Lekepraat | Gesprek 5
Waar begint meditatie?

Maarten: Waar begint meditatie? Ik denk, wanneer je alle aspecten van het leven hebt ervaren, teleurstelling, leed, stemmingen en strevingen, en je realiseert je dat je daar toch niet helemaal van bent – en dan vervolgens die tweeheid je volle aandacht geeft. Pas daarna kun je proberen je verbrokkelde alledaagse leven te integreren in de ongescheiden volheid van het Ene (zoals Dürckheim het noemt). Dat ‘andere’ omvat alles, maar laat je vrij op te merken wat er nu is: de boom voor je raam die staat te peinzen, het zachte bewegen van je adem, een gedachte die voorbij gaat en niets achterlaat.
Tenslotte is er alleen dat ‘andere’, in onafgebroken beweging.

Nico: Wat is eigenlijk de vraag?

Maarten: De vraag is hoe die toestand waarin de dood een maatstreep is die je zelf hebt aangebracht, beleefd kan worden zonder dat je ernaar grijpt; je staat stil en bent afwachtend.

Nico: Als je vraagt ‘waar begint meditatie?’, luidt mijn antwoord dat meditatie niet op een bepaald moment begint. Waar we wél aan beginnen is aan een formele meditatie-oefening.
Ik denk dat een ander belangrijk element het vertrouwen is dat ik nooit ofte nimmer gescheiden ben van de eenheid.
Een van de problemen daarbij is dat we zo moeilijk van de idee afkomen dat ‘eenheid’ of ‘zijn’ gekoppeld zijn aan een bepaald gevoel of een bepaalde ervaring. Maar gevoel en ervaring zijn hooguit heel sterk aan de situatie gebonden gevolgen van de eenheid. De eenheid zelf is altijd aanwezig en kan van mijn kant niet tot stand gebracht worden.

Maarten: Dat is helemaal waar, dank je wel.

Nico: In die zin pleit ik er ook altijd voor om, wanneer we dan toch een beginpunt nemen met onze meditatie, een zekere zorgeloosheid en onbekommerdheid te ontwikkelen, gebaseerd op een vertrouwen dat het ‘zijn’ nu en altijd aanwezig is.

Maarten: Ook al ervaar je het niet?

Nico: Ja, ook dan. En het belang van meditatie ligt in het ontwikkelen van een inzicht dat die eenheid er is, en dat ik daarom ook mijn leven kan leiden.

Maarten: Maar dat betekent ook dat deze verscheurde en verwarde wereld vol van leed, in al zijn concreetheid gezien moet zijn, omdat je anders een eenheid postuleert die voor jou nog geen werkelijkheid is. Het leed, voor zover ik het uit directe waarneming ken, moet mij tot het inzicht gebracht hebben dat het in die ervaringswerkelijkheid nooit tot een einde kan komen. Zodat je ervan afziet om daarin een oplossing te vinden, vanuit het inzicht dat het in geen van de werelden gevonden kan worden die op dat moment deel uitmaken van jouw levenswerkelijkheid en dat je dus bereid bent om je open te stellen voor het onbekende.

Nico: Ja, ik denk dat de voorwaarde is dat je het lijden in al zijn omvang hebt gezien.

Maarten: En je moet rekening houden met je beperkte bewustzijn. Boeddha schijnt eens gezegd te hebben dat als je de omvang van het leed zou beseffen, je krankzinnig zou worden.

Nico: Als je dan zegt: “je kunt erop vertrouwen dat als je alles op alles zet, het je wel geschonken zal worden,” dan …

Maarten: … reik je iets aan waarin zij of hij moet of kan geloven.

Nico: En dat is wat juist niet moet gebeuren!

Maarten: En dan heb ik het gevoel dat die hele simpele werkelijkheid die je ervaart als je zit, waarbij je je adem ervaart en de energie stroomt en verder niets, een voorstadium is van het alleen maar aanwezig zijn …

Nico: Ja.

Maarten: Dat voorstadium is het enige wat wij een klein beetje in de hand hebben. Maar alleen dan wanneer je beseft dat dat het alleruiterste is wat wij van deze kant af kunnen doen, en dat je daar geen verdere verwachtingen van moet hebben. Het is uitsluitend die toestand en niets meer.

