Lekepraat | Gesprek 15
Meer over het zitten

Nico: Kun je helemaal zijn die je bent?

Maarten: Wat zou je beletten?

Nico: In de reflectie ontstaat de notie: ik zou zo en zo moeten zijn, terwijl er in feite niets aan de hand is. Elke poging je bewust te zijn van de situatie belemmert het uitzicht erop.

Maarten: Waarvan je je mentaal bewust bent is op dat moment voor jou de situatie, maar zegt niets over wat er werkelijk is.
Bij het schrijven[1] merk ik dat wat je je herinnert afhangt van je stemming van dat ogenblik. Op een ander moment heb je van dezelfde situatie een ander herinneringsbeeld. Wat de volledige situatie is geweest weet je niet.

Nico: Waarschijnlijk herinner je je alleen maar wat je bewust werd op het moment dat het gebeurde, terwijl er veel meer aan de hand was. Dat werd wel geregistreerd maar werd niet bewust.

Maarten: En dat betekent dat van alles wat gebeurt maar een nietig scherfje bewust wordt – en dat je hele leven maar een fractie weerspiegelt van wat plaatshad binnen je bewustzijnsveld.

Nico: Wat je beschrijft toont dat als je achteraf – in de reflectie – iets te weten probeert te komen van wat plaats heeft, je op dezelfde moeilijkheid of onmogelijkheid stuit.
Blijft de vraag: wat kun je eraan doen? En als je die vraag stelt, loop je tegen een volgende hindernis aan, dat je namelijk de dingen altijd doet omdat je er belang bij hebt …

Maarten: Wanneer besef je dat je doen vastzit aan eigenbelang? Volgens mij alleen maar omdat je soms heel even niets bedoelt.

Nico: Zoals je soms overkomt in het zitten: je bent er, je ademt en doet niets – er is ook geen aanleiding toe, je probeert niet eens goed te zitten.
Naar een klassieke vergelijking is het als bij het beklimmen van een berg en het er weer van afdalen. Op de berg krijg ik een overzicht van het landschap. Het landschap zelf verandert niet. Beneden zag ik allerlei grenssituaties, maar op de top blijken het vloeiende overgangen te zijn.

Boven is het landschap zo uitgestrekt als het oog maar reiken kan – je bewustzijnsveld – terwijl als je afdaalt de grenssituaties weer terug zijn. Dat kan je allemaal overkomen in het zitten. Het enige wat je bewust gedaan hebt is tijd vrij maken voor het zitten.

Maarten: En dat kan ertoe leiden dat je tenslotte beseft dat er niets te onderscheiden valt, in de oude betekenis. Alles is er al, al heeft het zich nog niet in de stof uitgedrukt. Een uitgestrekt niets. In ieder geval geen werkelijkheid met mijn onderscheidingen vooraf.

Nico: En dan kan er ook nog verwarring ontstaan, omdat de beleving van jou en van mij verschillen. De vraag is dan of we daar doorheen luisterend het onverdeelde weer kunnen vernemen.
Dat blijft een vraag omdat je in de reflectie zit, juist niet in de tijdloze eenheid. Alleen het lichaam, dat niet nadenkt maar er alleen is, ook als het kwalen heeft, kan je helpen bij dat luisteren naar het ongedeelde door de ander heen.

Maarten: Maar alleen als wij eerbiedig met ons lichaam omgaan als met een oude wijze vriend, die we het niet onmogelijk moeten maken zijn werk te doen door een onnatuurlijk slaap-waakritme, een uitputtend ongedurig bezig zijn, een verslaving, het eeuwig najagen van meer en meer, op alle gebieden …

Nico: Zeg je daarmee dat het lichaam nog altijd in de eenheid staat, en we via ons lichaam weer deel kunnen hebben aan de eenheid, ook al kunnen wij het niet begrijpen of definiëren?

Maarten: Het gaat verder: ons lichaam probeert dat eenheidsgevoel aan ons terug te geven. Dat kan pas als wij het primaat van de geest relativeren door te beseffen dat ons bewustzijn in de loop van vele duizenden jaren is ontstaan in ons lichaam, dat er al was.
Hoe en wanneer weten we niet. In de paleontologie onderscheiden we gedaante- en gedragsveranderingen, maar wat maakte dat die veranderingen optraden, ontgaat ons.

Nico: Ik voel het ook zo, maar het blijft een schemergebied met vermoedens die alleen af en toe, en dan meestal heel kort, werkelijkheid voor je zijn.
En de paradox is dat je ook in je meest ‘ikkige’ momenten tot het geheel behoort, terwijl je het niet beseft!

Maarten: Waarom strijden we dan tegen ons ik? Vinden we dat het onbaatzuchtig moet zijn, eerst aan anderen moet denken, dat het op geen enkel levensgebied begerig mag zijn, ook niet in de liefde? Komt dat niet omdat we, al is het heel vaag, een vermoeden hebben van die ongerepte staat van zijn waarin alles van binnenuit gebeurt, zonder nadenken of overwegen?

