Vroege gedichten

Toen we in een door Hanna’s familie doorgegeven archiefdoos deze nagelaten gedichten van Maarten vonden – die hij door de jaren heen zorgvuldig had bewaard – was dat een verrassing. Wel had Maarten ooit verteld dat hij bevriend was geweest met de Vijftigers en dat hij in die tijd ook gedichten had geschreven. Ook had hij tot vlak voor diens dood contact gehouden met Bert Schierbeek.
Maar dat hij deze gedichten had bewaard was een klein wonder. Zo trouw als hij al zijn meditatiemateriaal bewaarde voor later, zo snel was hij geneigd om zijn priveemateriaal weg te gooien. 

De eenentwintig gedichten beslaan de periode 1954 tot 1958. Soms met de hand geschreven op papier dat hij toevallig had liggen, soms getikt op doorslagpapier of op een los velletje. Maar wel bewaard in een aparte map.

Nu staan ze op de website, opnieuw uitgetikt en vormgegeven. Wij presenteren ze met veel liefde voor Maarten, die in deze gedichten al uitdrukking gaf aan wat hij ons later vertelde en waarmee hij ons al die jaren inspireerde. 
1954

Voor Jetje

tussen koele schemersluiers
gevangen in een late
peinzende verwondering
rijen zich de oude woorden
van smart, verlangen en
weemoedige herinnering

als de nacht al lang
verdroomd is
en ook dit lief gezicht
vergeten rust,
glijden langs
de witte wanden
van mijn zwijgen
stille gedachten, tot
waar sterren staan

Jeugd 42 – zomer 54
m.

Otto
zomer 1954

SPIEGELING

ik danste
in de werveling van
een nieuw geluk
naar een einder die
uit louter tederheid
te wenken stond

heel ver in mijn herinnering
staat een lief gezicht
dat uitziet
over een lange weg
zonder schaduw
en niet één gebaar
waarop het
rusten en slapen kan

zó vol zijn nu mijn handen
zó machtig mijn geluk
dat ’t lijkt als zou
de wereld daarin zijn
te vangen

ik moet het zijn vergeten
die aarzelende schuwe blik
die kleine hand
in het donker
die tastte
en miste
unverloren scheen

ik heb om het
witte licht gevraagd
en de vlinder
van het geluk gevangen,
meer in het witte licht
het witte licht van witheid
waarin zelfs
dit ijdel hart
breken zal
is werkelijk licht
en geen geluk
en geen herinnering

Aan Otto én Jettie, sept ’54

PIJN

soms denk ik oud te zijn
als ik een kind lachend naar
de sterren zie grijpen
of een jonge vrouw de vrucht
van haar eerste liefde dragen
of een man vloeken
in een donkere straat.

maar die kleine,
uiterst geringe beweging
die schaduw van een
glimlach in pijn en ‘t
vluchtig wenken van
moede wimpers
zijn ouder en trager
en verder dat dit onnozele
wat ik dragen kan

maarten

NEE

’t ijle jonge beven
van een vogelstem
en de hongerroep
van een eenzaam beest
verrateld, en verscheurd
in het oor der wereld

ik heb ’t geloofd

’t gekreun van
verkracht verlangen
en tandwielen die schuren
over het laatst gebaar
voor deze nacht

ik heb ’t geloofd

maar het breken van
’t licht in de aarzeling
van een vrouw
die te lang heeft gewacht
en gezwegen heeft
scheurt de oorzaak
van al wat is
gebeurd

’t nee is klein
en leeg
en oud
in dit
listig hart

m. dec. ‘54

NIETS

vandaag
ben ik weer heel
’t wondje
moet onzichtbaar zijn

geen bloed
geen pijn
geen steek
geen klacht

ik lach
om niets
nu alles
niets is

30-12-54 m.