Nico: Ik vind het wel mooi wat je zegt, dat we dat voorstadium in de hand hebben. En dat voorstadium impliceert bereidheid om op deze fysieke manier te gaan zitten; dat is de keuze die je kunt maken.

Maarten: Ja, dat is de keuze die je kunt maken. Maar ik zeg er altijd bij, omdat ik dat én bij mezelf heb meegemaakt én bij mensen met wie ik werk, dat daarin vaak al een belofte wordt gestopt die nergens op slaat.

Nico: Ja, dat zit er heel gauw in. Aan de andere kant wordt er gezegd dat iets beloven ook van mededogen getuigt, want wie kan het aan om zonder enige belofte deze weg te gaan?

Maarten: Ik ben geneigd om te zeggen: laat ik ze geen dingen geven waar ze in kunnen blijven steken. Want het is heel menselijk om, als je in de benauwenis zit en iemand zegt dat dit of dat mogelijk is, daarnaar te grijpen en uit je benauwenis te gaan. En het gaat er juist om – en dat klinkt heel wreed – om in de benauwenis te blijven.

Nico: Ja. Vind jij niet dat jij als leraar over de mogelijkheid beschikt om tegen je leerlingen te zeggen: “Hoor eens, vertrouw mij nou maar”? Met het oogmerk dat je een leerling zo de kans geeft om uiteindelijk een vertrouwen van binnenuit te ontwikkelen.
In dat ‘vertrouw mij maar’ zit natuurlijk wel altijd een gevaar dat iemand denkt: mijn leraar weet het wel, dus voortaan koers ik op zijn kennis.

Maarten: Als dat vertrouwen blind is, is het niet denkbeeldig dat ze hun meditatie opgeven en ophouden de weg te vervolgen. Dus als je al zegt ‘vertrouw nou maar op mij’, maak dan tegelijkertijd heel duidelijk dat hetgeen waarop ze moeten vertrouwen geen snars te maken heeft met jouw manifestatie in dit leven zoals je daar bent. Doe je dat niet, dan maak je het ze gemakkelijk ergens te blijven hangen en ook te gaan zeggen: “Kijk eens, daar en daar heb jij gefaald. Hoe kan dat?”
En daar hebben ze helemaal gelijk in, als ze hun vertrouwen daarin stellen en niet in datgene wat alleen maar zichzelf is, los van jouw verwerkelijking in dit leven die daar uitdrukking aan geeft.
Ik zie dat toch als een tekort. Ik weet niet of het mogelijk is dat je zo totaal dat andere vertegenwoordigt, dat het heel duidelijk is dat die persoonlijke verbijzondering er niet meer toe doet. Maar zoals ik mezelf ken, is de wijze waarop ik me verwerkelijkt heb in dit leven niet synoniem met die eenheid.

Nico: Nee.

Maarten: Dat is ook altijd mijn probleem geweest met de zentraditie, waar dit naar mijn mening onvoldoende duidelijk werd gemaakt. De sterke nadruk op de mogelijkheid van het doorgeven in de lijn van patriarchen heeft natuurlijk een historische achtergrond. Maar wat onderbelicht bleef is waar iemand feitelijk voor staat die iets ervaren heeft van het totaal andere, als hij de moed heeft – ik zou haast zeggen: de euvele moed – om te pogen daar iets van door te geven.

Nico: Ja, ik denk dat het waar is dat in de zentraditie andere dingen mee zijn gaan spelen dan de dharma, de andere werkelijkheid.

Maarten: Wat heel menselijk is en heel begrijpelijk, maar ten aanzien van mijn eigen leven zie ik tegelijkertijd dat ik mijn beperkingen zo duidelijk moet tonen, dat ze al enorme fantasten moeten zijn om dat niet te willen zien.

