Wie ben ik?

Huissen december 2001 | Maandagmorgen
“Wat ons allemaal overkomt, en daarom is het aandacht hebben voor de beide kanten: het herinneren wie je bent én het vervullen van dagelijkse materiële plichten zo moeilijk – je bent altijd geneigd om voor het een of voor het ander te kiezen. Maar dan loop je op één been, dat kan niet. Je hebt twee benen nodig om te lopen, beide kanten moeten vervuld worden.
Dat maakt het leven, zowel van de succesvolle als van degenen die zich herinneren, zo moeilijk. Want telkens kies je voor één van de twee. Je begrijpt dan niet dat je op dat ogenblik stilstaat, dat je dan niet meer groeit, dat je niet meer vervuld wordt. En daar komen problemen uit voort: relatieproblemen, materiële problemen... Dat is waar we meestal blijven steken.”
Maarten Houtman, De beide kanten van de mens, Maarssen, februari 2003, zondag.
Inleiding
[download]

Ik zal even beschrijven wat mij overkomt als ik voor jullie ga zitten.
Ik zit hier al en de laatste mensen komen binnen, sommigen een beetje gehaast, anderen niet. Ik weet ongeveer waar ik het over hebben wil. Ik zie de mensen tegenover me, hoe ze zitten. En plotseling word ik door mijn adem geroepen: ‘baas, waar ben je mee bezig.’
Dat is een belangrijk moment. Dan herinner ik me dat ik iets vergeten ben: bij mijn adem te zijn. En als ik bij mijn adem ben, is er verder niets.
En daarna is mijn tweede vriend aan de beurt en die zegt: ‘je bent mij vergeten….’ – energie.
En als ik daar ben is er nog minder ‘iets’. Een hele tijd niets, tot ik jullie weer zie, de radiator tegenover me, en dat ik me afvraag: zie ik die radiator goed? En dat is een vraag die blijft. Maar dat is zo’n diepzinnige vraag dat ik er niet over kan denken. En dan pas proberen, en dat is altijd proberen, iets te zeggen over het ongewetene.

Misschien begrijpen jullie dus dat het zo simpel is dat je het niet kunt begrijpen. Dat het alleen maar een kwestie is van aan jezelf opmerken hoe je bent. Als je aan jezelf opmerkt hoe je bent, kun je niet gaan denken over hoe je zou moeten zijn. Dat is heel belangrijk. Want als je zou denken over hoe je zou moeten zijn, dan zit je in de val.
Het allerbelangrijkste is dus alleen maar op te merken hoe je bent. En dat brengt je vanzelf naar binnen toe. Daar hoef je dus niets aan te doen, je hoeft niet te zeggen: ik moet inkeren. Merk alleen op hoe je bent.

En dan ben je pas bij het begin van jezelf. En daar moet je een hele tijd in zijn. Dan ga je vragen stellen over de meest onzinnige dingen voor je denken. Dan stel je bijvoorbeeld de vraag: waar komt de energie vandaan? Je voelt de energie heel duidelijk, maar je vraagt jezelf – en dat gaat vanzelf, dat hoeft niemand je voor te zeggen – je vraagt je af: ja, ik voel hem daar en daar. En dat kan heel verschillend zijn, het kan zijn dat je hem in je onderbuik voelt, het kan zijn dat je hem in je rug voelt, het kan zijn dat je hem in je voeten of in je handen voelt, maar waar komt hij vandaan? Dat is zo’n enorme vraag, dat je nog stiller wordt.
En daar zit aan vast: waar kom jij vandaan, waar komt dit lichaam vandaan dat hier zit. Soms gebeurt het je ook, terwijl je bezig bent, plotseling is die vraag er: waar komt alles vandaan? Je weet, maar dat is iets dat je weet, dat is niet iets wat er op dat moment is, je weet dat je geboren bent, maar dat is niet voldoende. Dat is eigenlijk, het voelt, het smáákt niet lekker, dat weten dat je geboren bent. Dat is echt een laf iets. En het is ook heel ver weg, dat je geboren bent is heel ver weg. En dat wat je voelt is heel dichtbij. De energie die voortdurend door je heengaat, soms heel sterk, soms heel zacht, dat heb je niet in de hand. Het gebeurt maar zo. Ja, het gebeurt maar zo … is dat zo: ‘het gebeurt maar zo’? Ja, het gebeurt maar zo, hoe kan dat eigenlijk dat dat zomaar gebeurt?

Dan moet je om jezelf lachen, waar ben je mee bezig? Geen antwoord. Maar je voelt wel dat er iets gebeurt, iets waar je niet bij kunt. En je wilt er graag bij zijn.

[stilte]

En plotseling komt er iets, toen was je nog heel klein, je zat achter het huis, keek naar je lievelingsboom waarvan je wist dat hij gekapt zou worden. En je hoopte dat het niet doorging. Maar ja, het zou wel gebeuren.
En je wordt heel klein, heel erg klein. Die mensen tegenover je, zouden die nou ook zo heel klein zijn … Ze zijn er toch wel?

