Lekepraat | Gesprek 13
Is meditatie een behoefte?

Maarten: Naar mijn ervaring bereikt meditatie pas zijn diepte als het een behoefte is.

Nico: Bedoel je met behoefte iets wat je graag wilt?

Maarten: Meer dan dat, iets waar je niet buiten kunt.

Nico: Zoals wanneer je honger hebt?

Maarten: Ja. En een toestand waarin je voelt dat je leeft, er is geen stilstand. Je bent daarbij niet op weg naar iets wat je je hebt voorgesteld, maar het is een voortdurende ontdekking. Dat hoeft niet een concreet aanwijsbare ervaring te zijn, het is het gevoel dat er iets gebeurt – ook al weet ik niet wat – en er is beweging. Ik heb me niet vernauwd tot een bepaalde idee waar ik aan moet voldoen, probeer niet iets te bereiken wat ik ergens gelezen of gehoord heb of wat de meester gezegd heeft.

Nico: Ik denk dat het helemaal waar is wat je zegt. Ik denk ook dat het het allermoeilijkste is om zo meditatie te beoefenen. En de vraag is: hoe bereik je dat punt.

Maarten: Bij mij is het zo gegaan dat ik het op een bepaald moment gewoon ging doen. Ik kwam in mijn leven telkens weer op een punt dat het leven als zodanig te weinig belang voor me had, en dat ik voelde dat er iets anders was dat heel belangrijk was.
Daarom vind ik de vraag hoe je tot meditatie komt een moeilijke vraag. Want die vraag gaat uit van de veronderstelling dat je, zoals je leeft, geen behoefte hebt om je daartoe te zetten. En dan komt al gauw iemand in zicht die je daar voortdurend aan moet herinneren. Waar ik me overigens vele gradaties in kan voorstellen, van iemand die er echt bijgesleurd moet worden tot iemand voor wie een kleine herinnering voldoende is …

Nico: Ik heb me vaak afgevraagd hoe natuurlijk zazen is.

Maarten: Het meest kenmerkende van zazen vind ik dat het zegt: ga zitten en doe niets anders dan dat, en besef wat er gebeurt, met de klemtoon op wat je ervaart.
Dat vind ik een heel natuurlijk gegeven. Als iemand verdwaalt in het oerwoud, is de enige manier waarop hij kan ontdekken in welke richting hij moet gaan, dat hij stilstaat. Dan ga je niet meer zoeken, je beseft: ‘nu moet ik stilstaan, nu moet ik innerlijk overleggen wat me te doen staat.’ De normale bezige activiteit naar buiten toe valt weg.

Nico: Dat komt in onze geordende samenleving vrijwel niet meer voor. Toch is de noodzaak dat ‘Andere’ te vinden er wel degelijk. Je zou kunnen zeggen dat het voor ons veel moeilijker is om die innerlijke noodzaak te voelen. Daarbij stuit je op een van grootste raadsels: wanneer beseft iemand dat in het gewone leven? Daar krijg je geen antwoord op. Het gebeurt vaak dat als er zogenaamd een aanleiding is, iemand in het verlengde van die aanleiding zoekt en daarin blijft steken.

Maarten: Het is nodig dat de leerling jouw vertrouwen in ‘het Andere’ ervaart. En dat iets daarvan op hem of haar overspringt. Dat gebeurt niet zo vlug.
Ik heb mezelf jarenlang verweten dat mijn vertrouwen niet sterk genoeg was. Ik zag over het hoofd dat je bij een interactie tussen twee mensen nooit weet bij wie de aansluiting gemist wordt. Je kunt alleen maar eindeloos proberen, en overlaten wat gebeuren wil. Stel je je te positief op, dan ontneem je de leerling de kans het zelf te ontdekken. Wacht je te lang met antwoorden, dan heeft de leerling het gevoel dat je hem aan zijn lot overlaat.
Op het ogenblik probeer ik zo leeg mogelijk te zijn, zelfs te vergeten dat ik leraar ben en tegenover een leerling zit. Of anders gezegd: alleen maar aandacht te zijn en het daaraan over te laten wat er gebeuren wil. Dat is een nederige positie, waarin misschien het wezenlijke kan doorbreken.

