Ik ben niet schuldig, ik word niet geoordeeld…

Inleiding [download]

Ik heb me afgevraagd hoe het komt dat zoveel mensen overvallen worden in hun leven, onverwacht, door iets wat ze, als ze iets anders geleefd hadden, hadden kunnen zien aankomen.

Dat is een ingewikkelde vraag. Ik denk dat het komt omdat we denken dat we het leven kennen – terwijl we het helemaal niet kennen, dat we helemaal moeten beginnen vanaf nul. En dat we geleidelijk aan, al studerende, al ontdekkende, al kennis nemende, gaan begrijpen dat we het niet kunnen begrijpen.
Wat we ter beschikking hebben is ons eigen leven. En dat leven kennen we niet. Dat is een belangrijke vaststelling. We hebben wel veel geleerd en er is ons veel verteld, en aan de hand daarvan kijken we om ons heen, kijken we naar binnen, en denken we te weten wat er plaatsheeft. En dan opeens is er iets, heel vroeg in onze jeugd, een jaar geleden, een paar maanden geleden, dat helemaal niet klopt met alles wat we dachten te weten. En dan zijn we overvallen, dan zijn we total loss. Hoe komt dat nou allemaal?
Het komt zeer waarschijnlijk doordat we geen gelegenheid hebben gehad, van heel klein af, om onszelf vragen te stellen. En dat is wel nodig, het is nodig dat we van heel klein af vanzelf vragen stellen, dat alles eigenlijk opnieuw geleerd moet worden. We hebben natuurlijk de hulp van onze ouders en de hulp van de mensen van de leerinstituten, en onze eigen ervaring. Maar die eigen ervaringen worden uitgelegd met de gebrekkige kennis die we hebben, die we aangeleerd hebben, die dus niet van ons is.
De kennis die we geleerd hebben is niet van ons, die is van buitenaf toegediend. En we nemen aan dat dat de kennis is, maar dat is het niet. De enige kennis is de kennis van je eigen ervaring. Daarvoor is nodig dat je van nul uitgaat. Als dat niet gebeurt op de natuurlijke manier dat je van heel kleins af dat doet, vanzelf – niemand zegt dat tegen je, soms werken je ouders zelfs tegen – dan word je overvallen.

Dus het gegeven dat je overvallen wordt, geeft aan dat je met geleende kennis iets geprobeerd hebt. En dan moet je dus, terwijl je overvallen bent, op weg gaan, moet je gaan onderzoeken. Dat is moeilijk.
Ik denk dat je daarbij hulp nodig hebt, dat je hulp nodig hebt van iemand die wél heeft onderzocht, wél is uitgegleden, wél wanhopig is geweest, wél alleen is geweest, wél begrepen heeft dat hij niet niet weet. En die kan heel voorzichtig iets aan je zeggen. Dan is het nog maar zéér de vraag of dat je bereikt. Want je zit zo vast in die schijnkennis van je leven, dat het al heel gelukkig is als je het gevoel hebt: ‘Oh, er is dus een andere mogelijkheid, er is dus een mogelijkheid dat ik ga leven, dat ik ga ontdekken, dat ik een mens word, dat ik het diepe wonder van het leven leer kennen. Dat wat me overkomen is geen straf is, dat ik niet schuldig ben, dat dat niet iets onrechtvaardigs is. Dat ik alleen nog niet in staat was het te zien aankomen. En dat er niks anders opzit dan nu van nul af te beginnen.’
Maar het allerbelangrijkste is dus om te weten dat het geen straf is, dat ik niet schuldig ben, dat ik niet geoordeeld wordt, dat ik alleen dit voorlopige hulsel ben dat leeft, ademt en zichzelf kan leren kennen.

Maar de moeilijkheid is dat als je overvallen bent, je aldoor denkt dat je het in orde moet maken. Dat kan niet, je kunt niets in orde maken, je kunt alleen begrijpen. En begrijpen begint op het moment dat je aanvaardt dat de situatie waarin je bent, bij je hoort – niet bij je buurman, niet bij je buurvrouw, niet bij je vriend, niet bij je man, niet bij je partner, maar bij jou. En dat dat een mysterie is. Dat je daar veel over gehoord hebt, maar dat je het nog niet zelf gedaan hebt.