1955

WIL

ik zag haar mond bewegen –
de woorden schoven recht
zonder hersenen of begrip te raken
door huid en botten heen
naar ’t hart

’s nachts, voorbij de schemer
van ’t dagelijks geraas
heb ik gevraagd weer
een kind te mogen zijn

maar in ’t hart
telden vreemde woorden
een getal
dat recht en wondloos
doorsneed
wat leven scheen

Januari ’55 m.

soms lijken wij verder dan sterren,
eenzaam, en een kleine kras
in de eeuwigheid,
wist uit, wat onze harten vonden
in een vergankelijke tederheid

kamers, deuren, straten, wanden,
worden met angst omkleed
stappen in de ledigheid
van een nauwe, dunne, kille
mist

een bloesemtak hangt doelloos,
nat en kaal in het glinsterend
licht van een late schemer
waarop het donker wacht

m. 27 april 55

BOODSCHAP

waarom zou je zeggen
wat je hart al weet,
alle mensendingen
alle vreemdelingen
gaan voorbij

sluimer dan
en adem zacht
want ’t groot geluid
en de helle lach
alle mensenwemel
is voorbij
lieve lach

m. 11-7-55

KINDJE

daar, binnen in de slaap
groeit nu in donker licht
een nieuw gebeurtenis
met zon en maan en
ijl-ver stergezicht

terwijl van steen op steen
en mensgedachtenis
een stad verrijst
wordt hier het oogkristal
in vochtig donkere welve
verweven met droom-
en ademsluier en
lichtgestuwd tot
eigen eerst bewegen

m. 15 juli 55

SCHEMERPLEK

het trage winden van
donkere stromen om
vale vermoeienis
zal nu ook de bomen
waarin mijn leven ging
omstuwen
tot bleke herinnering

alleen het kloppen
van een redeloos hart
verstart tot stippellijnen
die scheiden van d’ overkant

maar de stilte
van een schemerplek
trekt open
’t glanzen van een
kleine lach en ‘t
innig-zacht bewegen
van smalle handen
waarin niet geluk
maar ’t leven zag
zich te verwonderen
tot een nieuwe dag

m. 12-8-55

SPEL

vandaag liep je, verrassing –
zó uit m’n dromen
op me toe
je lachte en je vingers schreven
een woord dat lang
alleen gebleven was

maar toen ik keek en je voelen wilde
danste je verder, speels
als een kind in de zonneschijn
en de woorden die we spraken
en de vingers die elkaar raakten
wisten het niet

nu blijven nog de lange nachten
en ’t wrede spel van de gedachten
waarin je droomgezicht
stil in me praat, en gladstrijkt
wat ruw en geschonden
in me staat

zo was ’t spel van ’t begin
der tijden waarin
ook wij gevangen zijn

maar soms zou ik willen
scheuren, vernielen dit
branden en staren naar
dingen die er wél en toch
ook niet weer zijn

m. 24-8-55

WONDER

waarom zou je
in de zonneschijn
tussen grage handen
bewondering, geluk
en blijde monden
peinzen, lief

waarom zou niet alles
simpel, goed en warm
jong en altijd
nieuw weer zijn

of was er toch die
kleine kramp van pijn
waarin de windsels braken
de nacht z’n zwart
de lach z’n spot
’t geluk z’n einde vond?

waarom zou dit
broos gebeuren
enkel vreugde
enkel smart
omwonden zijn

in de laatste dingen
na de grote dag
is de pijn geweken
het geluk vergaan
in de grote leegte
is niet jij
maar ’t grote wonder
dat je niét
voorbij liet gaan

m. 31-8-55

LIEF GEZICHT

zo komt ’t steeds weer
weemoedig, teder
in de aarzeling van
een klein gebaar
dan, zonder overgangen
de stilte, de schemer
woekering

daarvoor, daarna
’t zwerven langs de uren
de plicht, ’t dagelijks bestaan
de volte in de leegte
t’ grimas, de wrevel
’t rusteloos verder gaan

geen huwelijk
geen hartstocht
geen verzadiging

een kort moment slechts
in de droefenis
van een geluk, dat
wel heel oud moet zijn

m. 7-9-55

HART

weet je
hoe lang de regen duurt
’t waaien van de wind
’t grommen van de donder
en ’t ruisen van de zee
lief?

weet je
hoe lang de lach en ’t verdriet
de vreugde en de smart
de pijn en ’t geluk
nog bij je zijn
lief?

