De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
De geurende

Een paar dagen later overhandigt Soekina me een briefje van de wedana. Hij dankt me nogmaals voor de voorspraak bij zijn moeder en vraagt, hoewel hij weet dat dit een groot voorrecht is, of hij bij zijn klokken lampen mag hebben. Hij begrijpt dat hier iets tegenover moet staan, maar hij weet niet wat de geëerbiedigde heer van de elektriciteit zou wensen. Als de djoeragan annom kiyai hem hierover wil berichten, zal hij zeer vereerd zijn. Oening is inmiddels teruggekeerd bij Bongkok en naar het zich laat aanzien zal alles binnen enkele maanden in orde zijn. Aangezien Pondok Biroe binnen het gebied van de wedana valt, antwoord ik hem dat ik gaarne aan zijn verzoek om de klokken te verlichten zal voldoen. Ik beschouw het als een kleine wederdienst voor mijn verzoek aan de wedana om zijn vaderlijke invloed te willen aanwenden bij de mensen van Pondok Biroe die gezagsonvriendelijk zijn. Ik vrees moeilijkheden te krijgen bij de aanleg van de leidingen voor de elektriciteit, ondanks hun verzoek daartoe. Verder vraag ik of de heer wedana middels zijn vertrouwenslieden bekend wil laten maken dat de heer van de elektriciteit de aanspraken van de bevolking te allen tijde zal eerbiedigen, en zeker hun religieuze gevoelens, zoals bij het sparen van de heilige boom.

Later hoor ik via diens jongste vrouw, dat de wedana al de volgende dag alle vertrouwenslieden uit Pondok Biroe heeft ontboden. Ze vertelt ook nog dat de wedana groot ontzag heeft voor de djoeragan annom kiya en dat hij zich gelukkig prijst zijn vertrouwen te hebben. Soekina is trots. ‘De adat is als een willige vrouw in uw handen, heer.’
Ik lach. Ik besef heel goed dat ik ben ingesponnen in een web, waarvan maar enkele draden zichtbaar zijn. ‘Je zult me moeten blijven helpen, Soekina, want ik blijf nog te onervaren.’
‘Dat u dat ziet, heer, komt op uw leeftijd niet veel voor. Het weinige dat mij bekend is kan ons sinds de krisjes helpen de fluisteringen van het lot beter te verstaan.’ Ze leidt me naar het bed en ontbloot haar borsten. Dicht tegen elkaar aan vallen we in slaap.
De volgende ochtend vertelt ze me dat in een droom haar grootmoeder aan haar is verschenen. De grootmoeder deelde mee dat Soekina in een van de levens waarin het Verhaal in haar verder zal gaan de man zal ontmoeten die de reis met haar zal voleindigen. We zullen beiden eerst moeten sterven om onbezwaard door vorige levens verder te kunnen gaan. De nacht van het ziende oog bevestigt dat. Deze droom maakt Soekina heel gelukkig.
Een paar weken later ga ik met haar kijken naar het huis, waar we zullen wonen en dat tevens als kantoor en magazijn zal dienen. Ze weet al dat het huis voorheen heeft toebehoord aan een rijke zonderling die oude batiks verzamelde. De man leefde alleen en werd verzorgd door een oude vrouw uit het naburige dorp. Soms, als hij een nieuwe kostbare batik had gekocht, liet hij een mooie jonge vrouw komen, die hij de batik liet dragen. Na genoten te hebben van dat schouwspel en haar aanwezigheid ‘s nachts, stuurde hij haar weg met een bruidsschat van gouden sieraden voor haar toekomstige man. Hij had keus uit vele schonen, omdat iedere vrouw graag met zo’n bruidsschat het huwelijk in wilde gaan. Bovendien leidde de tijdelijke verhouding nooit tot een zwangerschap. Het ging de oude man voornamelijk om zijn esthetische genoegen. De zonderling was ongeveer drie jaar geleden gestorven. Hij had aan de oude vrouw gezegd dat als ze hem op een keer dood zou vinden, ze hem dan moest begraven in de batik die hij dan om had. Op het moment dat hij stierf, was ze ziek. Toen ze hem vond was zijn lichaam al gezwollen en het patroon van de batik had zich op zijn huid afgezet. Voor de oude vrouw betekende het dat de zonderling tot haar volk behoorde.

