Alertheid zonder begeerte

Sterrelaan '91-'92 | 25 APRIL '92

Inleiding [download]

Nu we tegen het einde van het seizoen lopen, is het misschien goed om een paar basisgegevens van de meditatie nog eens op te halen.

Iedereen die er langer mee bezig is, zal gemerkt hebben dat het ‘zitten’, of een activiteit die daarmee overeenkomt, absoluut noodzakelijk is om los te raken van de gewoontebeweging van het bewustzijn. En om de gewoontebeweging van het bewustzijn op te kunnen merken, moet je eerst tot het inzicht gekomen zijn dat het ‘ik’, het denken en het voelen, zoals het in de loop van de evolutie is gevormd, niet in staat is om in voeling te zijn met het omringende.
Ik heb daar natuurlijk al heel lang bij stilgestaan, telkens weer. Dat doe ik deze keer dus niet. Maar die verzelfstandiging van het bewustzijn door de mogelijkheid van het zelfbewustzijn, maakt dat we leven in een wereld van onszelf, en niet ín de wereld. Dat maakt dat wij onszelf voortdurend verdedigen – en dat merken we niet.

Het is eigenlijk al een wonder dat een mens op een bepaald ogenblik kan inzien dat zijn ‘ik’-bewustzijn ongeschikt is om in voeling te zijn met het omringende – dat zich voor je uit kan breiden in de mate waarin je vanuit dit inzicht stil wordt.
Ik heb al vaak gezegd, stil worden als doel zal je niet helpen. Leeg worden als doel zal je niet helpen. Want degene die probeert leeg te worden of stil te worden, is het ‘ik’. En het ‘ik’ denkt altijd dat het het kan begrijpen.
Dat is een gigantisch obstakel. Maar het ‘Ik’ kan wel inzien dat het dat niet kan. Dat is iets geweldigs

En dan begint de lange weg. Want dan zie je af van alle dingen die op een of andere manier op de markt aanwezig zijn, alle systemen, alle methodes. Want je weet: een methode, een systeem, is van het denken. En het denken is van de tijd, het denken is van het vergankelijke.
Dat houdt ook in dat je dus héél goed weet dat je het niet kunt maken, dat je het niet kunt dwingen, dat het tot je moet komen. Dat het enige wat mogelijk is: jezelf zoals je doet, en niet doet, te doorzien. En daarbij dan – en dat is heel belangrijk – jezelf daarin niet te veroordelen. Dat is misschien net zo’n gigantisch obstakel, om te blijven zien wat er gebeurt. Om je eigen uiting te kunnen zien en te kunnen voelen – niet zoals je ze bedoeld hebt, maar zoals ze eruit komen, zoals ze zich voordoen.

Maar dat betekent dus dat je op elk moment weet dat je het níet weet. Op elk moment weet je dat je het niet weet … dat is voor ons een onbekende situatie. Want daarmee vervalt alles wat je tot nu toe geleerd hebt, ook al de methoden die je tot nu toe geleerd hebt. Je bent totaal overgelaten aan wat je in het moment ervaart – zonder daarbij dat moment te willen verlengen.
Dat is weer zo’n obstakel. Want als alles van je af gevallen is – wat wel eens gebeuren kan – is dat een ervaring die je graag zou willen voortzetten. En in dat willen voortzetten komt het ‘ik’ onmiddellijk om de hoek kijken en is het voorbij.

Het is dus een voortdurende alertheid zonder begeerte – de alertheid die wij kennen wordt gevoed door het willen bereiken. Maar de alertheid die ik op het oog heb is alleen maar alert, niet ergens óp. Het heeft dus geen achtergrond van iets willen ontdekken, geen enkele speciale achtergrond. Want zodra het een speciale achtergrond heeft, wat het ook mag zijn, of het nou God vinden is of heilig worden, verlichting krijgen, is het niet meer vrij, is het heel klein en versmald.