[stilte]

Dan is er niets meer, alleen energie die je voelt. Plotseling is het helder, je komt uit datgene wat je nooit kunt weten. Nou ben je thuis, nou ben je vrij.
Het is helemaal niet zo ingewikkeld. Je komt uit dat wat je niet weten kunt…

En blijkbaar moet je toch altijd weer, elk leven, die tocht maken door het gewetene heen, en het ontzaglijk ingewikkelde netwerk wat daaruit ontstaan is, om te gaan beseffen dat je van het ongewetene bent. Maar waar ik het vanochtend over hebben wou dat is wat je kunt doen, gewoon doen, concreet doen, om dat ongewetene een kans te geven. Je bént van dat ongewetene, alleen je weet het niet dat je daarvan bent. Al in je leven, waarin je alles denkt te weten, waar de ene gedachte op de andere volgt, waar je niet opmerkt dat er tussen die gedachten een pauze is van het ongewetene – wat kun je dus in die wereld van het gewetene, die ongelooflijk ingewikkelde, door blinde krachten gestuurde wereld, wat kun je daarin doen.

Het enige wat je doen kunt, is zien, altijd weer zien, dat de basisvraag van je leven nog niet gevraagd is. En dat is een belangrijk punt, dat je je daarvan bewust bent, dat je je normaal alleen maar bezig houdt met afgeleide dingen.
Dat is al eeuwen aan de gang, dat is de evolutie. En de evolutie heeft gemaakt dat we gaan geloven, steeds sterker zijn gaan geloven, in die lange, lange omweg van het denken over. Het is al een heel ding als je dat voor jezelf vastgesteld hebt.
Als het goed is wordt die vraag allesbeheersend. Dan weet je ook, terwijl je bezig bent met allerlei dingen die gebeuren moeten, dat die vraag beantwoord moet worden. Dat het lot van de wereld ervan afhangt, want jij bent de wereld – dat begin je ook langzamerhand te beseffen.
Die vraag maakt, als je er lang genoeg mee leeft, dat je nooit meer kunt geloven in die zogenaamde werkelijkheid. Dat je je steeds dieper bewust wordt dat die afgeleid is van iets zó groot, zo onnoemelijk groot, dat je het nooit zult kunnen begrijpen. En dat je zuinig moet zijn op je adem en op je energie. Want op een of andere manier moeten die in contact kunnen blijven met datgene wat je niet begrijpen kunt.
En dat betekent dat die vraag zich uitbreidt in je leven. Dat je je afvraagt: de mensen om je heen die je dagelijks ziet, wie zijn dat? Want je hebt ook al begrepen, gevoeld, beleefd, dat die mensen ook iets heel anders zijn dan wat je gedacht hebt, wat je gevoeld hebt. Dus zonder dat ze het hoeven te merken, sta je langer bij ze stil. En je bent je bewust dat wat je allemaal van ze denkt te weten, het niet is. Wat je denkt te weten is van gisteren en eergisteren, en van vorig jaar, en van voor-vorig jaar en nog verder terug.

En zo word je vanzelf voorzichtig. Want die mensen, die je dacht te kennen, zijn een raadsel. Ook al weten ze niet dat ze een raadsel zijn, maar ze zijn het wel.
En je merkt dat je soms iets tegen ze zegt waar ze heel verbaasd van opkijken. Oh ja, zeg je tegen jezelf, natuurlijk… En je begrijp dus dat je nog niet klein genoeg bent, dat er nog altijd iets over is van die schijnzekerheid in jezelf dat je zo en zo bent. En dat je nog dat en dat en dat en dat moet doen, om bij die mens te komen.

En dat kan heel lang duren. Maanden, soms jaren, dat je in die halftoestand bent. Maar je weet, ja, het enige wat ik doen kan is doorgaan. Dat is heel duidelijk.
En dan plotseling is er die stem die tegen je zegt: maar je was toch altijd al niets… En dan houd je op iets te proberen. Dan weet je heel goed, vanaf dat moment, dat je afhankelijk bent van zo ontzettend veel, dat je alleen nog maar kunt luisteren naar wat er moet gebeuren. En dat jij gehoorzaam moet zijn.

Zo mensen, nou heb ik het helemaal beschreven. Nou moeten jullie het nog zelf doen. En je moet tegelijk natuurlijk in de schijnwereld alle dingen doen die nodig zijn. Maar je kijkt er anders tegenaan. Je laat je niet meer meenemen door die ontzettende haastige, over elkaar heen buitelende wereld waar je in leeft, en waar schijnbaar zekerheden zijn die geen zekerheden zijn.