Het huis is ruim en koel. Op de grote veranda kun je de ruwe houten balken zien van de constructie waaraan de bamboe wanden zijn vastgemaakt. Er zitten geen deuren in. Behalve de grote veranda zijn er nog vijf ruime kamers, die groter zijn dan de hutjes van de bevolking. Het kantoor en de opslagruimte voor de elektriciteitsartikelen achterin kunnen een eigen uitgang krijgen. Het magazijn voor de grote materialen moet later op het ruime erf worden gebouwd. De woon- en slaapkamer en de keuken, met de open zijde en het vierkante rookgat, lijken voor ons ontworpen te zijn. Soekina is opgetogen over de handige brede balustrade langs de open zijde, waar op de verhoging de anglo’s kunnen staan.
‘Als de pasar* niet te ver weg is, heer, is dit het huis waar we gelukkig kunnen worden, misschien met onze zoon.’ Ze zwijgt opeens verschrikt alsof ze een demon heeft opgeroepen. ‘Of de goden het goed zullen vinden, weet ik nog altijd niet…’
‘Als dit ons gelukshuis is, Soekina, hoort dat erbij.’
Ze drukt zich tegen mij aan. ‘Ja heer, vergeef me…’
‘Als het ergens kan, is het hier.’

We blijven nog een poos vanuit de binnenkamer naar het droge grasveld te kijken, Het wordt omzoomd door een dubbele rij canna’s*, gedeeltelijk in de schaduw van oude statige tjemara’s*, die als geduldige wachters indringers zullen weren. We verwonderen ons erover hoe het huis in zo’n goede staat heeft kunnen blijven. Tegen de avond komt de oude vrouw, die de zonderling verzorgd heeft, vragen of ze weer bediende in het huis mag worden, met haar zoon als tuinman.
Ze vertelt dat de wedana opdracht had gegeven het huis op orde te brengen en schoon te maken voordat de heer van de elektriciteit zijn intrek zou nemen. De loerah*, die een neef van de wedana is en weet van diens verplichting tegenover de heer opzichter, heeft hulpkrachten uit het dorp aangewezen, die het door lekken vermolmde houtwerk hebben vernieuwd.
Het huis staat zo afgelegen dat je ‘s nachts alleen maar het ritselen van de wind in de bomen en het schuren van de grote canna-bladeren hoort, of het roepen van de tokèh en soms het gerucht van de vleermuizen die vlak langs het raam scheren.
We wonen al een paar dagen in het nieuwe huis, wanneer we op een nacht opgeschrikt worden door het stilvallen van het massale krekelgesjirp. Wanneer even later een schrille, gesmoorde kreet en het driftig ritselen van een dier volgt, lijkt alles te zijn zoals het sinds onheuglijke tijden is geweest.
De volgende ochtend, een uur voor de dageraad, word ik wakker uit een droom. Soekina ligt nog te slapen. Ik tast voorzichtig haar gezicht en ogen af en ook haar hals en borsten, maak de sarong los en vervolg mijn tocht van liefde naar haar vrouwelijkheid. Ik kan geen genoeg krijgen van haar geheimzinnige schoonheid, die vooral vlak na de slaap zo sterk is. Soekina wordt wakker en strekt haar armen naar mij uit.
