De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
De twee manieren

In een van de laatste nachten zoekt de grote jager me op. Hij vertelt me dat toen hij nog jong was, hij een grotere jager was dan nu. Hij wist toen van binnen waar de tijgers waren, ook wanneer ze naar hem toe slopen, en zelfs wanneer ze binnen schootsafstand waren. Daarvoor hoefde hij niet te kijken of te luisteren. Toen kreeg hij een geheimzinnige ziekte waardoor hij bijna dood ging. Na zijn ziekte wist hij niets meer over tijgers. Hij moest het van voren af aan leren, door te kijken en te luisteren, en hun gewoonten te leren. Pas na lang geduldig oefenen, kon hij ze weer op schootsafstand krijgen. Van een van de vrouwen met wie hij leefde, leerde hij weer van binnen voelen waar de tijger was en wat hij wilde. Zo kwam de oude gave terug. ‘Maar je moet beide manieren kennen, omdat je anders van een van beide afhankelijk wordt. De meeste mensen moeten alles van voren af aan leren. Jij weet het van binnenuit, maar je moet nog leren hoe het is als je het niet zomaar weet.’
Ik zie dat de gouvernante bij de grote jager gekomen is. Het is voor het eerst dat ze naar de grote jager kijkt. Dan knikt ze naar me. ‘Het lekkere vlees om de pit van de doerian dient de pit tot voedsel als hij straks in de aarde valt, zodat er een nieuwe boom uit kan groeien. Maar dat lekkere vruchtvlees en de pit zelf moeten beschermd worden door de harde schil met de vierkante punten. Als je de harde schil weer ziet en voelt, weet je waarom die er is.’
De jager vult de gouvernante aan: ‘Die vreemde ziekte was voor mij de schil. Jij wilt dat alles bIijft leven en ook dat er geen pijn is, zoals toen met de boom en Karti. Maar je weet van Imah dat alleen het onzichtbare binnenste niet dood kan gaan. Daarom moet je goed onthouden dat het harde en vijandige er is om het binnenste te beschermen.’

De volgende ochtend word ik wakker in mijn vertrouwde kamertje, maar zie dat de balken boven me dikker zijn geworden en dichterbij zijn gekomen. Het raam lijkt kleiner en de stijlen van mijn bed zijn vier dikke palen geworden. In alle vroegte ga ik naar Witje kijken en zie dat ze niets veranderd is, behalve dat ze nu veel ouder lijkt. Maar wanneer ik de deken opleg en de stijgbeugels aangesp is ze als altijd vol verwachting. Nu moet ik nog naar Imah. Dat ben ik bijna vergeten omdat ze ‘s avonds altijd bij me komt, maar gelukkig herinner ik me het toch. Ze heeft me vroeger al eens verteld waar ze woont en dat herinner ik me heel duidelijk. Witje en ik vinden de weg naar het hutje gemakkelijk. Ze is thuis. ‘Ik wist dat je komen zou,’ zegt ze,’en ook wat je wilt vragen. Heel lang geleden, niet deze keer met m’n man, de dalang, was ik één van de vrouwen van de grote jager. Ik was degene die hem leerde weer van binnen uit te weten. Luister goed. Alle verhalen bestaan zolang je ze vertelt. Als je klaar bent zijn ze er niet meer, behalve in het hart van degene die ze echt gehoord heeft en die ze ook weer vertelt. Je moet zo leren luisteren dat je de verhalen weet vóór een ander ze vertelt, want ze zijn er altijd en ze willen altijd weer verteld worden. Ze gaan uit je weg als je ophoudt te luisteren, maar ze blijven op je wachten. Als je niet naar binnen kunt luisteren is er alleen maar wat je om je heen ziet, zoals het is bij je geleerde moeder. Maar voor jou, die al zoveel verhalen van mij gehoord hebt, is het anders. Daarom moet je zorgen dat alle verhalen in je blijven leven, wat er ook gebeurt. Anders raak je klem en dan heb je verdriet. Zoals je weet hebben de meeste mensen verdriet. Dat komt daardoor. En nu moet je terug naar huis, want anders vraag je me iets dat vanzelf bij je komt wanneer je een verteller bent geworden.’ Als afscheid houdt ze mijn hoofd heel lang vast. Ik voel een grote heldere kracht in me binnen stromen. Wanneer ze m’n hoofd los laat sta ik op en keer zonder om te kijken met Witje naar huis terug.
Pas wanneer ik bij alle anderen ben geweest, ga ik naar m’n moeder. Ik kijk haar strak aan.
‘Wat is er jongen?’
‘Ik wil niet meer naar dat kosthuis.’
‘Dat begrijp ik, vader zal wel een ander kosthuis voor je zoeken.’ Ik ga bij m’n moeder staan. ‘Dat is fijn, Imah vertelt me wel hoe het moet.’ Ze zoent me, dat gebeurt maar zelden en ik voel hoeveel ze van me houdt. Ik wil haar geruststellen en zeg: ‘Ik ben nog lang bij jullie, tot na de grote vakantie. Dan kan ik vechten.’

