De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Met Mamoena terug naar de Oorsprong

Hanna Mobach, De overtocht met Mamoena, 1997
Houtskool op papier, 21x16cm

Bij het hutje van Mamoena aarzel ik. Wat zal ik tegen haar zeggen? Mamoena met haar grote borsten kijkt vanaf de slaapbank dromerig in de verte. Het lijkt of ze me verwacht. Ze kijkt in de richting vanwaar ik kom al heb ik eerst een omtrekkende beweging gemaakt. Als ze me ziet, sta ik stil. Ik wil iets zeggen, maar als ze haar slendang* nog verder van haar borsten schuift, ren ik naar haar toe. Ze vangt me op en trekt me beschermend tegen zich aan. Vanzelf vind ik de dichtstbijzijnde tepel en begin voorzichtig te zuigen. Het proeft zoet, hoewel ze geen melk heeft. Ze is met haar hand onder m’n baadje gegaan en streelt m’n rug zachtjes. Midden op de dag word ik omgeven door een donzige koele donkerte. Mamoena heeft haar slendang om ons beiden heen gewikkeld en m’n baadje opengemaakt. Ze houdt me tegen haar blote bovenlichaam aan. Tegen de schemering stuurt ze haar man naar Ardjo om te zeggen dat ik pas morgen terug zal komen. In de nacht kunnen de demonen bij een oversteek van de rivier verraderlijk toeslaan.
Voordat Mamoena opstaat van de kleine slaapbank, laat ze haar man nog een slendang brengen, die ze om mij en zichzelf heen wikkelt. De kou van de nacht mag me niet beletten het begin terug te vinden. Als ze zich later op de slaapbank uitstrekt, zorgt ze dat ze op haar linker zij ligt, zodat ik op mijn rechter kan liggen. Als ik vannacht het begin terugvind, is de overmacht geweken en kan ik zonder verdrietige herinneringen verder gaan. Ze weet dat ze me onderweg, als het licht in het onzienlijke dooft, de borst moet geven. Daarom mag ze niet slapen, anders verdwaal ik en haalt de overmacht me in.
Er is maar een flauw schijnsel tijdens m’n reis, maar telkens als het licht bijna is gedoofd, proef ik de tepel, die kracht geeft en het licht weer helder laat schijnen. De adem van Mamoena gaat met me mee, zodat ik zonder moeite de kloof van de overmacht kan oversteken.

De volgende morgen, de zon is al op, gaan we in de rivier baden. Er is alleen gekwetter van kleine vogels om ons heen. Met het water dat Mamoena over me heen schenkt wast ze de laatste resten van de overmacht weg. Ze kust zegenend mijn geslacht. Ik druk mijn hoofd tegen haar nog vochtige warme buik en voel de nabijheid van de oorsprong. Terug in het huisje houdt ze me nog een poosje tegen zich aan, terwijl ze zachtjes zingt van het land dat de mensen vergeten zijn. We nemen lang afscheid. We weten dat we elkaar niet meer zullen zien. Ze kijkt me na, tot ze me na de bocht in de weg om de rijstvelden uit het oog verliest.

Wanneer ik terug ben van Mamoena vraag ik Ardjo waarom hij me gisteren zo ernstig nakeek. Na een poos zegt hij dat hij denkt dat het niet goed voor me is naar de grote stad te gaan. ‘Voor het leren zal het wel nodig zijn, maar u moet ook bij het verhaal blijven. Ik zelf ben ook in de stad geweest. Je kunt er veel meer kopen dan hier en de vrouwen lonken naar je. Maar alles gaat zo snel, dat ik het er maar drie dagen heb uitgehouden. Gelukkig was ik na vier dagen terug in m’n dorp bij de rijstvelden, waar de blekok* tegen het middaguur zijn zwijgende cirkels beschrijft en de karbouwen* dromerig wachten tot ze naar de rivier gaan. Toen was alles weer zoals het hoorde, zonder de demonen van het kortstondige.’

Ik kijk achter het huis naar het kapmes van Karto, die hout aan het ronden is voor de palen van de nieuwe aanplant en ik zie hoe zijn mes vanzelf de goede plekken in het hout vindt. Hij vertelt: ‘De goede plek moet zich tonen, sinjo, zelfs bij overmacht. Je ziet het als je niet denkt, maar alleen kijkt. Ik zal Bobok vragen je pentjak* te leren en kijken zonder te denken. Straks tussen de vele huizen, als je niet meer kunt ademen, moet je je ogen sluiten, dan ben je weer hier.’

