Onbewuste en inzicht

Sterrelaan '91-'92 | 22 FEBRUARI '92

Inleiding [download]

Uit mijn inleiding van de vorige keer komen twee hoofdpunten naar voren. Waarschijnlijk is het meest fundamentele daarvan dat je vergankelijk bent en dat niet ervaart. Het tweede, wat daar eigenlijk uit volgt, is dat je door je toe te vertrouwen aan wat schijnbaar onvergankelijk is – materie, kennis – jezelf herhaalt. In de eerste dertig levensjaren is dat nog niet zo opvallend, maar op den duur wordt het toch duidelijk dat je herhaalt. Maar die opmerkzaamheid kan eigenlijk alleen maar groeien in het besef dat je vergankelijk bent, en niet alleen jij, maar alles in de hele schepping.

Het vergankelijk zijn houdt dus ook in dat je niet naar iets vaststaands kunt streven, wat het ook mag zijn. Dat kun je wel doen, en we doen dat ook aan de lopende band, maar dat maakt dat je aan dat streven vastzit. Daarmee is het hele relaas van het ‘ik’ gegeven.

Als het je mentaal al duidelijk is dat het een onmogelijke veronderstelling is, dan is het eerste wat het ‘ik’ probeert om zich van zichzelf te bevrijden. Dat is eigenlijk de wortel van alle religieuze systemen: het ‘ik’ kwijt te raken. En wat in die pogingen niet duidelijk wordt, is dat het ‘ik’ dan de middelen van het ‘ik’ gebruikt. Dat is eigenlijk het grote dilemma: dat je echt ziet dat het ‘ik’ de middelen van het ‘ik’ gebruikt om zichzelf op te heffen.

De oudste en meest fundamentele manier is om de hulp in te roepen van het onbewuste, van datgene wat het ‘ik’ nog niet in zijn vaststaande wereld – die eindigt bij de dood – heeft ingelijfd. Het onbewuste dat wij telkens ervaren, waar we ook bang voor zijn.

Dat is eigenlijk heel mooi weergegeven in het ‘zitten’. In het ‘zitten’ kun je, als je het lang genoeg voortzet, contact krijgen met die wereld die niet, zoals het ‘ik’, eindigt, maar altijd doorgaat. Het onbewuste is van het vergankelijke. Alleen het jammere is dat wat in het ‘zitten’ ervaren kan worden, bereikt wordt doordat je dan de hele apparatuur van het denken-voelen – van het ‘ik’ dus – uitschakelt. Want dat is wat gebeurt. Dat is een hele mooie ervaring: als je lang genoeg zit, zodat alleen nog maar de adem overblijft en tenslotte ook die verdwijnt – wat het soto-zen het ‘shikantasa’ noemt – dan is de hele apparatuur van het ‘ik’ uitgeschakeld. Dan ervaar je de wereld ‘nieuw’ – zoals dat heet. Maar het ‘ik’ is niet definitief teruggetreden, het is uitgeschakeld. Dat betekent dat het niet in zijn zo-heid is doorzien, is geleefd. Want het ‘ik’ is geen kwaad, maar een gevolg van de evolutie.

Dat doorzien is toch noodzakelijk. Het ‘ik’ is in de grond van de zaak een hoogst gecompliceerd, verfijnd instrument. Het is op zich absoluut geen kwaad, het is een instrument… Maar als wij ons daaraan ondergeschikt maken en doen alsof het ‘ik’ onvergankelijk is en eeuwig leeft, dan is daar de grote slagboom van het verleden, die ons belet te ervaren wat er eigenlijk gebeurt in het leven.

Voor zover als ik het nu kan voelen, hebben wij enerzijds het onbewuste nodig om tot bewustzijn te komen. En aan de andere kant zullen we die opmerkzaamheid moeten ontwikkelen, waardoor wij onszelf als vergankelijk kunnen ervaren. Op het moment dat je jezelf als vergankelijk ervaart, is er voor de dood geen wezenlijke angst meer. Dan is de dood van het lichaam een iets ingrijpender zaak dan het afsterven van een idee, een verliezen van een relatie en al de andere verschijnselen die te maken hebben met geboorte en dood.

Maar de moeilijkheid is dat je op een punt moet komen dat je hierin belangstelt. Dat is waar, onder andere door zen, gesteld wordt: die belangstelling is er niet, dus zet de mensen voor het blok. Er is niets anders voor je dan dat blok waarvoor je zit, niets anders dan het ‘zitten’. En dan zijn de sutra’s en het eten en drinken eigenlijk afleidingen. Maar het moet nu een keer gebeuren, want anders sterf je.