Nico: Ik vind het belangrijk om te gaan zien dat ook in je beperkingen de volledigheid van het zijn aanwezig is, ook al blijven het beperkingen. En wellicht is de leraar-leerling verhouding daarin behulpzaam, dat je vanuit de waarneming dat in de zwakheden van je leraar ook de volledigheid van het zijn aanwezig is, opnieuw kunt ontdekken dat die ook in je eigen beperkingen aanwezig is.

Maarten: Als je dat zo stelt ben ik bang dat opnieuw het diepgaande inzicht verloren gaat dat het op het vlak van het menselijk leed, van de menselijke verwarring, van de menselijke beperkingen, niet gevonden kan worden. Ook al is het absoluut gezien misschien waar, door te zeggen dat in de beperkingen zélf de volledigheid aanwezig is, ontdoe je de leerling te vroeg van een inzicht dat de volledigheid in de wereld van de beperkingen niet gevonden kan worden. Zolang je die beperkingen ontleedt en ziet als iets wat je aangedaan wordt, ontgaat je dat juist die betrokkenheid erop het je onmogelijk maakt de leegte of de volledigheid in zijn werkelijkheid te ervaren.

Nico: Toch ben ik geneigd om te zeggen: waar anders dan in de beperking kunnen we wat we die eenheid of volledigheid noemen, vinden.

Maarten: Ja, maar alleen wanneer je één keer ingezien hebt dat in het vlak van het je beperkt voelen alleen opstandigheid een plek heeft, een gevoel van onrechtvaardigheid, een gevoel van uitverkorenen en niet uitverkorenen zijn, die hele wereld van onderscheidingen die als enige uitkomst lijkt te bieden. Pas op het moment dat je dat volledig beseft dat het in die toestand van je leefwerkelijkheid niet gevonden kan worden, ben je bereid om die zoektocht eindelijk op te geven en zie je dat al je gedachten en gevoelens daarover in hun eigen staart bijten. Dan neem je genoegen met wat zich voordoet in het meest simpele zitten, in het ervaren van de adem en energie – je gedachten, de geluiden die om je heen zijn, de fysieke werkelijkheid die je zelf bent en die om je heen is – en niets meer dan dat.
Maar waar jij op doelde was, denk ik, de vraag hoe je iemand vertrouwen of hoop kunt geven, in een stadium waarin een mens nog steeds meent dat er rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid is, dat leed er eigenlijk niet moest zijn, dat je lief moet hebben – die hele verwarring … Is dat niet eigenlijk jouw vraag?

Nico: Ja.

Maarten: Maar dat hangt samen met de vraag of je als leraar echt van de leerling kunt houden – wat uitgaat boven een persoonlijke affectie.

Nico: Ja.

Maarten: En is dat niet eigenlijk de overdracht, dat de leerling voelt dat jij er op dat moment volledig voor hem bent …

Nico: Ja, dat je hem volledig aanvaardt in welke hoedanigheid hij ook is.

Maarten: Terwijl je ook niet moet ontkennen dat je daarnaast ook duidelijke persoonlijke gevoelens kunt hebben, je kunt hem bot vinden of aardig of wat dan ook. En dat zal ook doorspelen in je beschikbaarheid …

Nico: Ik denk dat het heel belangrijk is om die beperking in ieder geval te doorzien.

Maarten: Ja.

Nico: En de leraar moet een grondeloos vertrouwen in het hele proces hebben.

Maarten: Ja, het allerhoogste wat een leraar kan doen is zijn eigen vertrouwen zo zuiver mogelijk ter beschikking stellen, dus ontdaan van meekomende emoties.

Nico: Ja.

Maarten: Bij Krishnamurti vind je dat terug in zijn hele leven, hij heeft eigenlijk om de drie woorden gezegd: “je moet me niet geloven, ik ben geen autoriteit, je moet het zelf vinden.” Terwijl hij toch duizenden volgelingen heeft gekregen die jaar in jaar uit naar hem luisterden. Al gebeurde er waarschijnlijk maar bij enkelen iets wezenlijks.

Nico: Maar er was in die bijeenkomsten met al die duizenden geen persoonlijke confrontatie, geen directe uitwisseling. Dat gebeurde wel in de persoonlijke gesprekken, zoals we hebben kunnen lezen.

