Lekepraat | Gesprek 1
Wat aandacht kan doen

Nico: Maarten, waar komt jouw fascinatie voor aandacht vandaan?

Maarten: Eigenlijk weet ik dat niet. Het moet er altijd al geweest zijn, en door gevangenschap en bedreigende situaties zijn versterkt.
Als je in het jappenkamp merkt dat veel mensen sterven omdat ze te veel bezig zijn met eten, dan begrijp je ook dat dat te maken heeft met de toestand van je bewustzijn. Als je aanvaardt dat er geen eten is, althans niet méér dan het hongerrantsoen, treedt iets anders in werking: je intelligentie vertelt je dat je zuinig moet zijn met je energie en het niet moet besteden aan verlangen naar voedsel. En het weinige voedsel dat je krijgt kun je zo lang en aandachtig kauwen dat het vrijwel helemaal opgenomen kan worden. Je aandacht is verplaatst van het verkrijgen van voedsel naar het optimaal gebruiken ervan.
En zo komt er ook aandacht voor hoe je beweegt, hoe je rust, en met je gedachten en gevoelens omgaat.

Nico: Heeft aandacht in die situatie dan met overleven te maken?

Maarten: Ja, een lichamelijk én een spiritueel overleven.

Nico: Maar hoe leidt aandacht voor gewone zaken als lopen, zitten, liggen en eten, tot spiritueel overleven?

Maarten: Het maakt je los van de tijdelijke wereld waarin je leeft, en opent je voor het tijdloze. Maar je moet ook constateren dat als, zoals ik meemaakte na de capitulatie van Japan, die situatie van totale ingeperktheid wegvalt, je na verloop van enkele maanden terugvalt in de oude onaandachtige wijze van leven.

Nico: Je zegt twee dingen: ten eerste dat heldere aandacht leidt tot een gevoelig worden voor het tijdloze, en ten tweede dat de bevrijding uit het kamp ertoe leidt dat die aandacht weer wegvalt en overgaat in de verstrooide bewustzijnstoestand van ervóór. Daarmee was het jappenkamp voor jou eigenlijk één lange periode van spirituele ontwikkeling, een onuitwijkbare sesshin.

Maarten: In aanmerking nemend dat de sesshin vrijwillig is en het gevangenkamp niet.

Nico: Kun je zeggen dat je juist in de uiterste beperking het onbeperkte ontdekte?

Maarten: Ja, want in die uiterste beperking kun je niet meer op een verstrooide manier leven.
Maar voorop staat dat het jappenkamp een onvermijdelijk, onwrikbaar feit was. Ik had er natuurlijk ook naar kunnen neigen om dat te ontkennen, door toch naar voedsel te blijven verlangen of door te proberen in een corvee een beetje vlees te bemachtigen. Dat heb ik niet gedaan, omdat ik inzag dat ik er dan onderdoor zou gaan.

Nico: Naar voedsel zoeken betekende voor jou dus een zekere dood tegemoet gaan, en niet een handeling om te overleven?

Maarten: Dat gaat natuurlijk niet eindeloos op. Als het kamp nog een paar maanden langer had geduurd zou ik ook door uithongering gestorven zijn.

Nico: Je denkt in zo’n situatie dat je er alles aan zult moeten doen om voedsel te zoeken. Bij Primo Levi lees je dat de mensen van alles deden om te overleven. Maar jij zegt dat als je dat gaat doen, het uiteindelijk de dood betekent. Dat is een vreemde paradox. De paradox komt me bekend voor, maar hij is in deze situatie aangrijpend.

Maarten: Als je onvoorwaardelijk aanvaardt dat er niet meer is dan het hongerrantsoen, doet je geest zonder overweging wat noodzakelijk is om te overleven. Je kunt dan met ongelofelijk weinig toe. Of anders gezegd: je leeft niet meer in conflict met de gegeven situatie.

Nico: Maar had je geen gevoelens van wrok of haat jegens de Japanners?