Dat is voor ons iets wat bijna onmogelijk is, om te beseffen dat je allereerst vrij moet zijn, vrij van alles wat je tot nu toe behoed hebt, beschermd hebt, verdedigd hebt – wat je hebt willen voortzetten. In laatste instantie gaat het om de meest instinctieve kracht, dat je je leven wilt voortzetten. Maar het is niet meer zo simpel als het was, het leven voortzetten betekent voor ons: het ‘ik’ voortzetten. En dat is iets heel anders. Een dier wil het leven ook voortzetten, het dier wil blijven leven. Maar wij willen het ‘ik’ voortzetten, dat is een veel complexer geheel. Zolang we op een of andere manier ons ‘ik’ willen voortzetten, heel subtiel, is er conflict, zowel in onszelf als buiten onszelf.

Meestal is het zo dat we heel veel beleefd moeten hebben om dit te kunnen gaan zien. En daarom moeten we ons niet met elkaar vergelijken. Dat moeten we gewoon niet doen. Want veel beleefd hebben heb je niet in de hand, dat heb je niet gekozen, dat gebeurt. En het is helemaal geen garantie, als je veel beleeft, als je door veel crisissen heen bent gegaan, dat je dan inzicht krijgt. Dat is helemaal niet het geval. Je kunt ook verbitterd worden, je kunt boos worden of je kunt verwijtend worden of ongelukkig.
Het is een ongrijpbare factor, want je kunt ook redelijk genoeglijk leven en toch plotseling beseffen dat het beperkt is.

Het hangt dus van je intelligentie af of je dat opmerkt of niet, of je ziet dat niets wat al ontwikkeld is door de mensheid je hierbij kan helpen. Dit is iets wat je helemaal alleen zult moeten doormaken. En dat is meestal pas aan het eind van een aantal mislukkingen in je leven. Maar dat hoeft niet, je kunt de intelligentie hebben dit hele complex van werkingen van het ‘ik’ zó grondig te doorleven, dat je de richting weet waarin het ligt. En bereid bent om de wijsheid van je lichaam toe te laten.
Behalve de instinctieve kracht van het willen blijven leven, heeft het lichaam op zichzelf verder geen belangen. En als je je, met dat inzicht van de werkelijkheid van het ‘ik’, kunt overgeven aan de belangeloze wijze van zijn van je lichaam, heb je een grote kans dat je losraakt van de nevenverschijnselen van het ‘ik’. Van het eindeloze verweer, het eindeloze zichzelf willen veiligstellen, wat in bijna iedere gedachte en ieder gevoel aanwezig is.

Het is alleen dan dat je alle vormen van bereiken, van dwang, helder krijgt voor jezelf. En dan hoef je je niet op te offeren, je niets te ontzeggen, dan valt het van je af. En dat is een winst, alles wat je niet nodig hebt is winst.
Dat is ook iets wat wij nog moeten ervaren, dat dat een winst is: alles wat je minder weet, alles wat je minder nodig hebt – althans denkt nodig te hebben – is een winst. Zelfs het opdoen van ervaringen is een hachelijke zaak, de meeste ervaringen bevestigen ons ‘ik’. Dus de vraag is: hoe kun je leven zonder je ‘ik’ altijd maar weer te bevestigen.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Ik vraag me af, als jij het over het ‘ik’ hebt, heb ik het dan over hetzelfde ik, of gebruik jij het op een andere manier.

– Maarten: Ja, dat moet jij uitvinden. Ik denk dat je het makkelijk uitvindt als je je afvraagt: ken ik eigenlijk een toestand waar dat ‘ik’ niet werkt.

– A.: Ja inderdaad, want als alles in mezelf zonder veel tegenstand stroomt, waarom dan over een ‘ik’ spreken. Maar als ik er last van heb, dan ben ik heel gauw bereid om te zeggen: dat is mijn ‘ik’.

– Maarten: Maar als alles glad loopt, kan het ook gewoon zo zijn dat het ‘ik’ volkomen onbelemmerd zijn gang kan gaan.

– A.: Ah, dat was die toestand die jij noemde van iemand die redelijk gelukkig is, maar bij zichzelf op een gegeven moment toch gaat ontdekken dat het beperkt is, wat hij doet.

