De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
De bekering van Sentok

In Pondok Biroe hoor ik vaak praten over Sentok en zijn roversbende, die de hele streek onveilig maakt. Op een nacht word ik wakker door een harde roffel van de bamboe stok die van de richel wordt gelopen. Soekina heeft me deze val laten aanbrengen. Ik zou geschrokken zijn als ik niet van haar over de dood van de vader van Sentok had gehoord. In het maanlicht zie ik een naderbij sluipende gestalte die zich bijlicht met een bol vuurvliegjes en met de andere hand een dolk uit zijn broekband gehaald heeft. Ik wacht tot Sentok bij de klamboe is en zijn dolk heft, en zeg dan: ‘Herinner je je de dood van je vader nog, Sentok?’ Hij aarzelt met toesteken. ‘ … Je weet toch wat hij tegen je zei, vlak voor je hem dood stak? Ik zal je helpen herinneren. Hij zei dat alleen mensen die iets genomen hadden wat hun niet toekwam, beroofd mochten worden, maar niet degenen die het hun toekomende rechtmatig gekregen hadden. Omdat hij onrechtmatig een rechtvaardige patih* had beroofd moest je hem dood steken. Je weigerde eerst, maar hebt hem doodgestoken toen hij dreigde je anders de gave te ontnemen om onzichtbaar en onhoorbaar te zijn.’

Sentok is zo overrompeld, dat hij zich de dolk laat afnemen. ‘Dit is een goede dag voor je, Sentok, want je kunt de demon van het kwaad die je van achteren nadert, van je afschudden. Kijk maar om.’ Hij draalt zich tegen zijn zin om en doet van schrik een stap terug. Hij staat voor een enorme demon, die ver boven de kamer uittorent en zijn lippen aflikkend langzaam op hem af komt. Sentok doet nog een stap achteruit, maar de demon buigt zich al over hem heen. Als hij de hete adem in zijn gezicht voelt, zit hij op de bedrand en leunt angstig achterover. Ik wacht tot Sentok zo dichtbij is dat ik hem helemaal kan voelen. ‘Demon van het kwaad, je macht is groot…’
De demon lacht. ‘ … Maar de heer van het Lot heeft je einde beschikt.’ Schaterlachend blikkert de demon met zijn tanden. Sentok krimpt als een hulpeloos dier in elkaar. ‘Ga, spreekt de heer van het Lot.’ Een reusachtige hand drukt de demon nu langzaam achteruit. De demon vecht vertwijfeld terug met tanden en klauwen, maar overal ontstaan gloeiende plekken in de hand, die hem schroeien en verstikken. Dan wordt de demon weg geblazen in een hete windstoot, die het hele huis doet trillen en de klamboe doel opbollen. Heel in de verte aan de einder van een onafzienbare kale vlakte ziet Sentok de demon rondtollend verdwijnen. ‘De heer van het Lot zegt dat je in de jaren dat je deze vlakte oversteekt moet laten zien dat jeTinah, de vrouw die je begeert, werkelijk tot vrouw wilt hebben. Ze is nog vrij en kan jou toegewezen worden, op voorwaarde dat je hard werkt voor hen die in moeilijkheden zijn, zonder dat je iets wordt vergoed. Op een ochtend zul je de dolk in de vorm van een gouden haarspeld bij je slaapbank vinden. Dat is het teken dat je Tinah tot vrouw kunt vragen. Zij zal er dan in toestemmen en je niet zoals tot nu toe afwijzen, omdat ze je door de heer van het Lot is toegewezen. Morgenochtend moet je de heer loerah vertellen dat je van plan was mij te beroven, maar dat de heer van het Lot anders beschikte en dat je je nu aanbiedt om eenvoudig werk voor hem te doen en de padjik te innen. Je moet hem zeggen dat ik je vertrouw en dat ik de heer loerah vraag je in dienst te nemen.’
Sentok loopt voorzichtig met de handen samengevouwen achteruit het huis uit. Pas aan het eind van de oprit draait hij zich om en rent naar huis. Hij doet wat hem gezegd is.

De loerah komt enige weken later met veel plichtplegingen bij mij op bezoek en vertelt van de opluchting en vreugde onder de bevolking over de bekering van Sentok, die ook de bende uiteen heeft doen vallen. Hij verwacht dat het aantal aansluitingen aanmerkelijk zal stijgen nu de mensen hun bezittingen durven laten zien.
Het worden er tenslotte meer dan het vijfvoudige. Het hoofdkantoor besluit van Pondok Biroe een volwaardig district te maken en geeft mij een extra bonus, die ik niet aan mijn verdienste toeschrijf en gedeeltelijk gebruik voor de aankoop van extra grond voor Wiranata en een voorschot op de padjik voor de eerstkomende jaren. Een ander gedeelte besteed ik aan het graf van de gouvernante, dat ik opnieuw laat pleisteren en witten, terwijl ik de plaat met de schrifttekens laat schoonmaken. Ook laat ik een rieten dak op acht palen neerzetten, dat om de vijf jaren vernieuwd moet worden, opdat het graf beter beschermd zal zijn tegen de moesson. Aan de rand van het oerwoud waar de grote jager altijd staat, wordt een plek vrijgemaakt en een boom geplant, die iedere maand op mijn kosten met offerandes zal worden geëerd.

Enige weken later, op een schemeravond in Pondok Biroe, zien we de sterren langzaam dichterbij komen. Soekina leunt tegen me aan en zingt van vroeger, toen ze nog een klein meisje was. ‘Ik was toen vaak bang dat ik niet lang zou leven. Dat gevoel is bij me gebleven tot aan de bekering van Sentok. Ik weet nu dat alleen domheden van mij en u ons kunnen schaden. Dat maakt dat ik u zonder bezorgdheid kan overlaten aan het lot, dat mij tot nu toe altijd heeft beangstigd.’

Niet lang daarna krijg ik een hevige aanval van malaria. Soms blijf ik buiten bewustzijn. Soekina laat de dokter komen. Hij schrijft een zware kininekuur voor, die in vier dagen de koorts moet verminderen. Ik mag niet uit bed komen en onder extra dekens blijven liggen. Soekina vertrouwt op een drank van Siwangi, die beroemd is om haar drank voor deze ziekte. Deze geeft haar de dikke, bittere drank onder beding dat ze een keer met mij mag slapen. Met tegenzin stemt Soekina daarmee in. De koorts is na vier dagen gezakt, maar komt weer terug. Op de negende dag, terwijl ik ver weg ben in een benauwde hete wereld, komt Siwangi, mooi opgemaakt, bij mijn bed en verlangt door mij bevredigd te worden. Soekina stelt mij gerust en Siwangi mag haar gang gaan. Het loopt uit op een pijnlijke zaadlozing. Ik herinner het mij achteraf, wanneer Soekina bij stukjes en beetjes vertelt wat er gebeurd is. Ik herstel langzaam, als bij het wakker worden uit een lange uitputtende droom. Pas twee maanden later is de laatste koorts weg en ben ik sterk genoeg om in de ochtendkoelte een paar uur te werken.

* Zie de Woordenlijst achterin.

 

< terug naar Online bladerboeken