Maarten: De complete aanvaarding maakt dat irrelevant, bovendien kon je aan de anderen zien dat wrok en haat veel energie kosten.

Nico: Dus een totale acceptatie van een onontkoombare situatie geeft overlevingsruimte.

Maarten: De aanvaarding doet je het uiterste uit het hongerrantsoen halen en daarna verdwijnt dat ook uit je aandacht. Daardoor kun je het lijden van anderen zien en ontstaat de behoefte dat te lenigen. Dat bracht mij er in de laatste anderhalf jaar toe de stervenden in de dodenbarak te gaan begeleiden. Ook omdat ik tot de jongeren behoorde.

Nico: Onderging jij dat als een heel vanzelfsprekend gebeuren, om via de aanvaarding van je eigen situatie wat te gaan doen voor anderen?

Maarten: Ja, daar heb ik niet bij stilgestaan, dat ging vanzelf. Dat je het stervensproces van een uitgeputte, zich niet meer verzettende mens, in eerbied en ontzag mocht bijwonen, was een ervaring die me altijd bij zal blijven. Maar na het kamp moest ik wel constateren dat de volledigheid van bewustzijn die het begeleiden en verzorgen van de stervenden me schonk, me weer ontviel.

Nico: Het specifieke van de situatie was het onontkoombare ervan, als je naar een klooster of een tempel gaat om je geestelijk te trainen, doe je dat uit vrije wil. Maar voelde je geen woede en wanhoop? Als ik ooit in het gevang zou komen omdat ik toevallig tot een ongewenste groepering behoorde, weet ik echt niet of ik dat zou kunnen accepteren.

Maarten: Daar spelen twee zaken een belangrijke rol bij, het klimaat en het hongerrantsoen; het warme klimaat deed je berusten, en het hongerrantsoen maakte je op den duur apathisch en brak het verzet, ook bij het sterven. Daardoor kon bij het sterven de overgang gemakkelijker bewust worden doorgemaakt.
Misschien wordt aan de volgende gebeurtenis nog duidelijker hoe anders het bewustzijn werkt in een extreme situatie: Ik werd met twee anderen naar de poort geroepen voor een vermeend vergrijp. We werden daarvoor alle drie bewusteloos geslagen. Op het moment zelf vond ik het nog het ergste dat de anderen geslagen werden. En de laatste gedachte voordat ik het bewustzijn verloor was: wat krankzinnig, iemand die me niet kent slaat me bijna dood.
Er was dus geen haat!
Later bedacht ik dat die Japanse soldaat, waarschijnlijk een goede huisvader, alleen maar de uitvoerder was van een systeem, en niet meer.

Nico: Haat heb je niet gevoeld in het kamp. Dat kwam door een acceptatie die de gewoontereactie buitensloot. Zag je toen al dat aandacht de sleutel was of kwam dat pas later?

Maarten: Dat kwam later, in die situatie was het zoals het was. Het werk in de dodenbarak is voor mij nog altijd de meest intense periode van mijn leven. De situatie na het kamp stelde minder eisen, waardoor de urgentie van een leven in aandacht steeds meer is afgezwakt.

Nico: Wat heeft je later doen inzien dat het een kwestie van aandacht was?

Maarten: Dat mensen zich erover verwonderden wat er met me gebeurd was. En ook dat toen ik bewusteloos geslagen werd, er dat plotselinge besef was dat het alleen maar absurd was.

Nico: Ja, ik kan navoelen dat als iets volstrekt absurd voor je is, er maar één mogelijkheid overblijft: beseffen wat er gaande is. Maar wat maakte dat je die aandachtsverschuiving bent gaan zien als de sleutel tot transformatie in het gewone leven?