Levinas, die het altijd gehad heeft over ‘het ware gelaat van de mens’, of zijn eigen gelaat, zegt in een van zijn overwegingen dat we allemaal een waar gelaat hebben, maar dat ons gelaat dat we kunnen zien, wat de ander kan zien, een voorstadium is. Pas als het ware gelaat samenvalt met het gelaat wat je nu hebt, of liever gezegd, wanneer dat gelaat wat je nu hebt zich gevormd heeft naar dat ware gelaat, dat dan de mens een mens is.

Het is allemaal hetzelfde. Het begint ermee dat je inziet – maar dat kost soms een half leven – dat je niet zomaar bent, dat je een bedoeling hebt en dat je die bedoeling nog moet leren kennen. Maar vooral, dat je niet schuldig bent en dat je niet geoordeeld zult worden, afschuwelijke doem wat de meeste mensen vervolgt… Maar dat je dus dat wonder van de mens die je bent, kunt leren kennen, steeds dieper, steeds geduldiger, steeds eerbiediger. Dat is misschien nog het belangrijkste: dat je eerbied krijgt voor die mens die je bent. Dan krijgt je ook vanzelf eerbied voor alles om je heen. Dan wil je ook graag dat de omgeving waarin je leeft, helder is, schoon is, vanzelfsprekend is, tot in de kleinste details. En dat het belangrijk is om dingen af te maken, voor zover mogelijk.
Dat dat alles – het zijn hele eenvoudige dingen – dat dat eigenlijk meditatie is. Dat je je kamer achterlaat, niet in wanorde, maar zoals die kamer dat graag zou willen. Dat je daar oog voor krijgt, dat een kamer iets op zichzelf is, en dat je probeert te voelen wat die kamer nodig heeft. Want dat jij erin leven mag is een voorrecht. Dat is allemaal niet zo vanzelfsprekend, het is allemaal niet zo gewoon. Het is heel ongewoon – alles is heel ongewoon.

We zijn zo gewend alles naar onze hand te kunnen zetten – dat denken we tenminste. Maar als we overvallen worden, dan weten we dat dat niet gaat. Maar dat is een hele diepe gang door het leven, om niet meer met dat kleine, armzalige ik-gebonden wezen de dingen in te gaan, maar het steeds niet te weten, het langzaam te ontdekken.
Dan ontdek je dus ook dat het van seconde tot seconde verandert. Dat kan de adem je vertellen. Ik heb in het schriftje van Greet[1] iets verteld van een gesprek dat ik met mijn lichaam had, naar aanleiding van de hormoonkuur. Als je probeert te ontdekken wat er allemaal speelt, sta je verbaasd, je staat verbaasd wat er allemaal mogelijk is. Het is alleen maar afhankelijk van je aandacht.
Zolang je iets probeert te weten te komen, heb je geen aandacht, draai je in cirkels. Het is heel wat om dat in te zien. Antwoorden komen pas op het moment dat je niet iets specifieks zoekt. En dat je jezelf, zoals je bent op dit moment, aanvaardt. Dat ben jij. Daar is niks fouts aan, dat ben je. Nu gaat het er alleen maar om, degene die je bent volledig te leren kennen. En dat gaat langzaam, want daar heb je de hele maatschappij, met al zijn instellingen en zijn tijdmaat en zijn snelheid en zijn eisen, heb je tégen je. Dat moet je gewoon zien, dat kan niet anders. Want de mensen in de maatschappij zijn zoals jij, gevangen in de idee dat ze iets weten. Ze hebben het nog niet ervaren.

Dat is steeds hetzelfde, je moet terug naar nul, daar begint het. Alle vragen die je je stelt, zijn nog altijd van het oude, namelijk van de schijnkennis. Daar is eerst een rust  nodig, een aanvaarding, een complete aanvaarding. De hele geschiedenis die je doorleeft hebt tot aan dit moment, is gezien en ervaren vanuit die schijnkennis.
Ik zeg aldoor hetzelfde, omdat het zo’n kardinaal punt is, zo’s cruciaal punt is. En natuurlijk, als mensen bij me  komen en me vragen stellen, dan probeer ik ze te antwoorden, maar ik begrijp op hetzelfde moment dat het niet doorkomt. Want ik geef een antwoord wat niet vanuit de schijnkennis is, uitsluitend mijn eigen ervaring, en niks meer. En die is natuurlijk beperkt, die eigen ervaring, ook al ben ik vierentachtig, het is héél erg beperkt, het is maar dit ene leven. Al was het een beetje avontuurlijk en al was het een beetje gek eigenlijk, maar toch, het is héél erg beperkt.
Dus eigenlijk is een gesprek tussen mensen een wonder. Dat is echt een wonder. En soms gebeurt er iets, en soms gebeurt er niets, voorzover je zelf kunt nagaan. Dat bevestigt nogmaals hoe ongelooflijk afhankelijk bent van iets wat je niet kent. Wat wel door je heen werkt, door ieder van jullie, maar wat je niet kent. En als je dat je leven lang doet, word je ‘ik‘ vanzelf ondergeschikt. Het ik blijft natuurlijk altijd, je blijft altijd je eigenaardigheden houden. En je gezicht, je hele lichaam, verandert eigenlijk weinig, dat is een gegeven. Maar je lichaam drukt wel wat uit. Gezichten drukken wat uit. En dat geeft al aan dat je opnieuw voor een geweldig raadsel staat. Waarom is een gezicht zó, en niet zó. Waarom vind je de ene mens aardig en de andere mens vervelend. Iedereen die gezond is, weet dat dat zo is, die weet dat het onzin is dat je alle mensen aardig vindt, dat is echte onzin. Maar als je dat onderzoekt, word je voorzichtig.