– Maarten: Ja. En dan is natuurlijk heel belangrijk, wat je motivatie is om je hier überhaupt in te verdiepen.

– A.: Pijn bijvoorbeeld?

– Maarten: Ja, pijn of dat het niet glad loopt. Want de moeilijkheid is dat, als het niet glad loopt en als je pijn hebt, als je in conflict bent, is dat natuurlijk helemaal het ‘ik’ . En dan wil je het graag kwijt. Dat is een van de motivaties om te gaan mediteren. Maar dat blijft een bevestiging van het ‘ik’, het streven naar een toestand waarin dat ‘ik’ niet opspeelt.

– A.: Maar aan de andere kant heb jij het ‘ik’ altijd aangeduid als een soort regelgedrag in jezelf wat op zichzelf geen kwaad is als het gewoon doet waar het voor is en niet meer dan dat.

– Maarten: Maar dan is het geen ‘ik’ meer.

– A.: Dan noem jij het geen ‘ik’.

– Maarten: Nee, dan is het gewoon een werktuig wat je ter beschikking staat. Het specifieke van het ‘ik’ is dat bij de handeling die het ‘ik’ pleegt, hij eigenlijk voortdurend tevens de bevelhebber is, dat hij tevens het commando geeft. En dat hij zichzelf beschermt, zichzelf indekt.
Kijk, een computer dekt zichzelf niet in. Als er geen stroom is loopt hij niet, is er wel stroom, dan kan hij lopen. Maar hij verdedigt zich niet. En het ‘ik’ verdedigt zich, het ‘Ik’ wil blijven leven, zoals alle levende organismen willen blijven leven. Maar het bijzondere aan het ‘ik’ is dat datgene wat hij beschermt, niet meer zijn blote overleving is, maar het is veel meer, het is zijn belang, zijn kennis, zijn macht. Dat probeert hij allemaal te beschermen en te verzekeren, het hele ‘ik’. Dus de kennis die je hebt, de macht die je hebt, de positie die je inneemt, materiële bezittingen, dat hele complex, bescherm je.

– A.: Maar is dat complex in de menselijke situatie niet een soort verlengstuk van je lichaam.

– Maarten: Dat denk ik niet, nee. Ik denk, als jij terug zou gaan tot uitsluitend het welbevinden van je lichaam, dan hebben we het over: voldoende voedsel, goed voedsel, voldoende tijd om dat tot je te nemen, een omgeving waar het lichaam dus volledig tot zijn recht kan komen.
Nu is de grens tussen lichaam en denken-voelen natuurlijk heel vaag, maar je kunt geleidelijk aan gaan beseffen dat wij veel meer nodig denken te hebben dan we eigenlijk nodig hebben. En dan denk ik niet aan ascetisme en zo, maar gewoon simpel aan wat we denken nodig te hebben.

– A.: Jij zegt dan dat je blij mag zijn als je al dat overtollige kwijt bent…

– Maarten: Dat ga je gewoon voelen op den duur. Je gaat voelen, hoeveel boeken heb ik nodig. Dat zijn er niet zoveel. En je gaat ook op den duur herkennen, wat voor boek je ook openslaat, ‘oh, dat is dat’, en dan kan je het eigenlijk alweer dichtdoen. Zo kun je bijna bij alles gaan merken dat je minder nodig hebt, en dat méér je zelfs gaat hinderen. Dat is de volgende stap.

– A.: Wat voor mij nog steeds een beetje blijft hangen is dat je ‘ik’ er zo heilig van overtuigd is. Ook al kun je hier honderd keer horen dat het nodig is, het zal er misschien wel zijn leven voor geven.