En je houdt rekening ermee dat alle mensen om je heen in precies dezelfde situatie verkeren. Alleen ze geloven er nog in.
Als je dat goed begrijpt, dan neem je ze niets meer kwalijk. Want je beseft wat een lange weg het is om vanuit die schijnbaar concrete wereld in de werkelijkheid te komen – die je niet begrijpen kunt en die er toch is. En die er blijkt te zijn. Maar dan is het ook heel duidelijk wat sterven betekent. Dat is dat het tijdelijke lichaam zijn tijd gehad heeft, al of niet kunstmatig verlengd, en dat je verder gaat in het ongewetene.
Maar dan is het natuurlijk heel schrijnend om te merken hoe dat gaat in die voorlopige wereld, waar jij van bent – jij bent ook van die voorlopige wereld.
En omdat je er zelf zo ontzettend lang over gedaan hebt om dat andere een kans te geven in jezelf, ga je beseffen dat de wereld verbeteren echt belachelijk is. Dat je alleen maar kunt proberen in dat strijdtoneel eigenlijk, waar je instaat, om daarin helder te zijn, en niets meer te geloven, absoluut niets meer te geloven van alles wat gezegd wordt. Want alles wat gezegd wordt, is geweten. En je weet nu heel goed dat dat veel en veel te klein is, te traag. Dat dat de weg nog vinden moet en dat dat je werk is: de weg vinden. Want je weet heel beseft dat jij ook de weg nog niet gevonden hebt, dat je hem elke dag wéér moet vinden. In de slaap, zonder dat je het wilt, zonder dat je het weet, ben je er even in, in de diepe slaap.
Maar je kunt op de klok kijken wanneer je in slaap valt, wanneer je wakker wordt – vaak word je wakker in een droom. Maar als je hier je aandacht hebt, kun je zelf wakker worden en op de klok kijken. En dan zie je dat dat gemiddeld zo’n drieënhalf a vier uur is. Dat is niet veel op de vierentwintig uur. En dat is blijkbaar zo.

Wat betekent dat. Dat je heel voorzichtig omgaat met de slaap. Dat je heel goed gaat beseffen dat je jezelf kapot maakt als je op een domme manier omgaat met de slaap. Want in de slaap is het ongewetene, wat alles herstelt – als het mogelijk is, want meestal heb je zo onverantwoordelijk geleefd dat die slaap het niet meer kan doen. Want het is onafhankelijk van de genen en alles wat daar nog bijhoort.
Je raakt steeds meer doordrongen van het feit dat je héél goed moet luisteren, dat dat een kunst is. En dat als je buiten dat luisteren bent, dat je dan nog voorlopiger dan voorlopig bent.

[stilte]

En je zult je misschien zelf afvragen: kan ik dan nog wel goed functioneren in die tijdelijke wereld? Ik denk dat je heel goed kunt functioneren, maar anders dan wij altijd denken. Dat je zelf heel onbelangrijk wordt, en al je verdrietjes en al je pleziertjes en je zogenaamde voldoening. En dat is een grote opluchting, als dat allemaal niet meer zo belangrijk is.
En je lichaam merkt dat, want lichaam en geest zijn nog altijd één geheel. Dus als je in de geest minder vol wordt, dan heeft je lichaam – en dat is alles, dat is je adem, dat is je energie, dat is je stofwisseling, dat is je spanning en ontspanning – die krijgen gelegenheid om hun werk ongestoord te doen.
En langzamerhand wordt die kernvraag: ‘wat ben ik eigenlijk?’, steeds dringender. Maar hij wordt ook vriendelijker. Want eerst heeft die vraag een beetje dreigend geklonken: wie ben je? En dan ga je begrijpen dat je niet hoeft te vechten, ook niet met je wil, dat je hem alleen maar moet laten staan. Dan neemt die vraag je vanzelf mee en ga je ook steeds gemakkelijker naar de dingen kijken en afwachten, en is geduld je metgezel, je vriend.

Je begrijpt héél goed dat er niets kan gebeuren in het werkelijke als je het gezag van een ander, van een instituut, gelooft. Want zelf gaan, mee laten nemen door die basisvraag … want als je die basisvraag volgt – ik zeg heel uitdrukkelijk: volgt, je hoeft hem niet meer te stellen, volg het – dan kom je vanzelf uit: bij waar kom ik vandaan. En dan besef je dat je er eigenlijk altijd bent. Alleen, de manier waarop, die verandert, de ene keer ben je zó en dan ben je weer zó, en dan ben je weer zó, en dan ben je weer zó. En hoe je daar tegenaan kijkt, hangt alleen af van de vraag of je je mee zult laten nemen. Want ‘mee laten nemen’ betekent: er niet over denken.
En dan ga je dus ook je verantwoordelijkheid beseffen. Die strekt zich heel ver uit, zóver dat je nog kleiner wordt. Je dacht al dat je niet kleiner kon worden, maar dat blijkt mogelijk.

Daar wilde ik het bij laten.


naar boven