En je gaat merken dat het belangrijk is om stil naar iemand te luisteren. Want als je luistert, heb je aandacht. En dat is het enige waar het op aankomt, dat je échte aandacht hebt. En dat luisteren, zelfs als je zelf spreekt is het heel belangrijk dat je blíjft luisteren, dan kun je horen of je een antwoord geeft of dat je een slimmigheidje pleegt. Dat doe je natuurlijk ook.

En dan kom je dus geleidelijk aan bij dat meest duidelijke – voor mij en Greet in ieder geval het meest duidelijke – dat je de fluctuaties van je adem leert kennen. Als die adem zonder enige reden langzamer gaat, weet je dat er iets belangrijks aan het gebeuren is. En dat je héél aandachtig moet luisteren naar iets wat je anders ontgaat.
Als ik dat zeg, betekent dat dus dat alle systemen die vooráf iets beweren klets zijn. Het moet in jezelf gebeuren. Dat kan niet in je gebeuren als je denkt, het kan alleen maar in je gebeuren als je stil bent. En de adem is je helper, die kondigt het aan.

Dat betekent dus dat je op een hele andere manier gaat leven. Greet is door haar vak – dat zeg ik met ontzag – geleidelijk aan in dat mysterie van dat lichaam verdiept geraakt. Ze heeft natuurlijk geleerd, ze heeft cursussen gevolgd enzovoorts, maar het eigenlijke moest in haarzélf gebeuren. En daarom kan ze dus van daaruit, vanuit haar eigen ervaring, ons helpen de weg naar binnen te gaan. Want of je nou een beweging kunt volgen in zijn ontstaan en zijn uitwerking, of dat je luistert naar een mens die in nood is, dat is hetzelfde.
Maar dat betekent dat je eigenlijk leeg moet zijn, leeg van alle gedachten, van alles wat je al ooit ervaren hebt, dat je open bent voor dit moment dat jij met een ander bent.
En de moeilijkheid daarbij is natuurlijk – dat weten we allemaal heel goed, en we slaan het vaak over – dat we voor deze bijeenkomst iets moesten organiseren. Dat is een extra moeilijkheid. Maar we moeten zien dat dat een ondergeschikt iets is, een organisatie is ondergeschikt, die is om het mogelijk te maken dat we met elkaar iets doen. Aan de andere kant is die organisatie onmisbaar. Daarom ben ik alle mensen dankbaar die me helpen om te doen wat ik meen dat ik moet doen, te kúnnen doen. Zo is het. Wat weer aangeeft dat we allemaal, zonder onderscheid, gelijk zijn.

[stilte]

En dat heeft allemaal te maken met ons samenzijn. Dat legt natuurlijk de verantwoording op ons allemaal. En ook daarin zijn we gelijk. Het enige is dat soms de ene mens iets meer ervaring heeft dan de andere. En daarom kun je niet verwachten dat iemand van twintig jaar over dezelfde ervaring beschikt als iemand van vierentachtig. Dat is gewoon dwaas. Daarom zijn vele cursussen dwaas. Als iemand op zeventienjarige leeftijd een cursus psychologie doet en nog eens een cursus psychologie en nog eens een cursus psychologie en nog eens een cursus psychologie, dan kan dat niet vervangen wat het leven je brengt.
Dat zijn allemaal factoren die meespelen. Daarom is een jong mens niet minder, maar hij heeft nog minder gelegenheid gehad – dat is de instant-idee die we allemaal langzamerhand gekregen hebben, die nergens op lijkt. Instant bestaat niet, iets groeit als een vrucht aan een boom. Als hij rijp is, valt hij af om geconsumeerd te worden. En zo is het ook met de mens, die rijpt geleidelijk – als hij zichzelf niet in de weg zit – en op een bepaald moment kan hij geconsumeerd worden en stelt hij zich ter beschikking. Zo is dat.
Alles wat we eerder willen, is bij voorbaat onwaar.
En toch willen we dat, daarvoor zijn we mens. Dus dat hoef je jezelf niet kwalijk te nemen, dat is gewoon zo. Je wilt dat. Langzaam dringt het tot je door, als je maar voldoende pech hebt, dat het niet gaat. En pech wordt toegeschreven aan onkunde – het is geen onkunde, het is gewoon te vroeg. Het kan niet.