Maarten: Dat komt voor een groot deel door de voordrachten van Krishnamurti, die ik vanaf mijn zeventiende ingedronken heb, en door enkele persoonlijke gesprekken met hem.
Daarnaast was er een 92-jarige Russische heilige in het jappenkamp, die vier maanden op een matje naast me lag voor hij stierf. Door zijn manier van zijn maakte hij onopzettelijk duidelijk wat echte aandacht doet.

Nico: Wat heeft Krishnamurti jou over aandacht geleerd?

Maarten: Krishnamurti heeft me er steeds op attent gemaakt dat alleen een aandachtig mens een ander mens kan opmerken. Normaal is hij bezig met het vervullen van zijn wensen en verlangens of het vermijden van conflicten. Dan merk je de ander niet op.
Anders gezegd: belangeloze aandacht gaat vanzelf naar de ander en het Andere uit.

Nico: Echte aandacht is dus aandacht voor het totaal, waar je ook zelf toe behoort.
En wat heeft die heilige je geleerd met betrekking tot dit aspect?

Maarten: Door zijn sterven heeft hij me voorgeleefd dat geboorte en dood transformaties zijn van een oneindig verhaal, en dat het erom gaat je bewust te zijn dat je een verhaal bent en dat je dat verhaal zó moet vertellen dat het overtuigt. Dan ontstaat er een aandacht voor geboren worden en sterven als transformatie en als een nieuwe mogelijkheid, en niet alleen maar een beëindiging van het bekende.

Nico: Hoe kwam je in het jappenkamp terecht en hoe oud was je? En wat was je achtergrond?

Maarten: Ik was vierentwintig toen ik in het jappenkamp kwam. Ik was in Indonesië geboren uit Nederlandse ouders. De eerste acht jaar van mijn leven bracht ik op een plantage aan de rand van het oerwoud door. Ik leefde onder de Javanen, die mij eigenlijk opgevoed hebben. Later ging ik naar Nederland voor mijn studie, en na voltooiing daarvan ging ik weer terug naar Indonesië.
Het jappenkamp viel in de periode na mijn terugkeer. Ik behoorde als Europeaan tot de ongewenste groep die door de Japanse bezetters zonder meer gevangen werd gezet, de mannen in mannenkampen, de vrouwen en kinderen in vrouwenkampen. De jongens gingen zodra ze ouder waren dan twaalf jaar naar de mannenkampen.

Nico: En de heilige, zoals je hem noemt, wat was dat voor iemand? Waarom noem je hem een heilige?

Maarten: Die heilige zag ik voor het eerst toen ik nog een jongetje van negen jaar was, tijdens een bezoek dat mijn ouders hem in de bergen brachten. Hij werd daar door de bevolking als een heilige vereerd. Mijn ouders hadden van hem gehoord en waren in geestelijke nood naar hem toegegaan.
Hij was een Wit-Rus die voor de bolsjewistische machtsgreep was gevlucht. Na een voettocht van drie jaar door Siberië kwam hij uiteindelijk in Indonesië, waar hij bleef. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door het maken van sukade van een citrusaanplant. Hij was tijdens dat bezoek voor mij al een oude man.
Toen hij in het kamp kwam, was hij tweeënnegentig. Wat direct opviel was dat hij in tegenstelling tot de anderen heel opgewekt was. Hij schikte zich als blanke in het onvermijdelijke lot van alle blanken! Zonder woorden leerde ik van hem dat je ervaring bepaald wordt door je verhouding tot de situatie. Dat was zijn eerste onopzettelijke levensvoorbeeld.
Er kwamen allerlei mensen met moeilijkheden bij hem. Ze gingen gewoon om hem heen zitten. Soms vroegen ze iets, soms zaten ze alleen maar stilletjes bij hem. Dat gaf hen grote rust en vertrouwen. Na een poosje gingen ze weer in vrede weg.
Door een beschikking van het lot werd hij op het matje naast mij ingedeeld. Hij kende mij nog van vroeger, er was direct een grote vertrouwdheid. Ik vertelde hem over mijn leven. Aandachtig luisterend gaf hij mij daar een inzicht in dat ik uit mezelf waarschijnlijk nooit zou hebben gevonden.
Toen hij stierf wilde hij alleen maar mij om zich heen hebben. Dat was op een middag toen er geen andere mensen waren. Een uur voor hij stierf hadden wij nog een gesprek. Daarover zei hij: “Maak je geen zorgen, veel ervan zul je vergeten, maar op het moment dat je het nodig hebt zal het weer bovenkomen.”
Hij vertrouwde erop dat het wezenlijke de ander altijd bereikt, al weet je niet hoe lang het duurt voordat het bewust wordt.