Maarten: Ja.

Nico: Het gaat uiteindelijk om wat we zijn.

Maarten: Ja, dat wat onze tijdelijke aanwezigheid op aarde overstijgt.
Ik herinner me nog die keer dat Vimala Takar[1] op een bijeenkomst in Bilthoven zei: “Jullie zien een vrouw voor je die je mooi of lelijk of to the point kunt vinden. Maar wat ik te zeggen heb, heeft daar niet mee te maken.”
Zij was zich duidelijk bewust dat ze in een mooie sari in de lotuszit op het podium natuurlijk een heel exotische verschijning was, en dat daaraan veel werd toegeschreven wat er niets mee te maken had.

Nico: En als je daar doorheen kijkt?

Maarten: Je kijkt er alleen maar doorheen als je in jezelf opmerkt dat wat je er aan gevoel en gedachten aan verbindt, niet wezenlijk is. Daarom was mijn ontmoeting met die Russische heilige in de karige omstandigheden van het kamp zo belangrijk.

Nico: Ja, daar heb je heel weinig mogelijkheden om er iets aan toe te voegen of te romantiseren.

Maarten: Zo iemand kon zonder opoffering iets weggeven van zijn hongerrantsoen. Dat zie je dan voor je ogen gebeuren, dat is een heel directe ervaring. En ook dat velen er genoeg aan hadden alleen maar bij hem te zitten; ze zeiden niets en vroegen niets, en gingen gelaafd weg. Daar was niks tussen, geen organisatie of niets, het gebeurde gewoon.

Nico: Dat is onopzettelijk onderricht.

Maarten: Ik vind het ook heel betekenisvol dat zo’n situatie niet meer nagebootst kan worden. Wij hebben, ook in zen, nu te maken met organisaties met honderden mensen en tientallen leraren, die opereren in de kunstmatige toestand van de maatschappij waarin ze vervat zijn. Zo’n simpele, karige toestand zoals ik beschreef, komt daar niet in voor. En die kun je ook niet kunstmatig op gaan roepen.

Nico: Nee.

Maarten: Je kunt niet zeggen: “Nou, eerst maar eens een paar maanden hongeren, jongen.”

Nico: Nee, dat heeft geen zin. Het enige wat je misschien in de wat meer kunstmatige situaties kunt doen is de omgeving zo simpel mogelijk houden en massabewegingen vermijden.

Maarten: Dat doet me aan de Tao Te Tjing denken, waar gezegd wordt: de wijze zoekt de eenzaamheid en mijdt de massa.

Nico: Ja, en je groep mag niet te groot worden, bij 50 gaat het al mis.

Maarten: Ik denk dat dat ook afhangt van het formaat van de leraar, al blijft het getal een drempel.

Nico: We weten nu dat er op het eind van het leven van de Boeddha ongeveer honderdvijftig monniken en zeventig nonnen met naam bekend waren en ongeveer honderd lekemannen en zestig lekevrouwen. Dat is niet veel terwijl hij toch met veertig jaar preken een heel groot gebied bestreek en er verhalen gaan over honderden monniken als hij ergens kwam. Wat dus niet waar kan zijn, want toen de Boeddha overleden was waren er bij elkaar maar vierhonderd mensen bekend die zijn leer volgden …

Maarten: Op een bepaalde manier vervalst de geschiedenis onopzettelijk veel en geeft je het gevoel dat vandaag de dag alles veel minder is.

Nico: Dat is voor mij de grote verdienste van nauwkeurig geschiedenisonderzoek. Je komt iets dichter bij de werkelijkheid van toen, waarbij je ook nog moet bedenken dat de Hindoes van toen veel religieuzer waren ingesteld dan wij tegenwoordig. Dat een monnik bedelde was heel gewoon. De bevolking voelde het zelfs als een plicht om hem iets te geven. Zo’n Bikku deed iets voor hen dat zij niet konden!

Maarten: Merkwaardig dat in steeds veranderende vorm en intensiteit dezelfde processen om aandacht vragen.


[1] Indiase vrouwelijke meditatieleraar, geestverwante van Krishnamurti.


naar boven