Een ademtocht in de wind van de eeuwigheid

Sterrelaan '91-'92 | 7 DECEMBER '91

Inleiding [download]

Een klein jongetje, in een fragiel wit huis aan de rand van het oerwoud, hoort iedere avond van Ima, de vertelbaboe, vier jaren lang, de honderden verhalen van de Mahabarata, het mythische epos dat India nu nog steeds beïnvloedt. En ik merk dat ik eigenlijk de wereld nog steeds vanuit die werkelijkheid ervaar.
Later, op acht jarige leeftijd, weg van de plantage in een kosthuis, 400 kilometer van zijn ouders verwijderd, merkt een kleine jongen dat de wereld niet te vertrouwen is. Dat je alleen maar jezelf hebt.
Nog later, voor studie naar Nederland, merkt de jongen hoe plat de wereld is, waarin het onzienlijke absoluut geen rol speelt. Alleen het tastbare geldt.
Na zijn studie terug in Indonesië komt hij terug in een wereld die ademt. Maar ook dat duurt maar kort, voordat het japanse kamp hem opneemt en hem confronteert met het vergankelijke van de mens, die, uitgehongerd, langzaam en vredig sterft, zoals hij meemaakt bij het verplegen van de stervenden in de dodenbarak.
Weer terug in Nederland, opnieuw de confrontatie met een samenleving, die het tastbare, door de mens gemaakte, als enige maatstaf heeft. Want ook de georganiseerde religies geven geen werkelijk antwoord op die eenzijdigheid. En in die eenzijdigheid is natuurlijk ook opgenomen de verhouding tussen mannen en vrouwen.

Nu, na al die ervaringen, vraag ik jullie om er attent op te zijn dat alles wat je onderneemt vanuit deze beperkte wereld van het tastbare, niet opgaat. De wereld van het tastbare levert eindeloos conflicten op. Vanuit een ‘ik’ wat zichzelf klein maakt in een niet-bestaande wereld.
Je zult, denk ik, in dit leven moeten leren dat je vergankelijk bent, dat je voorbij gaat. En dat het goed is dat je voorbij gaat, dat het goed is dat je weer vernietigd wordt en opgenomen. Dat je je daar niet tegen moet verzetten. Maar dat je wel de gelegenheid hebt, als je oplettend bent, om te beseffen dat het leven altijd doorgaat. En dat het belangrijk is om van dat doorgaande te getuigen – wat nadrukkelijk niet in het vergankelijke als zodanig verankert is, maar wat wel steeds in dat vergankelijke werkt en getuigd. Het is dus altijd aanwezig. Je moet alleen je aandacht eraan geven. En dat kan niet van je ‘ik’ uit. Dat ‘ik’ is een heel nuttig instrument, wat je oefenen kunt, maar het kan niet meer zijn dan het is: een beperkte ademtocht in de wind van de eeuwigheid. Zolang je op een of andere manier gevestigd bent in dat ‘ik’, zal de wereld vol dreiging zijn en de conflicten zullen eindeloos zijn, zoals we dat op het ogenblik meemaken.

Maar iedere dag die je leeft kun je wakker worden. Wakker worden en beseffen dat je, behalve van deze tastbare wereld van meten en wegen, een wereld die voorspelbaar is, ook van dat andere bent, dat geen naam heeft. En dat je kunt vertegenwoordigen in deze wereld, zodat je in je eigen belang leert kennen – eigen belang is maar heel kort en eigenlijk heel kinderachtig, maar je zult het wel helemaal moeten leren kennen, anders verwissel je de dingen.
Dat is eindeloos gebeurd, er is veel uit het Oosten gekomen wat we hier op onze manier geïnterpreteerd hebben. Dat is onvermijdelijk, maar het is wel jammer, want het is niet iets wat uit het Oosten moet komen. Het is iets wat over de hele wereld aanwezig is voor degene die het beseft.
Maar de geschiedenis is niet terug te draaien, die zal ongetwijfeld rustig doorgaan. En we zullen aan de harde werkelijkheid moeten ervaren dat niets in deze wereld van het ‘ik’ uit te dwingen is. Dat je niets van hieruit kunt vasthouden.