Nico: Wat moet ik me voorstellen bij aandacht die uitmondt in transformatie?

Maarten: Wij hebben een vooropgezet idee van de dood als een einde, als een definitieve breuk in de mogelijkheid om met iemand in contact te zijn. Onze ervaring wordt gekleurd door de voorstelling die we er vooraf van hebben. En de wijze waarop hij zijn eigen dood aankondigde en zijn houding er tegenover, deden me beseffen dat mijn voorstelling niet klopte. Want als mijn voorstelling klopte zou hij bedroefd moeten zijn en dat was hij niet.

Nico: Was de aandacht die hij had zo’n opvallend gegeven?

Maarten: Hij luisterde zó – en dat was niet alleen bij mij maar bij alle mensen die hem raadpleegden – dat je merkte dat je vanuit een eenzijdige benadering tot je vraag gekomen was en dat er meer achter zat. Hij antwoordde vaak pas na een poos, zodat je ontdekte hoe je bezig was. Je voelde hoe de intensiteit van je aandacht door zijn aanwezigheid verhoogd werd.

Nico: Had deze man nog een bepaalde spirituele achtergrond?

Maarten: Ja, hij was een heel gelovig christen, ik denk Russisch-orthodox. Maar op zijn tocht door Siberië, die eenzaam was en vol ontberingen, moet hij tot een verdieping gekomen zijn die hem deed inzien dat het enige wat je kunt veranderen je eigen benadering van het leven is. Wat wij haast automatisch doen is iets proberen te herstellen buiten ons, zonder aandacht te geven aan onze eigen houding tegenover het probleem.
Hij maakte voortdurend voelbaar, ongeveer als Krishnamurti, maar dan heel simpel en vanuit een christelijke religiositeit, dat je jezelf vanuit een denkbeeld ervaart – net zomin als je de hele wereld in direct contact kunt ervaren.

Nico: Beschouwde je hem toentertijd al als een geestelijk leraar?

Maarten: Dat is toen niet bij me opgekomen. Zijn aanwezigheid was zo overweldigend dat ik daar niet bij stilgestaan heb. Maar hij was ongetwijfeld een perfecte leraar die je, door de manier waarop hij de dingen deed en zei, zonder opzet in het dagelijks leven onderwees. Dat was het indrukwekkende, hij onderwees niet, hij was zo. Je zou kunnen zeggen dat hij het leven was, in een vorm die Igor heette.

Nico: misschien is dat wel de hoogste vorm van leraar zijn – heel anders dan ik die het opzettelijk probeer…

Je vertelde dat de geestelijke ervaring die je in het jappenkamp opdeed, aanvankelijk wegebde. Wanneer merkte je dat je in het kamp iets had geleerd dat je bijna vergeten was, en door welke omstandigheden kwam het weer terug?