in de stilte
niet van ’t lichaam
het geluk, de hartstocht
of ’t verlangen, lief
maar van ’t hart
daar alleen
leven alle dingen
honderdvoud, eeuwig
ver en dichtbij
als adem, die
om en in je is,
lief

m. 18-9-55

VRIEND

ik dacht al zo lang
dat je komen zou
maar de stille man
voor het lege raam
zo vreemd en schuw
dat de bomen roerloos
en de kinderen
kinderen werden
leek mij van hier
of hoogstens van de overkant
dichtbij

maar toen ik keek
en de schaduw zag
met de man er voor
die er niet meer was
en naakt voelde
alle schemerplekken
die ik alleen
van mezelf dacht
waren het raam en
de wanden zó smal
zó gulzig haastig en
gruwelijk snel
het groeien van bomen
dat ik wist
je bent langs gekomen

en nu alles altijd
vol, altijd nieuw
altijd vruchtbaar en
altijd herinnering
zal blijven,
_ glad, pijnloos, volmaakt
en zonder leven

lieve dood

21-9-55

misschien dat in dit boek van Carré
niet alleen houdingen en gebaren
ons zullen bereiken, maar ook
de ontroering, de vreugde en ’t verdriet
ons aan zullen kijken, en ons
herinneren aan wat in ons zelf leeft
in momenten van grote intensiteit
en liefde

moge je hand en je hart dít doorgeven

m. 28-9-55

BEGIN

licht, als witte schaduwen
lit nu,
ver, heel ver
je wit-klein gezicht
met ogen zó naar binnen
dat alleen je adem
nog leven verdicht

als je kijkt vanuit binnen
de wereld in
en vraagt met stille lippen
naar ’t begin
wenk je met vingers
als zou geluid breken
wat gebroken was

en ’t ademen van je mond
zo dicht nog geurend naar
de dood, die van je nam
wat nauwelijks leven wilde
is koel en wreed alleen

als straks weer alle
denksels komen willen
van over en naar en terug
weten we niet hoe alles, –
hoe alles gebogen is
naar ’t stug begeren van
kleine doffe dingen,
die levend verdelen,
wat ondeelbaar
eeuwig IS

klein wit gezicht,
grote donkere dood
wacht nog
tot ook dit over is

m. 29-9-55

ANKER

wat groot is
in daden en dingen
die in de tijd eens
niet meer zijn, liefstse
raakt niet het hart
dat wacht op aarzeling
van een kleine lach
waarin ’t stille gaan
van mens tot mens
opnieuw verankerd is

m. 24-11-55

1956


REGEN

een loom-laat blad
en ’t zingen van je stem
in verre regelsluiers
af en aan
omtovert alle werkelijkheid
tot ijle droom en
stil-schuw verdergaan

m/ 22-1-56

Dag Otto,
Sommige dingen zal ik jullie niet kunnen vertellen, daarom maak ik wel gedichten, die je misschien iets overbrengen, zelfs in jullie drukke leven

GEHEIM

de aarde wacht
tot het schemerkrijt van de macht
alle dingen opnieuw heeft beschreven
en zacht ademend ingelijfd
bij het groot geheim
dat overdag alleen kinderen
en hun grote stille vriend de dood
omvat

mensen met hun honderd bezigheden
terwijl een kind zacht dromend lacht
weten nooit hoe geluidloos teder
het wonder bij hun wimpers wacht

m. 7 juni ‘56

ZEE

zo lang al ruist de zee
dat de miljoenen van
mensen en jaren
vergeten zijn

alleen het stil atoom
en de vergleden glans van
een kleine lach
dragen van golf op golf
en terug – het geheimnis verder
tot op de laatste dag

wat jij en ik vertellen
zinkt langzaam als
hulpeloos wier tot
ongeweten diepten af

daarboven ruist de zee

m. 12.8.56

1958

Schiedam 31.3.58

het donkert al
wat rest zijn enkel nevels –
een langzaam woord drupt weg
in trager donker
even fel flitsend
het wachten en sluiten
van een mond
daarna weer stilte
koud

m.



naar boven

< terug naar Teksten