Ik denk dat het heel belangrijk is als je dat gaat beseffen. Dan heb je ook minder haast, want je weet dat achter elk bereikt resultaat een volgend wacht. Daarom is wat je bereiken wilt niet minder belangrijk, maar zie het in zijn betrekkelijkheid ten aanzien van al het andere. En vergeet nooit dat we, denk ik, allemaal gehouden zijn om het leed te lenigen, het onbegrip te verminderen en geduldig te zijn met een ander, maar zeker met onszelf.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: je zei dat je je ongerust maakte dat het ervaren van dat andere in deze wereld niet zo makkelijk is als in die wereld waar jij vandaan komt…

– Maarten: Ja, dat wil zeggen, je wordt er niet attent op gemaakt.

– A.: Maar leidt dat niet tot een soort doemdenken…

– Maarten: Nee, dat niet. Maar je constateert wel de macht van een systeem waar dit niet erkend wordt.

– A.: Was er in Indonesië aan de andere kant ook niet iets wat je er net zo hard van weghaalde.

– Maarten: Ja, dat gebeurde voor het overgrote gedeelte van de bevolking door de religie. Als je deze zaken niet meer aan de wortel ervaart, zijn er een heleboel manieren van leven waar je in slaap kunt vallen. Daarom zei ik ook: Oost en West is wat dat betreft niet veel anders.

– A.: Ik heb het vermoeden dat de westerse mens makkelijker alleen durft te zijn. Dat is dan weer een klein stapje waar je voor ligt.

– Maarten: Dat hoort in de evolutie thuis, ja. En daar zit aan vast – dat heb ik natuurlijk al heel vaak gezegd – dat het gevoel van ‘ik ben ik’ je tegelijk ook afsnijdt van het gevoel van het totaal.

Wat je op het ogenblik ziet – en daar kan echt niemand iets aan doen – is dat het specialisme, het vermogen steeds meer te kunnen doen, nog steeds doordendert. Waar, denk ik, veel mensen zich bezorgd over maken is hoe lang het nog blijft doordenderen, voordat duidelijk wordt waaraan we bezig zijn. En dan gaat het niet meer om een individueel geval, maar om het totaal.

Dan heb je natuurlijk de mensen die geen vertrouwen hebben, die zeggen: dat moet op een catastrofe uitlopen. En anderen die zeggen: we weten het niet, we kunnen alleen maar ons eigen werk doen.

Ook in een land als India vind je dat terug. Ik lees nu dat hele dikke boek van Naipaul over India.[1] Daar beschrijft hij heel mooi dat al die mensen uiteindelijk gaan beseffen dat ze het alleen maar kunnen hebben van iets waar je niet aan kunt werken. Dat is heel mooi.

– A.: ik heb het idee dat de mens toch behoefte heeft aan dat andere, ook al beseft hij het niet. En er is te weinig van, dus dat wil zich vullen.

– Maarten: Dat is heel terecht wat je zegt. Maar je vergeet denk ik één facet eraan, en dat is dat dat ‘vullen’ niet zomaar gebeurt, maar dat dat eigenlijk op gang gehouden wordt door het mededogen. Dus het nodig is om betrokken te zijn, opdat die kracht van het ‘vullen’ kan werken.

– A.: Maar waar komt het mededogen dan vandaan?

– Maarten: Mededogen komt van de mens die beseft wat er aan de hand is. Dat geeft ook de schakel naar het persoonlijk leven, omdat je dan merkt dat dat een mogelijkheid is. Dat vraagt enorm geduld. Want je merkt ook al dat het opengaan voor deze kant niet te versnellen is. Dat betekent eigenlijk altijd weer: als het moment daar is, gewoon aanwezig zijn.

– A.: Maar ik heb het gevoel dat het niet tegen te houden is.

– Maarten: Jawel, maar daar blijft een verantwoordelijkheidsbesef in, en dat is dat als je dit vermoedt, er vanzelf iets voor je klaarligt om te doen. Daarin kun je ook weer de ‘ik’-werking heel duidelijk constateren: dat je ongeduldig wordt, anderen niet de tijd laat om zich te stoten, om te vallen, om verdriet te hebben, om eindeloos rond te darren.