En dat moet allemaal in dat ene leven wat je hebt – dat is niet zo erg lang – tot je doordringen. Dat betekent dus eigenlijk dat je een ander nodig hebt – niet mij, hoor, maar een ander gewoon, waar je je in spiegelen kunt. Maar je kunt je pas spiegelen, als je die ander vertrouwt, als je die ander ziet als iemand die iets met jou te maken heeft. Dat is nogal wat, dat je iemand volkomen vertrouwt. Zodat er iets kan gebeuren. Want je kunt het niet op je uppie.
Als ik naga hoeveel mensen me in mijn leven hebben geholpen, dan ben ik verbaasd dat er zo weinig eigenlijk is blijven hangen. Het kwam omdat ik ook, zoals wij allemaal bijna, eigenwijs was. Ik dacht het begrepen te hebben. En langzaam, langzaam, langzaam, dringt het tot me door wat er allemaal gebeurd is, hoe ik altijd maar weer geholpen werd, ongevraagd.
En dat geldt voor ons allemaal.
Alleen in die toestand dat je weet dat alles wat ten goede dóór jou gebeurt, niet van jou is, echt niet van jou, dat je dat nóóit op je eigen credit kan schrijven, echt niet, het komt door je heen, dat is een geschenk.
Dat verandert je hele wereld voor je, als je dat beseft, dat het door je heen komt en dat je niet weet waarom. Dan kun je langzamerhand vrij worden, vrij van al die dingen die je aan jezelf toegeschreven worden. Kun je gewoon dat zijn wat geworden is, waar je met je vingers afblijft, je vraagvingers, je begrijp-vingers, je manipuleer-vingers, blijf je mee áf. Je vraagt jezelf steeds: wat is de bedoeling? Soms krijg je een antwoord en soms niet, en dat is dat. Maar als je geen antwoord krijgt, dan heeft dat ook een bedoeling, dan ben je nog niet klaar. Het is niet anders.

Ik heb natuurlijk nu de tijd dat ik gesproken heb, aldoor hetzelfde gezegd. Maar ik heb het van verschillende kanten geprobeerd te zeggen, zodat je begrijpt dat het veelzijdig is, dat het een geheim is. En dat blijft het, tot aan het einde toe.
Ik moet altijd  aan de stervende denken in de dodenbarak, die vroeg: ‘ga je mee?’ Ik zei: ‘ja.’ En dan merkte ik toch op een bepaald moment dat ik niet verder kon, dat hij verder moest gaan zonder mij. Ik kon niet, ik leefde nog, ik ging nog niet over. Maar wat ze allemaal zeiden, zonder uitzondering – als ze tenminste niet een doodsstrijd hadden, want dat maak het onmogelijk: ‘je komt in een warm, begrijpend licht.’
Er wordt niet geoordeeld, er wordt niet gestraft, het wordt helemaal aan jezelf overgelaten, je bent een vrij mens. Dat is in tegenspraak met alles wat we uit de religies horen. Maar dit is een ervaring van mij, dat is niet iets van horen zeggen.
Je kunt het natuurlijk, als je maar goed zoekt, in alle religies terugvinden. Maar dan moet je het eerst wéten voor jezelf dat het zo is en niet anders, dat je niet schuldig bent, dat je niet geoordeeld wordt.

Nou mensen, laat ik maar eindigen.


[1] Greet Wicart verzorgde de lichaamsbewustzijn-oefeningen tijdens deze sessie. Zij liet onder de deelnemers een schriftje circuleren, met het verzoek daarin een eigen observatie over de adem te noteren. De bijdrage van Maarten Houtman aan het schriftje staat onder Observaties.

naar boven