Met vader naar het nieuwe kosthuis. We praten weinig onderweg. Vader spreekt met me af, dat als het weer mis gaat, ik een brief moet beginnen met ‘is het goed met moeder?’ De vier jongens in het nieuwe kosthuis zijn ouder, en het meisje is nog ouder. Ik krijg de grote kamer samen met Lily. We kunnen het al snel goed met elkaar vinden. Ze lijkt een beetje op de gouvernante en vraagt me van alles over de plantage. Ik vertel liever de verhalen van Imah. Ze is erg verbaasd over avonturen die nooit eindigen en altijd weer in nieuwe overgaan. De verplichte middagslaapjes en het halve uur ‘s avonds voor het slapen gaan worden er helemaal voor gebruikt. Eerst vertel ik haar de verhalen vanuit m’n bed, maar na een paar keer vraagt ze me bij haar te komen liggen. Na enkele maanden vertelt ze me dat ze verliefd is op Willy uit een hogere klas. Dat heb ik allang gemerkt door de manier waarop Willy fietst, als hij Lily naar haar huis brengt en mij mee achterop neemt.

Op een avond schrik ik ‘s nachts wakker van een zacht gekreun. Als ik me voorzichtig opricht zie ik in het flauwe licht dat uit de achtertuin komt, dat Willy het aan het doen is met Lily en dat ze haar vingers in zijn rug klauwt. Net zoals toen ik het de ouders van Wirjo zag doen met het heftige stoten en kreunen. Pas de hese kreet van de man, voor ze zich van elkaar losmaakten, liet me weer vrij. Het was eerst vreemd stil. Toen hoorde ik geritsel op het dak en zag de driekante kop van een grote adder, die met een snel wapperende tong toegleed op een muis, die als verlamd bleef zitten. Ik verstijfde. Het hoge piepen van de stuiptrekkende muis en het zachte schuren van de slang die langzaam naar beneden gleed met de nog bewegende muis in zijn bek, deden me wegvluchten. Pas in de stal bij de doorgebogen plank en de hoeven van Witje durfde ik stil te blijven staan.
Bij het volgende middagslaapje zeg ik een tijd lang geen woord. Dan vraag ik haar waarom ze het ‘s nachts zó doet met Willy. Lily schrikt en komt bij m’n bed.
‘Heb je het al aan iemand anders verteld?’
‘Nee, maar ik weet van het Verhaal, dat als je het zo met hem doet, de demon van de jaloezie je zal opeten. Daar ben je veel te lief voor. Als je het toch wilt, doe het dan in zijn kamer thuis, of als Draupadi.’
Ik vertel haar van Draupadi, die een al te haastige minnaar liet schrikken door op te lossen in de kleren die hij van haar probeerde af te rukken. Pas nadat de man verschillende offers aan de godin van de liefde had gebracht en Draupadi had gesmeekt terug te komen, stemde ze toe. Van toen af begreep de man dat een vrouw niet alleen begeerd moet worden, maar ook geëerbiedigd.
Lily staat een tijd zwijgend voor m’n bed. Dan knielt ze, neemt m’n hoofd in haar handen en zegt: ‘Ik beloof het. Kom je me dan weer verder vertellen?’