– B.: Maar ik besef wel, als ik Maarten hoor, als ik dan aan mijn eigen kinderen denk, ik soms echt met lege handen sta. Dan kan ik echt verbaasd staan kijken hoe gretig zij met de wereld omgaan en hoe gretig ze weer alles vastpakken en aangrijpen wat er is. Steeds maar méér willen, gewoon alles. Het gaat erom dat je iets beheerst. Niet dat je beseft dat er wat achter zit. Dat is met alles, zo staan ze toch voor het grootste gedeelte van de dag in het leven.

– Maarten: Maar daar kun je ook niets aan doen.

– B.: Dat besef ik heel erg, dat ik dat inderdaad geduldig en met vertrouwen moet aanschouwen. Omdat het duidelijk iets is wat zij wel door te maken hebben. En dan hoop je maar dat op een gegeven moment hun geest ook nog een keer iets helders ingeeft, wat anders is. En dat gebeurt natuurlijk af en toe ook wel.

– Maarten: Maar er is natuurlijk een heel groot punt in, dat jij dat andere heel bewust in jezelf beleven kan.

– B.: Maar ik heb soms het gevoel dat ze juist al die andere dingen oppikken, die ik ook heb.

– Maarten: Ja. Maar weet je, dat is nou juist het punt, in hun ontwikkeling is dit ook eigenlijk het meest voor de hand liggende. Ze moeten verzamelen, ze moeten gaan beseffen dat je sommige dingen zus, maar ook zo kunt doen.

– B.: Ik besef ook dat ik geen enkel tegenwoord voor ze heb. Want het zijn tenslotte wel die dingen die ik zelf natuurlijk ook allemaal doe, misschien met iets anders erbij, of vanuit een iets andere invalshoek soms. Maar ik kan hen natuurlijk niet kwalijk nemen dat ze dat niet doen.

– Maarten: Maar dat is wat ik daarnet bedoelde, dat je dus aanwezig blijft, zorgt dat je op het moment dat er even een pauze is, dan aanwezig bent. Misschien hoef je niet eens iets te zeggen, maar ze kunnen dan plotseling het gevoel hebben: hé, nu kunnen we bij moeder terecht. Het is niet anders. Je kunt het ook niet verwachten, want als je gaat preken… Maar je zult het niet doen, dat is net tegen de draad in. Je stimuleert dan zelfs dat ze met nog grotere kracht het andere gaan doen.

– B.: Maar het is wel even iets anders… en dat vind ik best schrijnend… als jij vertelt over wat jouw achtergrond is als kind… Ik zie dat bij ons bijvoorbeeld gebeuren als wij zomers vier weken kamperen ergens op een rustig plekje in Frankrijk. Dan ontstaan er opeens heel andere mensen. Dat vind ik echt pijnlijk om te zien. Ik besef dat ik die situatie hier gewoon niet kan creëren. Ik kan het gewoon niet, dan blijf ik erachteraan hollen.

– Maarten: Maar elke keer dat jullie met vakantie gaan gebeurt het dus. Dat werkt.

– B.: Maar soms kan je er zo naar verlangen, dan vertel jij zo’n mooi verhaal en dan denk ik ‘dat had ik mezelf voor mijn kinderen ook heel graag …’

– Maarten: Maar dat is heel uitzonderlijk natuurlijk. Daarom vertelde ik dat verhaal ook, om aan te geven in welk parket we zitten met z’n allen.

– B.: ja, het is gewoon keihard.


– C.: Kun je wel wat doen, of kun je niks doen?

– Maarten: Ik kan er met een ander vreemdsoortig antwoord op reageren. Je kunt alleen maar iets ontdekken in de vlucht. Je kunt dus nooit ontdekken als je eerst iets stilzet. Je kunt nooit zeggen: ja kijk, ik kan pas mediteren als ik in de natuur ben of als iedereen stil is of… Het kan altijd. Het enige wat belangrijk is, is dat je in de vlucht bent. Dat je jezelf dus niet lamgelegd hebt doordat je een aantal voorwaarden stelt.

– C.: Vlucht in de zin van?

– Maarten: Een vogel in de vlucht.

– D.: Maar ben je dan ooit niet in de vlucht?