Nico: Als je maar wel bedenkt dat de meeste mensen niet toekomen aan het beseffen van dat ‘vage vermoeden’ door hun bezige, in beslag genomen leven. Waarmee ik niets kwaads bedoel, het alleen maar constateer. En als ik niet scherp ben overkomt het mij ook.
De training in het zitten is de bewegingen en de houdingen aannemen die een uitdrukking kunnen zijn van de in jou aanwezige heelheid – lang voor je die heelheid beseft.
In de klassieke leer van het Mahayana traint de boddhisattva zich in de paramita’s (de deugden). Belangrijk is dat geen voorschriften gegeven worden, maar dat aangedrongen wordt op handelen. Je traint bijvoorbeeld ‘geven’, of je traint ‘geduld’, en dat doe je met je lichaam, door expressie en handeling.

Maarten: Maar voordien moet je op je genomen hebben om nood te lenigen (geven) of om niet direct een oordeel te hebben maar aandachtig te blijven (geduld te oefenen)…

Nico: Het is veel praktischer, je vertrouwt erop dat als je je daaraan geeft, het ongedeelde zich door je handelen zal openbaren. Niet als een beloning, maar als een natuurlijke kosmische werking.

Maarten: In mijn leven ging inzicht in de complexe interactie tussen wat je doet en van waaruit je het doet, vooraf aan het eerbied kunnen hebben en geduld oefenen. Bovendien is het veld van eerbied en geduld vanuit een ‘inzicht in’ veel ruimer. Het betekent dat je voor iedereen en alles, je huis, de dingen die je gebruikt, eerbied moet hebben. Je merkt dan dat je vol oordelen zit en handelt volgens indelingen van ‘belangrijk’ en ‘onbelangrijk’, en meer van die onzin. Bovendien merk je dat je jezelf meestal niet eens de tijd gunt om überhaupt iets op te merken. Samengevat, je wordt je steeds sterker bewust van het afgescheiden zijn. Dat ‘bewustzijn van’ is de kracht die door de harde korst van je ik-defensie kan heendringen.

Nico: Ik begrijp je argumenten, maar de door mij weergegeven training in zen is voor iedereen te doen, ook als hij niet in het diepe gegooid is, zoals jou in het jappenkamp overkwam.
De vraag is dus eigenlijk: kan iemand zich in een min of meer welvarende en geordende samenleving bewust worden van zijn afgescheiden staat en is daar een training voor?
Jij betwijfelt dat een ervaring uit de tijd van de Boeddha, nadat die vele malen becommentarieerd en aangevuld is en in een dwingende leer is samengevat, als uitgangspunt kan dienen voor een oefen- en levenspraktijk van deze tijd, en ik heb vertrouwen in die training uit het Mahayana, waarbij ik wel degelijk besef dat je als leraar moet helpen de training op gang te houden.
Maar jij zult daarentegen je leerlingen voortdurend moeten herinneren aan wat er aldoor in de wereld gebeurt en hoe dat samenhangt met de leefwijze van het individu. Dat is ook een hele klus, temeer omdat we in een tijd leven die zo veel nieuwe informatie geeft en zoveel verstrooiing dat je niet gauw geneigd zult zijn het verband tussen je eigen binnenleven en het wereldgebeuren te kunnen en willen zien.
Voor mijn gevoel doe jij een veel groter beroep op het ‘willen stilstaan’ bij wat er in de wereld gebeurt en het verband met je eigen leven dan ik doe, en het verbaast me dat je leerlingen niet weglopen met zo’n levensgrote opgaaf. In tegendeel, dat ze heel lang blijven.

Maarten: Ik denk dat ik door dat inzicht telkens van een andere kant te belichten en het te verbinden met de verhalen uit de Gita[2], er een onalledaagse dimensie aan geef die ze bij de les houdt, hoewel ik heel goed besef dat daardoor de echte uitdaging niet gezien hoeft te worden.
Ik vertrouw dus ook op iets wat ik niet hard kan maken, maar heb ik er voldoende vertrouwen in om er rustig mee door te gaan.

Nico: Ja, zo is het. We gaan gewoon door, ieder op zijn wijze. En we hebben respect voor elkaar. We dingen niet af en we proberen elkaar niet te overtuigen. Ik geloof dat we daar oprecht verheugd over kunnen zijn.

Maarten: Ook dat is een groot geschenk!


[1] Aan zijn autobiografische roman De andere oever, een jeugd op Java (Asoka, 2006)
[2] De Bhagavad Gitā, onderdeel van de Mahābhārata, het grote Indische heledenepos, is een dialoog tussen de god Krishna en zijn vriend en toegewijde, prins Arjuna, die plaatsvindt op het slagveld van Kurukshetra, vlak vóór de grote slag, vijfduizend jaar geleden. Het gesprek gaat over het morele dilemma waarvoor Arjuna staat als hij straks ten strijde trekt tegen zijn familie, maar wordt gezien als een allegorie voor ‘the battle that goes within each individual heart’ (Ghandhi). Maarten Houtman kreeg als kind vier jaar lang de verhalen uit de Mahābhārata te horen van een oude vertelster – vrouw van een wajangspeler – die het gehele epos uit haar hoofd kende.


naar boven