Wat ik samen met jullie probeer duidelijk te maken, is dat die dwang niet nodig is. Dat je het kunt inzien, dat je inzicht kunt krijgen in je eigen leven. Dat je kunt zien dat als de eerste fascinatie is weggevallen, je daar de herhaling in kunt terugvinden – die is noodzakelijk verbonden met het zich baseren op het schijnbaar onvergankelijke, die twee dingen zitten in elkaar vast. En dat van daaruit een verlangen komt tot groter inzicht, tot dieper doordringen in dat verschijnsel van je bewustzijn.

Daar hoort het ‘zitten’ heel natuurlijk bij. Maar dan is het niet meer een voor het blok zetten, maar een vanzelfsprekende behoefte om niets te doen. Om het leven tot je door te laten dringen, je eigen voelen, je eigen denken, alles wat je geest bevolkt. En daarin de herhaling te gaan opmerken. Zodat je echt een verlangen krijgt om nu eens eindelijk niets van dat alles te doen waar je anders altijd mee bezig bent. Omdat je doorzien hebt hoe het ‘ik’ in zijn hechten aan iets wat niet bestaat – er bestaat niet iets onveranderlijks in de schepping – noodgedwongen het leven tegenwerkt. Het leven is een een nooit eindigende beweging, een nooit eindigende transformatie. En alles wat zich baseert op het onveranderlijke, probeert dat tegen te houden.

Dan voel je je dus echt in het midden van die uitdaging. Dat de evolutie, waaruit je ‘ik’ is voortgekomen, doorzien moet worden. Dat is de uitdaging. Zij moet doorzien worden, helemaal doorleefd in al haar uitingen. Zonder het te veroordelen, natuurlijk. Want als je het veroordeelt, dan versterk je het. Maar echt te zien – en van daaruit die behoefte te krijgen – wat eigenlijk door dat ‘ik’ heen speelt. Want dat ‘ik’ is een kunstmatig iets. Tenminste, als je het beziet vanuit het veranderlijke is het kunstmatig. En dat je het echt als verschijnsel kunt gaan ervaren. Zonder daar verdriet om te hebben of wat ook maar. Te zien hoe het ontstaan is, hoe het tracht zichzelf te bestendigen, voortdurend, op allerlei manieren. Dat je dat helemaal ziet, zonder daar boos over te zijn, zonder daarvan weg te willen.

Dat vraagt heel natuurlijk, heel vanzelf – om dat oude woord te gebruiken: inkeer. Dat vraagt helemaal verzinken. En dat is in het gewone leven wat wij leven natuurlijk niet zomaar mogelijk. Dus je zult het nodig hebben om stil bij jezelf te zijn. En al die bewegingen in jezelf, niet alleen waar te nemen, maar ook te willen waarnemen. Nergens nee te zeggen.
Daaruit kan die plooibaarheid voortkomen, die gevoeligheid, die maakt dat je in je gewone leven, waar je honderd en één dingen moet vervullen, toch die opmerkzaamheid behoudt, die je in die stille uren in jezelf als het ware genereert. Een opmerkzaamheid die dus niet oordeelt. Dat is heel essentieel: een opmerkzaamheid te hebben die niet oordeelt, die alleen opmerkt.

En natuurlijk, als je iets opmerkt heeft dat gevolgen. Maar dat is niet een oordeel. Daarmee is dat hele vraagstuk van de keuze ook achter de rug. Als iets heel helder is, hoef je niet te kiezen. Je kunt wel voor je zien dat er obstakels zijn, natuurlijk. Dat is heel wat anders. In de veranderlijke wereld verdwijnt een obstakel op een bepaald moment of je kunt er omheen. Maar het is geen obstakel meer in jezelf. En dat is heel belangrijk.

Ik heb nu dus eigenlijk proberen te zeggen dat er twee machtige krachten zijn. Dat is de kracht uit het onbewuste, die helemaal geen boodschap heeft aan wat het ‘ik’ allemaal van zichzelf vindt of van zichzelf voelt. En ten tweede de mogelijkheid is om jezelf op te merken, daar geen conclusies uit te trekken, maar in dat opmerken te blijven. Dat is heel belangrijk. Zodra je zegt: ik moet acht uur per dag gaan ‘zitten’, of ik moet – ik weet niet wat, dan houdt het opmerken op. Inzicht is eigenlijk een voortdurend opmerken. En dat daar in je leven gevolgen uit voortkomen, spreekt vanzelf. Als je iets heel helder ziet, dan doe je. Dat is heel duidelijk. Dan hoef je niet meer te wachten, je hoeft niet meer te denken, je hoeft niet meer te overleggen. Dat is duidelijk. Maar die opmerkzaamheid wordt bijna onmogelijk gemaakt doordat ons ‘ik’ zich altijd vastklemt – dat is de grond van het ‘ik’ – aan het schijnbaar onveranderlijke. Terwijl alles veranderlijk is. Dat is het grote punt waar we allemaal tegenaan zitten.