Nico: Maar er is nog een andere factor in het geheel: de ongelooflijk belangrijke rol van het lichaam. De invloed die het lichaam heeft op de meditatie ontdek je pas na een hele tijd. Eerst merk je dat de zachte adem in de onderbuik je rust geeft, maar na een poos begint het lichaam iets aan te geven dat je niet begrijpt, dan ga je ook energie voelen, een soort behaaglijk stromen, en tenslotte – dat kan lang duren – realiseer je je dat je aangesproken wordt vanuit een heel andere dimensie die zonder enige voor jou aanwijsbare oorzaak van zich doet weten. Er wordt niets van je verwacht, je hoeft niets te doen, het komt over je en geeft je een bepaalde geborgenheid. Als je dan geen vragen stelt, kun je heel lang – dat merk je niet eens – zo zitten en aan het eind verfrist opstaan.
Het is heel duidelijk dat je deze ervaring niet op een ander kunt overdragen. Als je het zou proberen zou je de ander tegenmaken, of je ontmoedigt hem of haar. Je kunt alleen maar adviseren het lichaam met eerbied tegemoet te treden zodat het de gelegenheid heeft van zich te laten weten. Je kunt er ook nog bij zeggen dat het lichaam veel dichter bij ‘het Andere’ staat dan je denken-voelen en dat het zin heeft naar dat lichaam te luisteren, als naar een oudere vriend die je helpen wil.

Maarten: Ja, de complexiteit van het zitten is overweldigend. Hoe langer je lesgeeft, hoe meer het zich aan je opdringt dat je er eigenlijk niets zinnigs over kunt zeggen. Alles wat je erover zegt bevindt zich in het causale, in een ‘weg ernaar toe’, terwijl het een heel ander gebied betreft waar geen ervóór en erna bestaat, waar alles al is, al moet het nog gerealiseerd worden.
Dat brengt je ertoe alleen maar aanwijzingen te geven voor de dagelijkse praktijk; soms kun je een leerling laten zien dat hij of zij in kringetjes loopt die zelfgeschapen zijn. Maar zelfs als dat begrepen wordt moet het grote werk nog beginnen: het niets meer doen dan waar je mee bezig bent en ook niets in een of andere zin verwachten.
Dat is geen geringe opgave als je je hiertoe zet vanuit de benauwenis van een persoonlijke crisis, wat voor veel van de deelnemers toch het uitgangspunt is.

Nico: Ik realiseer me dat je je in een andere positie bevindt als je het gevoel kent ‘aangeraakt’ te zijn. Ook ik heb van kleins af geweten dat er iets heel belangrijks was. Later op het seminarie werd dat sterker, al moest ik door een rijstebrij van religieuze en filosofische bespiegeling heen. Het was een soort heimwee naar een eigenlijk thuis dat me niet meer ontnomen zou kunnen worden. Als ik nu naar een bandje van de monniken van Chevetogne luister hoor ik dat weer.
Ik weet heel goed dat het in de liturgie op een bepaalde plek gezet is, maar bij het luisteren naar het zingen blijft slechts een beleving over die niet aan een bepaalde plek gebonden is, al werd het wel op die plek opgeroepen. Je krijgt een gevoel dat je in meer dan één wereld tegelijk bent maar dat je je dat maar heel zelden realiseert.
Dat geldt ook voor het onderricht. Het simpele beeld van het uitkomen van een kuiken is voor mij daarbij heel verhelderend geweest. Het benadrukt de tweezijdigheid van het onderricht: om uit het ei te kunnen komen, moet een kuiken van binnenuit aan de schaal pikken, terwijl de moeder op een bepaald moment van buitenaf pikt. Die twee handelingen moeten heel nauwkeurig op elkaar afgestemd zijn. Pikt die moeder te vroeg, dan lukt het niet, pikt ze te laat dan heeft het kuiken z’n pogingen al lang gestaakt. Alles moet precies op tijd.
In het onderricht moet de leraar dat juiste moment aanvoelen, wat betekent dat hij geduld heeft en kan luisteren, niet alleen naar de woorden maar ook naar de intonatie, het ongeduld of de wanhoop die er misschien is, een kleine beweging die ermee te maken heeft, of een onafgemaakt gebaar. En dat allemaal in samenhang met wat er voordien tussen de leraar en de leerling heeft plaatsgehad.
Als je je dat allemaal realiseert is het echt een wonder dat de relatie soms opengelegd wordt. En tegelijk realiseer je je dat een andere dimensie maakte dat de dialoog klikte, een soort genade die onvoorspelbaar is.

Maarten: Dat is de altijd weer terugkerende ervaring als leraar: je hebt je op een bepaalde manier ingespannen, in woorden aanwijzingen proberen te geven, een heel langdurig proces, en dan, plotseling, gebeurt er iets heel anders: je bent met elkaar verbonden, zonder dat een van beiden er iets aan gedaan heeft.
In de vele zen-overleveringen mis ik dat genadegevoel, er wordt teveel nadruk gelegd op de inspanning.


naar boven