– Maarten: Ik denk dat je de meeste tijd met iets bezig bent. En op het moment dat je bezig bent is het andere, wat ook tegelijkertijd gebeurt, er voor jou niet. Dus je bent niet in voeling met alle mogelijkheden. Dat bedoel ik. Toch moet je soms heel erg bezig zijn met iets bepaalds, dat is ook duidelijk. Toch is er, zolang jij maar bezig bent, niks aan de hand. Maar zodra je in die bezigheid verdrinkt, als het zo belangrijk voor je is dat je niet meer beseft dat je veel meer bent, dan ben je niet in de vlucht.
Ik kan het nog anders zeggen: Als een vogel zou nadenken over hoe hij moest gaan vliegen, dan kwam hij niet van de grond af. Hij doet het.
Je kunt het op honderden manieren beseffen. Je wordt getroffen door iets wat je heel erg pijn doet. Niet jezelf aangaande, maar een ander. Kun je dan tevens contact houden met al het andere wat er gebeurt, of niet. Als je dan helemaal opgaat in dat leed van die ander, staat het leven stil. Dat is het besef van het gelijktijdige wederzijdse wat er aldoor speelt. Dat is voor ons moeilijk, we zijn geneigd altijd ergens te zitten.
Ik moet opeens denken aan die verhalen die ik indertijd gehoord heb als heel klein jongetje. Het was heel duidelijk dat alles wat in die verhalen verteld werd gebeuren moest. Het was mij als klein jongetje vaak teveel en dan gaf Ima er een draai aan waardoor het voor mij verteerbaar was. Maar ik heb me als klein kind al heel goed gerealiseerd dat zij dat deed, dus dat het verhaal wel gebeuren moest.

– C.: Wat voor mij uit jouw verhaal heel verhelderend is, is dat je kennelijk pas na voldoende breuken in alles wat je vertrouwd is, enigszins de structuur van datgene waar je je in bevindt gaat zien.

– Maarten: Je kunt zeggen dat je dus voldoende keren moet vallen, wanhopig moet zijn, om te beseffen. Ik geloof niet dat je dat zo kunt stellen. Er zijn toch ook wel levens waarin heel direct het besef aanwezig was. Alleen, het moet door het leven wat dan volgt bevestigd worden. Maar het is dus niet altijd zo dat eindeloze breuken dat bewerkstelligen.
Er is een heel groot raadsel, iets waar we – denk ik – niet bijkomen: dat ieder mens een gegeven is met een heleboel algemene principes, maar dat er ook iets is wat mensen onderscheidt. En dat wordt dan pas duidelijk als ze geleefd hebben. Maar de idee dat iedereen gelijk begint, daar geloof ik geen snars van. Het begin mag dan voor veel mensen wel heel erg gelijk zijn, maar dat zegt eigenlijk heel weinig, omdat je het meest intrinsieke gegeven niet weet.

– E.: Doel je daarbij op het karma?

– Maarten: Nee, nee, nee. Karma heeft te maken met je situatie, dat is de buitenkant. Maar het gegeven. Dat is dus niet je lot, het lot is een gevolg. Maar het gegeven. Ik heb het in het kamp heel duidelijk gezien, bijna alle mensen die gestorven zijn hadden zich eigenlijk vastgeklampt aan ideeën. Dat is de ene kant natuurlijk. En daar kwam natuurlijk de fysieke kant bij, iemand die al verzwakt het kamp inging had natuurlijk minder kans dan iemand die gezond was. Maar als je daarvan afziet, dan geloof ik dat toch het spirituele gegeven doorslaggevend is. Dus hoe sta je erin. En je zou kunnen zeggen dat op dat moment, in zo’n kamp gedurende drie jaar, het lot hetzelfde is. En toch reageren alle mensen net iets verschillend. En dat komt door hun gegeven – wat er in het gewone leven niet uitkomt, omdat het dan te gemakkelijk als eender wordt gezien. Maar karma, lot en reïncarnatie, dat is eigenlijk een afleidende factor in dit verhaal zoals ik het bedoel. Het is de mens, die door de tijd, door de omstandigheden, door zijn interactie met de omstandigheden en de situaties, tot besef komt. En dat is eigenlijk waar het om gaat.