Maarten: Toen ik uiteindelijk het kamp uitging en mijn vrouw terugvond, merkte ik dat ik teruggleed in de gevoelsverhoudingen, en in de wijze van kijken en voelen van vóór het kamp. Ik merkte ook dat onze gewone leefwereld veel gecompliceerder is dan de situatie in het kamp waar alle directe levensbehoeften waren vervuld, inclusief het hongerrantsoen. Er was tijd om in te gaan op de wijze waarop je leefde.
Die overgang naar het gewone leven zal ongeveer twee of drie maanden geduurd hebben. Maar toen was hij ook compleet. Het kamp en alles wat daarmee samenhing werd een vergeten plek die ik niet meer terug kon vinden. Dat werd versterkt doordat ik in Holland helemaal van nul moest beginnen en heel hard moest werken om m’n gezin te onderhouden.
Bovendien wilde ik niet terug naar m’n oude werkkring, de elektrotechniek. Ik wilde in ieder geval schrijven, nadenken, bij mezelf zijn, naast een of ander beroep. Maar ook dat beroep vroeg zoveel aandacht dat ik erin verloren raakte en weer geen aandacht had voor de wijze waarop ik op de dingen inging.
Voor mij kwam de meer directe wijze van ervaren terug bij de voordrachten die gehouden werden voor de Bilthovense kring voor wijsbegeerte en psychologie. Mijn taak was de hoogleraren na hun voordracht te bedanken en dat kon ik heel makkelijk. Ik merkte dat ik daarin terugging naar mijn wijze van op het leven ingaan in het kamp.
Naderhand kwam ik in aanraking met Dürckheim die een voordracht over de dood hield, die me erg raakte. De dingen waar hij het over had riepen bij mij direct herkenning op. Na afloop heb ik met hem gepraat en toen zei hij: “Je bent iemand die al gemediteerd heeft.” “Ja, soms”, antwoordde ik.
Hij leerde mij daarna de eerste beginselen van de zenmeditatie. En bij het zitten kwam de belevingswijze van het kamp geleidelijk aan terug.

Nico: In welk jaar ontmoette je Dürckheim voor het eerst?

Maarten: dat was in 1956, na die lezing over de dood en het gesprek dat we hadden. Nadien ging ik ieder jaar een dag naar hem toe om met hem te praten, niet zozeer om te oefenen. Vanaf die tijd ben ik systematisch gaan zitten.

Nico: Zeg je daarmee dat je in het zitten de betekenis van de aandacht terugvond? Of dat het zitten op gestructureerde wijze die heldere aandacht weer binnen bereik bracht, die in het kamp een natuurlijk gebeuren was?

Maarten: Ik heb in het zitten, nadat de worsteling met het fysieke ongemak achter de rug was, opnieuw ontdekt dat echte aandacht – de wijze waarop je jezelf, je gevoelsleven, je gedachteleven, maar ook de mensen en de situatie buiten je, benadert – beslissend is voor de directheid van je ervaring én voor alles wat daarna komt, tot je handelen aan toe.

Nico: Je zegt dat aandacht beslissend is. Ik heb zelf het idee dat je in het zitten een ontwikkeling doormaakt: die begint bij aandacht geven als oefening, maar gaat uiteindelijk over in een open, ontvankelijke manier van zijn.

Maarten: Eén van de opvallendste kanten van zazen is dat je steeds meer behoefte krijgt aan alleen zijn – om uit de chaos van indrukken, opwellingen en strevingen terug te keren en alleen te zijn met wat zich voordoet. Daar val je in de haast van het leven wel weer uit, maar je verlangen naar dat stille bij de dingen zijn om hun zelfswil verlaat je niet meer.

Nico: Misschien zou je kunnen zeggen, zoals Han de Wit dat stelt in ‘De verborgen bloei’, dat aandacht je bewust maakt van je bevangenheid in voorstellingen, emoties en gedachten. Door dit besef kun je er los van raken, en komt er ruimte voor onbevangen ervaren.

Maarten: Ik kan me heel goed vinden in die omschrijving dat je bijna altijd bevangen bent en dat je je daar bewust van kunt worden. Dan begint een opmerken waarin je op den duur weer losraakt en voel je het verlangen alles in zijn zo-heid te laten en datgene te zijn wat daarvóór ligt, vóór de gevoelens, gedachten en handelingen.

Nico: Ja, wat dat betreft is het zitten in aandacht een luxepositie. Misschien kunnen maar enkele mensen dit doen omdat anderen steeds bezig zijn.