– Maarten: Helemaal aan het begin zei ik: “het wonderlijke is dat het ‘ik’ zijn eigen werkingen kan beseffen”. Daarmee wordt het uit de sfeer gehaald van verboden, van morele regels, enzovoorts. Dan kun je het dus zien als een gegeven.
De evolutie heeft opgeleverd dat de wil tot overleven, dus die zelfhandhavingsdrift, zich heeft uitgebreid over een veel groter complex dan bijvoorbeeld bij een dier. En als je dat kunt zien zoals het is, zonder dus het plus- en het minteken erbij, dan verandert dat de zaak fundamenteel. Want dan kun je erop ingaan, dan kun je het om zo te zeggen bestuderen. Dan is het dus niet meer een slecht ‘ik’, of een groot ‘ik’, of “dood aan het ‘ik’”. Dat is allemaal verleden tijd, want je ziet dat je een product bent van een evolutie die zo gegaan is. Je ziet dus wat de hebbelijkheden van het ‘ik’ zijn, je kunt een groot ‘ik’ hebben dat heel veel te verdedigen heeft, of een klein ‘ik’ dat weinig te verdedigen heeft, maar het principe blijft hetzelfde. En dan kun je je pas afvragen: hoe voelt dat nu eigenlijk? Je gaat dan alerter in op de gevoelens die je heel goed kent, je gaat er de herhaling in voelen.
Dus het gaat eigenlijk om het voortdurend ervaren. Maar dat ervaren is pas mogelijk op het moment dat je inzicht hebt in hoe jij in elkaar zit als het ware.

– A.: Als ik je zo hoor is het dus een soort algemeen geldend gegeven, en niet jouw persoonlijke afwijking is.

– Maarten: Nee, nee, juist niet. We zijn allemaal een product van die evolutie. Alleen de verschillende culturen hebben het verschillend vertaald. In de ene cultuur zijn ze die kant uitgegaan en een andere cultuur is die kant. En dan kun je natuurlijk zeggen: die cultuur heeft het beter begrepen dan die cultuur, maar het blijft allemaal binnen dat ene gegeven. En aan dat ene gegeven heeft niemand schuld. Niemand, helemaal niemand. Ook als jij een geweldige agressie in je hebt, dan kun je alleen maar zeggen: jammer dat ik niet besef wie ik ben. Als je een natuurverschijnsel bestudeert, zitten daar ook geen verkeerde kanten aan. Ja, je kunt zeggen: kijk, als het dat doet gaat het dood, en als het dat doet dan blijft het leven. Maar dat is geen moreel oordeel.

– A.: Soms vraag ik me af waarom ik in godsnaam al die labels of waarderingen geef, maar kennelijk is er een sterke morele lading die …

– Maarten: En je kunt ook zien hoe het ontstaan is. En dan kom je tot de onrustbarende ontdekking dat je het overgrote deel geleerd hebt, dat het je is voorgehouden. Maar dat heeft, als je het heel strikt neemt, eigenlijk helemaal niets met jou te maken. Je hebt het wel ingeslikt en je past het wel toe, maar het heeft eigenlijk niks met jou te maken.
Als je dat echt ziet – en dat zal je vreselijk veel keren moeten zien, want zo zitten we nou een keer in elkaar – dan valt het een keer van je af.

– A.: Maar de andere kant ervan is dat je ook je uniciteit enorm opblaast.

– Maarten: Ja, dat hoort erbij. En die uniciteit valt dan in die zin weg, je bent een variatie – dat is misschien het leukste om te zeggen – van een algemeen verschijnsel. En gek genoeg kloppen we ons allemaal op de borst voor die variatie. Maar het is dus eigenlijk ook iets heel luchtigs waar ik het over heb.


– B.: Ieder mens beleeft toch wel eens iets wat anders is dan het ‘ik’ gevoel. Maar dan moet je nog opletten of je ‘ik’ daar niet mee verstrengeld raakt en ermee gaat werken om het bij je te houden.

– Maarten: Dat is een veel subtieler iets wat jij nu noemt, dat het ‘ik’ zich van de ervaring meester maakt en dat in bezit neemt. Je ervaart iets en dat is dan meestal iets wat verruimend is, wat prettig is, en dan wil je dat continueren, toevoegen.

– C.: Dat wilde ik ook vragen. Je zegt: alle ervaring komt uit het ‘ik’.