– F.: Het spirituele beginpunt van verschillende mensen kan verschillend zijn.

– Maarten: Ja.

– F.: En wat je nu zegt is voor jou een ervaringsfeit.

– Maarten: Ja, in het kamp had ik daar heel duidelijk mee te maken. Daar kon ik het gewoon om me heen zien gebeuren. Zelfs iemand die veel ouder was en heel zwak, en die bovendien bij de Gestapo in Duitsland afschuwelijk behandeld was en bijna dood was, is er doorgekomen. Hij was al in de dodenbarak, maar is er doorgekomen. Omdat het een totaal ander gegeven was. Dat is niet meer te verklaren, daar kun je niet van zeggen: nou ja, kijk eens, zus en zo…

– E.: Waar doel je nou op, Maarten. Zijn er verschillen in spiritueel niveau van geestkracht bij verschillende personen, wat maakt dat sommigen er makkelijk doorheen komen en anderen overlijden?

– Maarten: Ja. Dat wil zeggen, de kansen zijn hetzelfde, maar de wijze waarop zij zich tot die kansen verhouden verschillen.

– E.: Waarom vind je dat overleven zo belangrijk?

– Maarten: Dat niet, maar dat duidelijk wordt dat het doorslaggevende niet de situatie is, niet het lot, niet het karma, maar de levensimpuls die in een bepaald lichaam, in een bepaalde mens, zichtbaar worden.

– E.: Maar wat wil je met zo’n uitspraak?

– Maarten: Duidelijk maken dat onze beduchtheid voor de omstandigheden onterecht is.

– B.: Maar dan is mijn vraag: hoe kun je contact maken met …

– Maarten: Dat kun je niet máken, je kunt het alleen gaan beseffen. Maken kun je het niet.
Even terug naar die situatie waar jij het over had in je gezin. Je kunt het alleen op het moment herkennen. En als je dan aanwezig bent, kan het gebeuren. Ook wel als je niet aanwezig bent, maar dat is nou jouw rol.
Wij zijn namelijk – daarom ben ik er zo uitvoerig op ingegaan – door het Oosten behoorlijk geïndoctrineerd met die idee van karma en reïncarnatie. We zijn er zo materieel mee bezig geweest. Want dan is de gedachte heel dichtbij dat je er iets aan doen kunt. ‘Er iets aan doen’ wil altijd zeggen: met het besef wat je op dit moment hebt. Terwijl het erom gaat te beseffen wat nog meer is. Er wordt zoveel gezegd over meditatie, afijn, dan moet dit en dat en dat… En dat is gewoon onzin, dat is niet waar. Ik weet wel dat er situaties zijn die het makkelijker maken, maar die maken het ook veel moeilijker, want dan zit je er aan vast.

– E.: Feitelijk zitten we hier met z’n allen om te streven naar een toestand waarvan je denkt dat als je die toestand bereikt, je niet meer hoeft te streven.

– Maarten: Ja, en dat is niet waar natuurlijk. Maar wat proberen we eigenlijk? We proberen eigenlijk door met elkaar hiermee bezig te zijn, het voor onszelf steeds helderder te krijgen wat het allemaal niet is. En dat is, dacht ik, zinnig.

– E.: Ja oké, op een bepaald niveau is dat zinnig, maar aan de andere kant krijg je toch wel behoefte om al die dingen waar je dan op gewezen wordt dat ze het níet zijn, maar waar je toch mee bezig bent, los te laten.

– Maarten: Ja, en dan moet je weer tot het besef komen dat dat niet kan. Dus dat je erin moet blijven. Dat het daarin alleen kan gebeuren, in de vlucht.
Ik kan het misschien nog anders zeggen: Je kunt niet van te voren, voordat het moment daar is, maatregelen nemen om iets te bereiken. Het hangt alleen maar van één ding af, en dat is dat je voortdurend kunt blijven veranderen, in jezelf. Je kunt het alleen maar beseffen, je kunt geen enkele beweging vooraf maken. En dat gaat tegen onze hele opvoeding in.


[1] V.S. Naipaul: India: A Million Mutinies Now (1990). Het derde deel van Naipaul’s India trilogie, na A Wounded Civilisation (1976) en An Area of Darkness(1964).

naar boven