De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Het boze oog

Ik ga naar het kleine schone huisje van Soedirman, waar Siti op de slaapbank zit. Ze is bleek en komt moeizaam overeind.
‘Siti, je moet je niet in de war te laten brengen door Oentoek. Soedirman zal haar, denk ik, binnenkort wegsturen omdat hij ook wel inziet dat ze niet deugt. Hij zal het je zelf wel zeggen. Maar laat me nu je zoon zien. Misschien kan ik er iets aan doen.’
Ze doet geschrokken en beschaamd haar baadje dicht. Met moeite maakt ze de sembah. ‘Hij is achter het huis, heer. Ik wilde hem niet meer zien.’ Ze roept haar zoon, die even later wijdbeens komt aanlopen. ‘Maak de sembah, en laat je wond aan de heer zien,’ zegt ze streng.
Ik neem het gezwollen geslacht in mijn handen en voel voorzichtig aan de etterende randen. ‘Heb je een scherp mesje, Siti?’
‘Ja, heer, ik slijp het nog even.’
Siti is vlug terug.
‘En vuur?’
‘Nee, heer, maar ik maak de anglo* wel aan.’
‘Terwijl jij dat doet, praat ik met je zoon.’
Ik kijk over de rijstvelden naar de bergen erachter en voel de kracht in m’n handen komen. De jongen ontspant zich.
‘Had je op de dag van de besnijdenis al pijn, Soepir?’
‘Nee, heer.’ De jongen antwoordt me met gebogen hoofd, zoals hem geleerd is. ‘Wanneer begon de pijn?’ Hij aarzelt lang voor hij zegt: ‘Toen vader en moeder boos waren en moeder mij vervloekte .. .’
Siti komt er al aan met de anglo. Ik knik en houd het scherpe mes boven de gloed van de houtskool. Na het afkoelen maak ik de etterende randen voorzichtig open en druk er zoveel mogelijk pus uit. De jongen klemt zijn kaken op elkaar.
‘Jij moet het eruit zuigen Siti, ik moet veel bloed zien.’ Ik zie haar aarzelende tegenzin. Wat ik vraag, is tegen de adat. Het gaat om het boze oog.’
‘Ja, heer.’Eenmaal besloten, zuigt ze het bloed naar buiten. Daarna laat ik haar wat water koken en maak de bloedende randen zorgvuldig schoon. Ik hurk bij de jongen op de slaapbank en neem het geslacht in mijn handen. Opnieuw protesteert ze.
Ben je het boze oog vergeten, Sili?’
Ja heer, vergeef me.’ Ze buigt met neergeslagen ogen. Door de kracht in mijn handen gaal het lid kloppen en komt er opnieuw bloed uit. Na een kwartier neemt de kracht af. Ook het bloeden houdt op. Ik ga nu weg, Siti, maak het morgen nog tweemaal schoon met het water in de kom die ik in mijn handen gehouden heb, en pak het daarna in met gekneusde ketimoen-bladeren*.’ Afwachtend kijkt ze me aan. ‘Over twee dagen kom ik naar je zoon kijken, Siti. Ik denk dat hij dan een stuk beter zal zijn. Vergeef Soedirman en laat Oentoek in vrede vertrekken. Ze is jouw boosheid niet waard.’
Siti knikt
gehoorzaam terwijl ze opkomende verontwaardiging over Oentoek de baas probeert te blijven. Ze buigt· ‘Ja heer, ik zal doen wat u zegt.’ Ze hurkt daarbij en kust mijn knieën. ‘Het is waar wat ze zeggen u bent de djoeragan annom kiyai*.’
Ik help haar omhoog en leg mijn hand op haar schouders. ‘Jij bent niet alleen een mooie, maar ook een heel sterke vrouw, Siti. Je zult Soedirman nog lang gelukkig maken. Dat weet ik heel zeker.’
‘Ik geloof wat u zegt, heer!’ Ze heeft een kleur gekregen in haar bleke, trotse gezicht.
‘Dit zijn kruiden van Soekina voor jullie, je zult wel weten wat voor wie is.’
De blos wordt nog dieper en haar trekken verzachten zich. ‘Dank, heer, het verwarmt mijn hart.’
Ik keer me om en loop, zoals de adat voorschrijft, zonder groeten weg naar mijn fiets aan de rand van het dorp. Onderweg valt alles van me af. Ik voel me weer de stuntelige jongeman voor wie het gewone leven al moeilijk genoeg is. Maar tegelijk weet ik dat de Onsterfelijke, nu ik hem heb mogen aanschouwen, wacht op mijn antwoord.

* Zie de Woordenlijst achterin.

 

< terug naar Online bladerboeken