De dialoog tussen het afgescheidene en het niet-afgescheidene

Sterrelaan '95-'96 | 17 SEPTEMBER '95

Inleiding [download]

Een paar dagen geleden schreef ik in mijn dagboek: geen enkele zintuiglijke ervaring is zo werkelijk als het niets.
In plaats van ‘het niets’ kun je ook zeggen: de ongedeelde volheid. In ons gewone leven kennen we die niet, alles is van elkaar afgescheiden, alles is onderscheiden, alles is te vergelijken, alles is buiten je te stellen – en daarin leven wij. En in die afgescheidenheid, die wij ieder zijn, leggen we verbindingen, met de dingen die we gebruiken, met het huis waar we in leven, met de dieren, met de natuur, met andere mensen. Maar we leggen die verbindingen steeds van afgescheidenheid naar afgescheidenheid.

Omdat het afgescheiden is, en omdat het verbindingen zijn vanuit die afgescheidenheid en de afgescheidenheid zelf vergankelijk is, levert dat natuurlijk conflicten op, strijd, en een verlangen om je wil door te zetten. Wat weer inhoudt dat je, zonder het te willen, tot agressie komt.
Maar de eigenlijke … hindernis is véél eerder, die ligt erin dat je je afgescheiden voelt, niet vanzelfsprekend met de ander verenigd – en dan niet de manier van vereniging die we zo goed kennen en die eindeloze conflicten oplevert. Want het blijft van afgescheidenheid naar afgescheidenheid, we kunnen niet met elkaar zijn vanuit dat andere, dat buiten de tijd ligt, buiten ontstaan en vergaan. Want we kunnen elkaar niet nieuw ervaren, ‘nieuw’ in de zin van dat we nog niets weten van de ander, nog niets opgemerkt hebben aan de ander, nog geen oordeel over hem hebben.

We weten dat die conflicten heel gruwelijk kunnen zijn, zoals nu in Joegoslavië. Ze kunnen ook subtieler, dichter bij huis zijn. De psychologie kan daar enige ordening in brengen, zodat het niet meer zo afschuwelijk aan je vreet. Maar dat is nog geen einde aan het conflict, geen einde aan de zelfhandhaving, hoe we ook ons best doen. Daarvoor is het nodig dat we kunnen beseffen dat we óók niet-afgescheiden zijn, dat we én afgescheiden én niet-afgescheiden zijn, en dat die twee werkelijkheden in dialoog moeten kunnen zijn met elkaar. Daarvoor is een bepaald soort leven nodig. Niet een bepaald soort omstandigheid, hoewel die natuurlijk helpt, maar een soort bewust leven waarin je zorgt – en daar kun je voor zorgen – dat je niet altijd in beslag genomen bent door wat zich onophoudelijk voordoet.
Als je voortdurend reageert op wat zich voordoet, ook als je alleen bent, dan kan het niet, dat is onmogelijk. Omdat je nu eenmaal in het tijdelijke bent, zul je daar tijd voor vrij moeten maken, zodat je zelf kunt beseffen, zoals je doet, zoals je denkt, zoals je voelt.
Dat hoeft niet te betekenen dat je gaat ‘zitten’, het kan ook zijn dat je een of ander werk doet waar je de mogelijkheid hebt om dat wat zich voordoet alle aandacht te geven, het niet af te doen als onbelangrijk of vanuit het verleden, maar er wezenlijk aandacht aan te geven. En dat betekent dat je niet afgeleid wordt door de tien andere dingen die tegelijkertijd op je inwerken.

Nu doe ik net alsof dat van buiten komt, maar dat ben je zelf, je bent zelf die vele, vele ‘ikken’ die om de voorrang strijden. Ze kunnen alleen maar tot een einde komen als ze aandacht krijgen. Daarom is het fundamenteel dat je daarvoor tijd vrij maakt, niets doet dan alleen aandacht hebben, wat het ook is. Het is het makkelijkste wanneer je iets doet wat je volle belangstelling heeft, het doet er niet toe wat het is. Dan kun je gaan opmerken dat je, zonder het te willen, altijd in bezit neemt. Dat je niet de aandacht kunt hebben die voldoende heeft aan zichzelf, die niet tegelijk grijpt en neemt, en ongelukkig is als hij het niet krijgt, of, als het een mens is, als die mens zich verwijdert.

Het komt pas op gang als je het doet. Het komt niet op gang als je erover denkt, of bespiegelt, maar als je het doet. Als je die aandacht geeft, zonder enige beperking, zonder het idee te hebben dat die aandacht zus en zo moet zijn. Je hebt niet meer dan de aandacht die je geeft, dat is alles wat je hebt, die aandacht.
Maar wel merk je op hoe dat werkt, waar dat naartoe beweegt, of het echt aandacht kan zijn die zichzelf genoeg is, of dat het toch iets wil: iets vasthouden, iets loslaten – wat van hetzelfde is. Of dat het er alleen maar kan zijn.


naar boven