Maarten: Dat is het causaal gezien, maar er is een samenhang tussen een ‘ommekeer in de aandacht’ en de mogelijkheid daartoe krijgen. Hoe die samenhang is weet ik niet, maar ze is er.

Nico: Is het terugverlangen naar die stille, directe waarneming niet ook een bevangenheid?

Maarten: Op het moment dat je je bevangen voelt en eruit wilt, is er opzet, en dat werkt niet. Voor mij is de enige opening het telkens weer, als was het de eerst keer, constateren dat je bevangen bent. Meer niet.

Je kunt er geen gestructureerde oefening van maken om ‘aandachtig’ of ‘leeg’ te zijn. Je kunt wel je lichaam trainen om ontspannen te zijn en zacht en langzaam te ademen zonder iets te forceren.

Nico: De aandachtsoefening is heel oud en speelt in het oude boeddhisme, maar ook bij andere tradities een grote rol. Thich Nhat Hanh bijvoorbeeld beval die voortdurende aandacht aan bij alle handelingen, gedurende de hele dag. Maar hij beklemtoonde dat zo nadrukkelijk dat ik er op een bepaald moment schoon genoeg van kreeg en dacht: je zoekt het maar uit, ik wil helemaal geen aandacht meer opbrengen.

Maarten: Dat kan ik me helemaal voorstellen. Je liep daarmee tegen de opzettelijkheid aan, wat voor ons een obstakel van formaat is. Aandacht is alleen maar aandacht als ze spontaan is.
De vraag is: kun je dat bevorderen? Soms, als je iets leest of in een gesprek, ontstaat iets wat je weer opnieuw opmerkzaam maakt op je wijze van aandacht geven en van ervaren. En dat besef heeft die natuurlijke stilte in zich waarin plotseling alles waar je voordien mee bezig was, stil valt. Het ontstaat zonder je toedoen.
Opzettelijke aandacht leeft niet. Zolang je wat ook maar wilt bereiken, ben je bevangen en versmald.

Nico: Bij het zitten merk je vaak later op de dag pas de meer aandachtige wijze van het omgaan met alles op. De opzet is vergeten, de onopzettelijke aandacht is gebleven.

Maarten: De aandacht bij het zitten kan er alleen maar zijn als je niets afwijst van wat zich voordoet … Niets! Dat blijkt niet eenvoudig te zijn, want we hebben vrijwel alles van een plus- of een minteken voorzien.
Het is mij vaak overkomen als ik na een lange sessie naar huis reed, dat alles wat ik zag me iets vertelde, heel anders dan ik gewend was. Je hebt jezelf na de sessie vrij gegeven en dan gebeurt het.

Nico: Dat herken ik heel goed. De uitwerking van het zitten merk je vaak pas op kortere of langere tijd erna. Maar nu even terug naar het formele zazengebeuren: houding, spanning-ontspanning, adem volgen, al dan niet tellen, je adem beleven, je gedachten hun gang laten gaan, weer terug naar de adem. Alles bij elkaar laten. Akkoord, maar welk advies geef je aan de tobbers bij wie het volgen of tellen en erbij blijven alsmaar niet lukt?

Maarten: Je kunt een aantal aandachtspunten geven, en ze tegelijkertijd laten beseffen dat ze juist aan niksdoen toe zijn. In het niksdoen ben je niet meer dan een slenteraar die allerlei dingen opmerkt zonder ergens op in te hoeven gaan. Je bent vrij om te blijven staan als je wilt blijven staan en door te lopen als je wilt doorlopen – dat wil zeggen, je kunt de geest vrij laten zwerven, maar je blijft daar wel bij! Dat geeft je de gelegenheid om de herhaling te gaan opmerken, én de verveling!

Nico: Maarten, wat is voor jou het belangrijkste in het zitten?