Er komt een brief van mijn ouders. De kwaal van moeder is erger geworden. Ze moet naar Holland om te genezen.
Mijn ouders zullen proberen de plantage te verkopen, maar dat kan nog lang duren. Daarom komen ze naar de stad, dan kan ik weer bij hen zijn. Maar ik lees eigenlijk alleen maar dat ik van de plantage weg moet. Niet voor even, maar voor altijd. Op die dag lig ik stil bij Lily. Ze weet wel waarom ik niets zeg, maar ze is er ook verbaasd over.
‘Je kunt nu toch bij je ouders zijn?’ ‘Ja, maar ik kan nooit meer naar de plantage. Wanneer ik jou erover vertelde was de plantage er nog, maar nu…’
Ik zie dat Lily nu ook verdriet heeft, al probeert ze het niet te laten merken. Bij haar in bed word ik rustiger en wanneer ze tegen me praat, klinkt het zangerig, zoals de stem van Mamoena, en ook het zachte strelen doet me denken aan vroeger: ‘Het is nog maar kort tot de grote vakantie en dan kun je daar alles zó goed bekijken, dat het bij je blijft, net als de verhalen.’ Ze begint zachtjes te zingen en met m’n hoofd tussen haar kleine borsten word ik doezelig. Na een poosje leidt ze me stapje voor stapje naar mijn bed. Als ik op mijn zij lig, steek ik m’n hand naar haar uit. Ze zegt: ‘Ik blijf bij je tot je weer thuis bent. Slaap maar lekker. Ik blijf altijd naar je verhalen luisteren, ook als je weg bent. Dat is ons geheim, voor altijd.’
De volgende ochtend, bij het wakker ‘worden, is alles anders. De plantage is heel ver weg en de dingen om me heen lijken veel dichterbij. Nu is er alleen maar het kosthuis.

In de grote vakantie ben ik voor het laatst op de plantage. Witje is gewoon zoals anders en Karto, Karti, Wirjo en de andere kameraadjes aanvaarden mijn weggaan als iets vanzelfsprekends.
Op een middag zit ik alleen achter het huis, in het hoekje waar niemand me kan zien, en ik kijk hoe de schaduwen lengen, heel langzaam en plechtig alsof ze me niet willen haasten bij het afscheid nemen. Ik schrik niet als ik een zachte hand op mijn schouder voel, die alleen van Karti kan zijn. Ik weet dat zij een veel grotere straling heeft dan andere mensen. Ik weet niet of dat komt doordat ze blind is, of doordat ze in de toekomst kan kijken. Ze gaat stil naast me zitten, net als bij het graf van de gouvernante. Alsof we helemaal alleen op de wereld zijn. Van de plek waar we zitten strekt de wereld zich uit tot aan de voet van de vriendelijke Prau.
‘Heer, ik zal over twee oogsten met Wirjo trouwen nu Roekmi weg is en hij de grote poppen ook in leer kan snijden. Dat is goed, want mijn innerlijke oog zegt dat hij niet alleen een grote poppensnijder zal worden, maar ook een man die zijn vrouw eert om de kinderen die ze hem zal schenken, zodat het Verhaal in het ongeziene voort kan gaan. En ik weet dat hij zich zal houden aan mijn voorzeggingen.’
‘Ik wist niet dat Roekmi Wirjo had verlaten?’
‘Nee, heer, maar haar ouders gingen in een dorp ver van hier wonen en namen Roekmi mee. Die vond al gauw een nieuwe vrijer, omdat ze zo mooi is, en ze dacht niet meer aan Wirjo. Hij kwam het via kabarangin* te weten en na een poos van verdriet heeft hij haar, zoals ik voorzien heb, uit zijn hart verbannen.’
‘Kan dat Karti?’ ‘Alleen als het geen verbintenis vanuit de andere kant is, heer, zoals bij ons.’ We zwijgen een poos. Wanneer ze gaat, voel ik de straling die van haar uitgaat nog groter worden.
‘Nu u voor een heel lange tijd weggaat, heer, vraag ik u voorzichtig te zijn en de kracht die niet van de mensen is niet uit te putten door te menen dat u haar met allen moet delen. Het grootste deel van haar moet het Verhaal dienen, opdat de grote vernieuwer u kan vinden. Iedere keer dat u zich te veel uitput, zal ik naast u komen, bij liet lengen van de schaduwen, en u eraan herinneren dat u moet rusten, opdat uw eigen voorzegging kan worden vervuld.’
Ze is achter me gaan staan en omvat mijn hoofd met haar handen. Het wordt wonderlijk licht en leeg, waardoor alles van heel vroeger tot nu bij elkaar hoort.

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.

 

< terug naar Online bladerboeken