Het vermoeden

Sterrelaan '95-'96 | 9 MAART '96

Inleiding [download]

Is er iets in je leven waartoe je altijd kunt terugkeren, ook in heel extreme gevallen: wanneer je wanhopig bent of verdrietig, of wanneer je blij bent (alleen zul je het dan niet doen), wanneer je geen uitzicht hebt, of onverwacht verlaten bent door iemand van wie je houdt? Is er dan iets in die hele grote wereld waartoe je kunt terugkeren, dat je opvangt?
In Zen wordt gezegd: dat is je bekkenbasis. R. heeft ons al verschillende keren verteld dat ze dat niet alleen daar voelt, maar soms in haar hoofd, soms in haar voeten, soms in haar handen.
Ik denk dat er in de loop van de eeuwen ook een spraakverwarring is opgetreden. Als je zegt dat je kunt terugkeren tot die basis in je bekken, heb je het over de basis die je zintuiglijk heel direct in je lichaam ervaart. Het is heel verfijnd, maar het blijft een zintuiglijke ervaring.

Maar eigenlijk is hetgeen waartoe je in wezen terugkeert datgene wat jij ongemanifesteerd bent. Wij hebben altijd te maken met onze eigen manifestatie, de manifestatie van alles in de wereld: de planten, de dieren, de dingen, de mensen, de situaties. Dat is allemaal neergeslagen in de levende stof, in organen, in wezens. (Zou dit ‘weefsels’ moeten zijn??
Dat is onze wereld, de enige wereld die we echt kennen, en dat is toch de zintuiglijke wereld, de wereld die voorbijgaat, die geboren wordt en sterft. Maar daaraan vooraf gaat die andere wereld, waar alles al is, al heeft het zich nog niet gemanifesteerd, en al is het voor ons ook via verfijnde zintuigen niet waarneembaar.

Hoe is je verhouding tot datgene wat je niet thuis kunt brengen, wat je op geen enkele manier zo dichtbij kunt brengen dat je er volledig in kunt terugkeren? Want die terugkeer in de bekkenbasis, of in je hoofd, of in je hart, is een tussenstation. En de vraag is eigenlijk: kun je heel direct, heel onmiddellijk, zonder tussenstation, dat ervaren wat buiten de tijd is, en toch de aanleiding is van jouw hier zijn en tot het hier zijn van alle dingen die we in de schepping kunnen waarnemen?
Dat is de eigenlijke sprong, die wel aangeduid wordt met ‘mutatie’.

Die mutatie, dat ervaren van datgene wat niet behoort tot de wereld die wij kennen en die wij zelf zijn, is altijd onderbroken. Het is niet zo dat dat in verbinding zijn permanent is– wat heel vaak gedacht, heel vaak gehoopt en heel vaak aangeroepen is, ook in de oude godsdienst. Alles wat ik erover heb kunnen vinden, en wat ik in mezelf heb kunnen vinden, wijst erop dat het niet permanent is.

Het is al heel wat als je ervaart dat je tegelijkertijd die mens bent die je heel goed kent, in allerlei omstandigheden, en iets wat een vermoeden blijft, dat helemaal niet vraagt om een verwerkelijking, dat alleen gekend wil zijn. En op het moment dat het gekend is verwerkelijkt het zich – tegelijkertijd, daar zit niets tussen. Het is dus anders dan al het andere wat we kennen, waarbij het bij ons een aanvang neemt nadat we iets vernemen, nadat we iets kennen: dit is er, tegelijkertijd. Dat heeft waarschijnlijk die misvatting veroorzaakt, die heel oud is en die je in allerlei verslagen telkens weer tegenkomt, dat het iets is wat nog gebeuren moet – terwijl het gebeurt op het moment dat je het beseft.

Terug naar de beginvraag: kun je in je leven op elk moment daartoe terugkeren, tot datgene wat niet vastgesteld kan worden, maar wat je wel bent?
Merkwaardig genoeg betekent dat: kun je jezelf vergeten, dat wil zeggen: kun je die mens vergeten die altijd bezig is zich te verwerkelijken. Want daarin kan het niet zijn: de mens die zich verwerkelijkt, op welke manier ook, heeft geen toegang tot zichzelf.
Daarom vind je in al die geschiedenissen ook terug dat het onverwacht komt en verdwijnt, en dat het bijna niets achterlaat in de herinnering dan alleen het gevoel dat alles – maar dan ook alles – anders is dan je gedacht had. En dat het je tevens het bezigzijn als het ware uit handen slaat. Ook wist het iedere oriëntatie omtrent waar het begint en waar het eindigt uit. Het enige wat je weten kunt is: het is er geweest, het heeft me veranderd, en dat is dat. Dat is ook heel begrijpelijk, want alles wat in je herinnering is, is er via de zintuigen ingekomen, dus dat kan er niet van zijn.
Daarom vind ik het heel opmerkelijk dat Krishnamurti ergens zegt: vanuit het wezen kan wel iets in je duidelijk worden, maar vanuit de tijdelijkheid, vanuit je ‘ik’, kan niets van dat wat buiten de tijd is begrepen worden.

Dus er is een verbinding die één richting heeft, en niet twee richtingen. Wij proberen toch altijd weer die tweede richting te vinden, omdat het dan pas voor ons echt werkelijk is.
De vraag is dan: kun je, als je je daarvan bewust bent, het met rust laten, kun je het z’n eigen weg laten vervolgen? En dat is eigenlijk jouw weg, alleen jij beseft die weg pas als het in de stof, in je lichaam is verwerkelijkt: wanneer je geboren bent en je hebt dat hele lichaam en dat bewustzijn gekregen, dan pas kun je het beseffen.

Het is een wonderlijk iets dat we tegelijkertijd zintuiglijk zijn, en tegelijkertijd niets zijn. En we zouden moeten aanvaarden dat het niets zijn niet verklaard kan worden, niet nabij getrokken kan worden, dat je er alleen open voor kunt zijn. Dat betekent natuurlijk wel dat je leven niet helemaal gesloten moet zijn, dat er een opening moet zijn (en daar kun je iets aan doen) voor datgene dat je niet begrijpen kunt, en dat toch de aanleiding is voor je zijn op aarde, en voor alles wat je doet: het is er de aanleiding toe, alleen aan die aanleiding heb je jouw bedoeling gegeven, die is gewoon gegroeid. Meestal blijf je in die bedoeling opgesloten, tot je sterft.

Maar het is mogelijk om dat wat op geen enkele wijze geverifieerd kan worden te beleven. En je kunt er in je leven plek voor maken, voor de mogelijkheid dat het tot je komt.
Ik denk dat dat eigenlijk meditatie is, dat je die gelegenheid schept. Maar dat betekent ook – en dat is natuurlijk het merkwaardige eraan – dat je toch op een of andere manier een vermoeden moet hebben dat het er is, anders maak je geen plek. Je kunt een heel wijs boek of een heel wijs mens wel gelóven, maar je maakt pas plek als je dat vermoeden hebt.
Eigenlijk is het – en dat is steeds gebeurd – door allerlei groeperingen en door allerlei boeken, dat dat vermoeden bij je gewekt wordt. Dat is dus een heel ver station: het vermoeden wordt gewekt.
Dat vermoeden heeft allerlei vertalingen gekregen, maar het moet eigenlijk bij jezelf aanwezig zijn.

Kun je met dat weinige – het is toch allemaal heel ver weg – kun je daarmee genoegen nemen?


naar boven