– Maarten: Ik zei: het hachelijke is dat vrijwel alle ervaringen het ‘ik’ bevestigen. En dat gebeurt op het moment dat het ‘ik’ zich meester maakt van het moment van de ervaring. Het hoeft niet, maar …
Daarin zie je ook weer dat die vreemde manier van het ‘ik’ om het in te lijven eigenlijk tegelijk tot een vernietigen leidt, want dan is het kennis geworden en kennis is een soort stolsel in de tijd.

– A.: Maar als dat ‘ik’ zo vervuilend werkt, hoe kan een eenvoudige oefening als zitten dan nog enige functie hebben?

– Maarten: Ja, dat is nu juist het punt, en dat is ook de grote moeite: kun je zitten zonder iets te willen bereiken, kun je dus zitten om te ontdekken wat dat is? Maar dan moet je niet daar nog achter een idee hebben dat het zus of zo is. Dat is heel moeilijk, want je hebt iemand zien zitten en je hebt gemerkt: dat is een heel prettig los, vrij, mens. Nou, dan is het bijna al gebeurd, dan wil je ook zo worden. Dus hoe kun je ervaren zonder het in te lijven, hoe kun je dus iets doen om het doen alleen?

– A.: Dan moet het je op z’n minst wel prettig vinden.

– Maarten: Ja, natuurlijk, en dan zit je tegelijk met die vraag van het ‘ik’ , want het ‘ik’ heeft de wereld ingedeeld in prettig en niet prettig, als het niet een hele lijfelijke ervaring is. Als iemand je been gaat afzagen is dat een duidelijke zaak, daar komt het ‘ik’ niet eens bij te pas. Maar wel bij alle andere, niet heel direct duidelijke dingen.
Hier komt dat merkwaardige om de hoek kijken, dat als jij, om wat voor reden ook, in welke situatie ook, ontdaan bent van die altijd aanwezige werking van het ‘ik’, je plotseling ervaart: ik leef, en ben er, ook zonder dat ‘ik’. En dat dat voldoende is, dat helemaal niet voldaan hoeft te worden aan al die dingen die het ‘ik’ altijd stelt.
Kijk, daar is de hele zen weg en de hele zentraditie omheen gebouwd, daar gaan alle koans over uiteindelijk. Dus kun je zeggen: nou, ik probeer dat, en niet één keer, maar ik probeer het aldoor maar weer. Zoals ik ook eet en drink en slaap, dat doe ik ook altijd maar weer. Want de wijsheid van het lichaam kan pas loskomen als daar niet die berekenende instantie tussen zit die op voortzetting uit is.
En als ik dat nou zo zeg, ‘berekenend’, ‘op voortzetting uit’, dan moet je bij jezelf nagaan: doe ik daar dan een minteken bij, of niet, of kun je gewoon zien dat dat zo werkt. Kun je het zien als een hele gewone werking van het bewustzijn, zo werkt dat. Dan kan het al anders worden voor jezelf. Want daar zit geen veroordeling in, dan behoor je bij alle verschijnselen die er zijn, daar hoor je bij. En dan kun je je ook niet aangevallen voelen, zo min als je het gevoel hebt dat als een blad verdort, er dan iets slechts aan de hand is. Dat vind je heel vanzelfsprekend. Het blad komt en het verdort en het vergaat en er komt een nieuwe boom en er komt een nieuw blad. Daar heb je geen enkele moeite mee.

– A.: Nou ja, bij jezelf wel natuurlijk.

– Maarten: Ja precies, dat is het. Dus dan wordt het duidelijk. Je haalt jezelf eigenlijk uit die algemene werking en zegt: nu is er iets speciaals aan de hand. In feite doe je dat.
Dan wordt misschien ook een beetje duidelijk waar al die zenmeesters je eigenlijk toe proberen te dwingen, dat je iets doet zonder overwegingen. Dat is met die koanstudie ook zo. Het angeltje zit hem erin dat dat eigenlijk vrijwillig, vanuit jezelf, ondernomen zou moeten worden, dat je vrijwillig tot die belangstelling komt als het ware. Want als je echt belangstelt in je ‘ik’, is dat het einde van het ‘ik’.


naar boven