‘Ik ben zo dicht bij u, heer, in dit nieuwe huis, dat stil bij elkaar liggen voldoende is.’
‘Heb je al een andere drank van Siwangi, Soekina?’
‘]a, heer, maar dat zal pas op de lange duur werken. Eerst moet de werking van de vorige drank ongedaan gemaakt worden.’
‘Kun je proeven dat het een andere drank is?’
Ze kijkt me onderzoekend aan.
‘U twijfelt, heer?’
‘]a, zeker na mijn weigering met haar te slapen.’
‘Maar ze is grootmoeder veel verschuldigd, heer, en daarom zal ze mij niet durven bedriegen.
Ik trek haar nog dichter naar me toe.
‘Vannacht verscheen mij de zonderling, Soekina, en hij heette ons beiden van harte welkom. Ook wees hij mij de plek waar nog batiks zijn die hij jou schenkt.’
Er gaat een schok door haar heen.
‘Heer, waaraan heb ik dat verdiend?’
‘Dat weten wij niet, Soekina, want op hetzelfde ogenblik kwam een mooie jonge vrouw aanlopen, de laatste die voor zijn dood een sarong van hem droeg. Die vrouw vroeg of ze bij ons in dienst kon treden. Dat vroeg ze in opdracht van haar man. Ik zag hem een kaart tekenen, waarbij hij keek naar de plek van het toekomstige station. Een stroom mieren, die vanaf de einder toestroomde en alles kaal vrat, ontging hem. De vrouw zag het wel, maar als ondergeschikte zou ze haar man toch gehoorzamen. De dreiging van de mieren, die ook met ons te maken heeft, maakte me zo bang dat ik scherper toekeek. Toen zag ik de heilige Andjeng Sosrokartonno onder een boom zitten, die mensen kon genezen. Ik kende hem van vroeger. Ik mocht als kleine jongen bij hem op schoot zitten wanneer hij bij mijn ouders op bezoek kwam. Ik vroeg de heilige naar de betekenis van de mieren. Hij legde uit wat het betekende, maar zei daarbij dat het voor ons op het ogenblik niet van direct belang was. Hij vertelde ook dat de vrouw zal proberen jou ziek te maken, in opdracht van haar man. Maar wij mogen pas iets ondernemen als je ziek bent geworden. Als wij dan aan de heilige denken, helpt hij ons verder en ook zegent hij jouw schoot.’
Soekina heeft haar adem ingehouden en keert zich vol eerbied naar mij toe.
’Heer, wat ons beschermt nu wij voorgoed samen zijn, is zó machtig dat wij ons aan wat nog komen zal, volledig kunnen toevertrouwen, al zullen wij moeten opletten voor de slang van het kwaad.’
De volgende dag bij het ontbijt verschijnt Soedirman. Na de sembah vertelt hij ons opgewekt dat de wedana heeft gezorgd dat wij hulpkrachten krijgen voor het zware werk.
‘Ik zal de gunst der goden proberen te behouden, Soedirman, want je weet dat ze veel eisen van degene die ze begunstigen’ .
‘Maar met de hulp van uw rechtmatige vrouw.’ Hij zwijgt even. ‘Siti zegt, dat wij u beiden moeten beschermen.’
‘Dat heb ik ook nodig, Soedirman.’