Moeder laat Imah bij zich komen en vraagt haar wat er met me is. Ze zegt: ‘Een krijger moet leren omgaan met een overmacht, geleerde meesteres. Bij Mamoena is hij gevoed om na de overmacht zijn Verhaal te kunnen vervolgen. Hij weet hoe hij moet gaan en ginds tussen de stenen zal hij telkens weer een van ons terugvinden, tot hij over het grote water gaat. Verder kan ik niet zien.’
Imah ziet, dat moeder het niet begrijpt en buigt diep. ‘Vannacht, geleerde meesteres, zal het u duidelijk worden.’
Vader zegt tegen moeder: ‘Zij zien meer dan wij. Wij weten niet eens hoe het kan dat in een zaadje de boom al zit, die er eens uit zal groeien. Misschien zien we nog eens wie onze zoon is, als de voorzienigheid het toelaat. In dit land heeft alles zijn bepaalde tijd.’
‘Ja,’ zegt moeder, ‘misschien zullen we dat nog beleven.’

Op een avond hurkt Imah met het kleine olielampje en haar pruimdoos bij mijn bed. Ze zet het lampje op het kleine bankje en plooit zorgvuldig haar sarong. Het is heel stil buiten. Imah zwijgt, strijkt met haar zachte hand over m’n voorhoofd en zegt dan: ‘Je weet nog wel, sinjo, dat als je denkt niet verder te kunnen, je net zo lang moet kijken tot je de opening ziet waar je er wel door kunt.’ Ze wacht voor ze verder gaat, zodat het goed tot me doordringt. ‘Daar in de stad, tussen de stenen en de mensen die niet meer kunnen luisteren naar het Verhaal omdat ze vergeten zijn dat ze eigenlijk daar thuis horen. Daar moet je je ogen sluiten en wachten tot de opening komt waardoor je naar hier kunt komen en met mij verder gaan.’
Ze strijkt nog eens met haar hand over mijn voorhoofd en haalt zo de sterren van de nacht heel dichtbij, zodat ik ze tegelijk van alle kanten kan zien. ‘Je weet nog wel dat ik vertelde over de demon die op een dag merkte dat er een gat op de plaats van zijn hart zat, en die stilletjes toen Ardjuna sliep zichzelf veranderde in het ronde hoofdkussen, zodat hij ongemerkt aan Ardjuna kon vragen waar zijn hart gebleven was? Hoewel Ardjuna wel gemerkt had dat het een demon was die het vroeg, zei hij: “Omdat je vergeten bent dat jij en je rijke broer dezelfde moeder hebben en dat je vanuit een groot geheim in haar geboren bent, omdat je dát vergeten bent en alleen nog maar kon denken aan de rijkdom van je broer, kon je hem in zijn slaap doden. Maar omdat al het levende nooit helemaal dood kan gaan, is het hart waarin alles is opgeslagen uit je genomen. Nu je het mist kun je het terugvinden door goed te zijn voor iedereen die je ontmoet, zodat je broer die hierop wacht weer stukje bij beetje heel kan worden, totdat hij terug kan komen om verder te gaan. Als hij dan opnieuw geboren wordt, komt je hart weer in je terug en kun jij ook weer geboren worden.” De demon voelde opeens het verdriet van de vrouw en kinderen van zijn broer en brak zo overvloedig in tranen uit dat niet alleen het hoofdkussen nat werd maar ook alles er omheen, zodat Ardjuna zich erin kon wassen. Veel later kreeg de demon zijn hart terug en nog later bij een nieuwe geboorte is hij de vrouw van zijn vroegere broer geworden, zodat het Verhaal weer verder verteld kan worden, zonder angst of verdriet. De jongen die je in je heilige plaats heeft geschopt, moet ook zo’n lange weg gaan. Als jij nu begrijpt hoe het komt en niet meer boos op hem bent, kan hij het gat in zijn hart ontdekken. Hij heeft nog een stuk hart over en kan daarmee verder gaan om het weer heel te laten worden.’
‘Was het goed wat ik deed, Imah?’
‘Ja, tot Mamoena je teruggaf aan jezelf, was het goed. Maar nu je door Mamoena weer weet waar je vandaan komt, moet je de boosheid over de jongen teruggeven aan de aarde, zodat de grote Verteller die alles ziet, verder kan gaan en het misschien weer goed kan maken.’
Een akelige zwaarte verdwijnt uit me. Ik zie Imah’s glanzende gezicht en proef de zoete tepel van Mamoena voordat ik word meegenomen door de wind die zacht ruist in de sinaasappelboom en me alles doet vergeten.
Imah buigt zich over me en kust m’n voorhoofd voordat ze opstaat en het oliepitje uitknijpt.

* Zie de Woordenlijst achterin.

 

< terug naar Online bladerboeken