Maarten: Dat je in het zitten je adem zo kunt ervaren dat de gewone verstrooiing wegvalt. En ook als die terugkeert merk je haar als verstrooiing op. Dat maakt dat je in de dag die verstrooiing ook weer gemakkelijker opmerkt en daarmee wordt de scheiding tussen zitten en het gewone leven steeds kleiner.

Nico: Dat betekent: kunnen luisteren, altijd weer. Wat betekent dat aandachtige luisteren voor het gesprek, voor communicatie in het algemeen?

Maarten: Dat je beseft dat wanneer je in het doen of het spreken opgaat, de dialogische beweging van opmerken en er naar handelen of van vernemen en antwoorden tot stilstand komt. Hoor je wat je zegt dan heb je nog enigszins contact met het heen en weer, maar veel minder dan in het luisteren alleen.

Nico: Het doet me ineens denken aan het gedicht ‘De ideale situatie’ van Bernlef, dat eindigt met: Alles wacht af. De ideale situatie.
Dat geldt natuurlijk niet alleen voor het spreken, maar ook voor al het andere. Kun jij daar iets over zeggen?

– Maarten: Het is niet alleen het wachtend aanwezig zijn van Bernlef, maar ook het opmerken hoe je zelf aanwezig bent. Je kunt opmerken dat je ervaring en handeling voor een groot deel bepaald worden door je reactie op een soortgelijke vroegere ervaring.
Dat opmerken maakt de reactie bewust en geeft je een kans nieuw op de situatie in te gaan – een ommekeer in de aandacht.

Nico: Daarmee zeg je eigenlijk dat tot besef komen de meest centrale praktijk is van onze geestelijke weg. Belangrijker dan studie of andere oefeningen.

Maarten: Die aandacht kan ons helpen om alles wat je tegenkomt en tot je neemt, te gaan ervaren op een meer omvattende manier: de boeken die we lezen, informatie die we krijgen, situaties die ons omringen, mensen die we ontmoeten. Er is niets tegen al die indrukken als zodanig, maar gewoonlijk selecteer je datgene daaruit wat past bij de oude mens – dat is dus je verleden, dat zijn je neigingen, je strevingen, je ideaalbeelden, kortom alles wat in het geweer komt als je antwoordt in het leven. Daarmee ontkracht je het, maak je het passend voor wat je al kent – en bovendien maak je het onbewust passend!

Nico: Dat klinkt heel mooi maar hoe vaak zal het lukken alles te beseffen? Word je niet wanhopig van alles wat die oude mens inbrengt?

Maarten: Het enige wat ik hierover kan zeggen is dat je telkens weer merkt dat die oude mens er nog altijd is. Maar je kunt erop vertrouwen dat hij door die meer complete aandacht minder macht krijgt en tenslotte verdwijnt. Mijn ervaring is dat het zo kan gaan. Niets is bestand tegen volledige aandacht.

Nico: Dat onderstreept het ‘altijd weer proberen’ van het boeddhapad, zonder ergens naar toe te werken of moedeloos te worden. Er valt immers niets te bereiken; wat je bereiken wilt is een voorstelling.
Wat mij te binnen schiet is het bekende verhaal van Ikkyu, dat mij een mooie afronding lijkt voor dit gesprek:

Een man komt bij Ikkyu en vraagt: “Wat is nou het meest belangrijke principe van het zenboeddhisme?”
“Dat is aandacht”, antwoordt Ikkyu.
De man, enigszins teleurgesteld: “Oké, maar wat is dan het tweede belangrijke principe?”
Ikkyu denkt even na en zegt dan: “Aandacht.”
“En het derde principe”, vraagt de man.
Hij wil natuurlijk iets anders horen. Maar Ikkyu zegt opnieuw: “Aandacht, niks anders dan aandacht.”
Dan vraagt de man: “Wat bedoel je nou precies met aandacht?”
Ikkyu antwoordt: “Aandacht is aandacht.”


naar boven