Het werk op mijn nieuwe standplaats, de kennismaking met de mensen daar, het onderbrengen van de monteurs in een voorlopige behuizing en het in kaart brengen van de werkzaamheden voor de hoogspanning en het onderstation, vragen alle aandacht. De bevolking is inderdaad veel onafhankelijker en trotser dan elders, maar ook betrouwbaarder nu via de wedana en de loerah een basis is gelegd voor wederzijds respect. De pasar blijkt niet ver te zijn en Soekina heeft al gauw met de oude vrouw afgesproken dat ze ‘s ochtends meebrengt wat nodig is voor het huishouden. Soekina vertelt haar ook nog over haar grootmoeder van het hof en er ontstaat in korte tijd een onuitgesproken verbond. Het huis is voor Soekina een veilige en rustgevende plek, vèr van de ogen en oren van bekenden en collega’s, vèr ook van Wiranata en Soedin en haar zorgen daar. In het huis kan ze ontspannen en toegewijd de vrouw zijn die voorgoed samen is met mij. Alleen soms, tijdens het rustuur op de warme middagen kijkt ze in de koele veranda lange tijd naar het lengen van de schaduwen.
Op een avond, de vuurvliegjes dansen al in de cannahaag, trekt er een donker floers over Soekina, terwijl ze zwijgend naast me zit op de grote bank op de veranda. Ik schrik, wanneer ze zich plotseling naar me toe keert, mijn hand pakt en tegen haar borst drukt.
‘Heer, wilt u mij nog steeds als vrouw, nu er al zo lang geen teken van uw zoon in mijn schoot is?’
Voordat ze verder kan spreken, heb ik haar mond met een hand afgedekt.
‘Als ik geen zoon uit jouw schoot kan krijgen, Soekina, wil ik er geen.’
‘Heer… verzoek de goden niet.’
‘Dat doe ik niet, Soekina, maar ik verkies jou boven alles. Van nu af aan is jouw lot het mijne.’
‘Heer, dat besluit kan het lot veranderen, uw verlangen naar een zoon door mij.’
‘Wij kunnen samen in dat verlangen wonen, tot onze zoon er is.’
‘Ja, heer, ik ben nu ook degene die uw verlangen draagt. Ik zal grootmoeder om het ziende oog vragen, opdat wij samen kunnen zien hoe het lot nu is.’
De volgende ochtend na het bad word ik overmand door zo’n ongekend liefdesgevoel dat ik niet kan wachten tot Soekina het ontbijt brengt. Ik ga naar het afdak, waar ze bezig is en trek haar tegen me aan.
‘Soekina, van nu af aan ben je in alles wat ik zie, en iedere andere vrouw doet me naar jou verlangen.’
‘Ja, heer, zo voelt het en daarom zal uw zaad mij eens bereiken, maar toch zal ik ongeduldig blijven.’
‘Natuurlijk, Soekina, het verlangen naar een kind is zo oud dat het niet gezond zou zijn om niet te verlangen.’
Ze kijkt me dankbaar aan. Ze voelt zich weer opgenomen in het Verhaal. Dat ik verlang naar de grote Onsterfelijke vervult haar met trots. Zij als vrouw moet leren door het ziende oog. Haar heer mag daarbij zijn van de grootmoeder. Dat betekent dat ze hem hoogacht en hen steunt het Verhaal te vervullen.
Twee weken later treft Soekina vroeg in de avond voorbereidingen voor het branden van de wierook voor het ziende oog. In dit afgelegen huis is onze beleving zo intens, dat we direct in het begin van de droom al zien dat de gebroken haarkam uit de keel van het kind is verwijderd en ook dat het een zoon is. Maar dat is pas, nadat Soekina op haar eentje een pad afgaat, vermagerd en vervuild, en wanhopig mijn naam roepend.
Soekina wordt zo angstig, dat ze tenslotte het bezweringsritueel met de heilige kris van haar voorgeslacht uitvoert. Bij het teruggeven van de kris aan de grootmoeder merkt ze dat er bloed aanzit. Ze reinigt de kris volgens de oude aanwijzingen en legt zich dan te ruste. Ze droomt dat ze zich met mij verenigt en de zoon in haar schoot voelt groeien, maar de stroom mieren uit de voorzegging nadert haar zo dreigend, dat ze wegvlucht en sterft.
Soekina vertelt de droom aan haar grootmoeder, die zegt dat ze tijd nodig heeft om de droom te duiden. Pas drie weken later legt haar grootmoeder de droom aan mij uit. ‘Er is een boze invloed geweken mede door het ritueel met de heilige kris van ons voorgeslacht, maar de vernietigende stroom mieren en het sterven van mijn kleindochter maken dat zij u pas de volgende keer in deze wereld een zoon kan schenken die zij in vrede zal kunnen grootbrengen. Als hierover droefenis in u komt, weet dan dat dit u getoond wordt omdat u uw lot niet alleen voor deze reis aan het hare hebt verbonden, maar ook voor het onbekend blijvende vervolg.’
Ik dank de grootmoeder voor haar uitleg. Ten afscheid legt zij haar handen een poos zegenend op mijn hoofd. Later, in de rust van de avondschemer, vertel ik haar uitleg aan Soekina.
‘Door het verbinden van mijn lot aan het jouwe tot voorbij het Verhaal, is de voorzegging nu dat wij elkaar weer zullen vinden op een volgende reis op aarde. Een zoon uit jouw schoot zal aan je weelderige borsten zuigen en in vrede en voorspoed opgroeien. Het tussenliggende is niet duidelijk, maar dat we voorgoed voor elkaar zijn, maakt dat wat ons nog te wachten staat aanvaard moet worden’
‘Dus toch, heer?’
‘Ja, Soekina, al vertraagt het tussenliggende alles.’
Het lijkt haar niet te deren.
‘Wat er ook mag komen, dit is een goede droom, heer. Ik weet nu dat ik door u bevrucht zal worden.’

* Zie de Woordenlijst achterin.

 

< terug naar Online bladerboeken