Maak dus gebruik van alle faculteiten die je ter beschikking staan. Dat is dus het opmerken en het laten werken van het onbewuste. Het echt laten werken, het toelaten, er niet bang voor zijn. Toelaten. Het zit natuurlijk allemaal in één. Het ‘ik’ is bang voor het onbewuste, zoals het bang is voor de dood.
Dat je die rol van het ‘ik’ ziet, ten eerste dat hij er is, en dat dat onvermijdelijk is dat hij er is, maar ook hoe hij je belet verder voort te gaan te veranderen.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Je had het erover dat het niet goed is om met het ‘zitten’ voor het blok gesteld te worden. Toch heb ik me vaak wanhopig gevoeld als jij zei: het gaat om inzicht. Dan dacht ik: hoe dan, wat moet je dan doen? Je kon niets doen! Dus ik heb op deze weg wel degelijk vaak een blok gevoeld.

– Maarten: Je kunt niet vermijden dat je ‘ik’ zich op een bepaald moment de vraag stelt: hoe dan? Wat ik probeer duidelijk te maken is dat het ‘ik’ kan gaan vermoeden dat het eigenlijk een kunstmatig iets is. Jij bent op een bepaald moment bij me gekomen om te ‘zitten’. Hoe kun je dat levend houden? Dat is eigenlijk de vraag. En natuurlijk, als je zegt: het inzicht kan je helpen om de weg te gaan, dan zegt het ‘ik’ onmiddellijk: ja, maar hoe? En dat is onvermijdelijk.

– A.: Als ik aan sessies deelnam, merkte ik na afloop dat er iets veranderd was. Wat dat was wist ik niet. En na verloop van tijd nam het gewone leven weer zijn gang.

– Maarten: Je herkende dus waar je terugkeerde in je oude patroon.

– A.: Ja, waar ik de stilte weer kwijtraakte, zeg maar. De gedachten weer opkwamen.

– Maarten: Dat is dus de goede kant aan het ‘zitten’, dat je, door wat voor reden ook, een moment zonder bent. Dat je dus die situatie kent. Maar …

– A.: Dan begint het pas.

– Maarten: Ja, maar goed, dan weet je waar het over gaat.
Wat mij eigenlijk altijd geïnteresseerd heeft is: hoe komt een mens ertoe om te gaan ‘zitten’. Want als je uitsluitend de weg van het onbewuste volgt, is het namelijk niet denkbeeldig dat je echt afhankelijk wordt van die sessies.

– A.: Je zegt dus: het is een goed aanknopingspunt, maar als je daarbij blijft, dan wordt het een afhankelijkheid buiten jezelf.

– Maarten: Het is een methode om het voor jezelf op te merken. Maar dat moet natuurlijk door je hele leven heen gaan zitten. En ook daar, bij het opmerken in alle omstandigheden, heb je toch weer al die momenten van het stilzitten nodig. Die heb je gewoon nodig!
Maar die afhankelijkheid kun je kwijtraken. Dat is als je belangstelling zo groot is, dat je die hulp vanuit het onbewuste niet nodig hebt. Hoewel, als ik mezelf naga, ik heb het echt nodig ook een gedeelte van de dag zogenaamd niks te doen. Om dus een moment weg te zijn uit het hele gewone mechanische gebeuren van het ‘ik’. Het ene volgt op het andere: iemand moet eten krijgen, het huis moet schoongemaakt worden, je moet je geld verdienen. Afijn, al die onvermijdelijkheden. Daar moet je je toch telkens even van losmaken, al is het dan maar gewoon doordat je je lichaam gunt om niks te doen.
Maar er zijn natuurlijk ook een heleboel mensen die behoefte hebben aan een heel vaste regel en daaraan vast zit dat verlangen naar zekerheid. Als ik dat doe, klaar. Meer wordt van mij niet verlangd, wordt niet verwacht ook. En dat is niet bewust, maar ik denk dat dat de grootste hobbel is. Het echt inzien dat het niet kan, dat er niet iets zeker kan zijn. Ik denk dat dat bijna onmogelijk is.


– B.: Hoorde ik jou nu zeggen dat je onafhankelijk van je onbewuste zou kunnen worden, Maarten?

– Maarten: Onafhankelijk van de methode van het onbewuste? Nee, natuurlijk niet, je bent aangesloten, ook als je het niet weet.

– C.: En met de methode van het onbewuste bedoel je …

– Maarten: Dat is dus ‘zitten’, verder niks. Geen vragen, ‘zitten’. En als er niks gebeurd, niet erg, ‘zitten’.

– A.: Hoort de Koan, de weg van Rinzai, bij jou ook bij de weg van het onbewuste of niet.

– Maarten: Nee, dat is juist de andere kant.
Dogen heeft aan het eind van zijn leven de Koan wel gebruikt, maar hij bleef zeggen: de Koan is prima, maar het komt door het ‘zitten’. Zo heeft hij het zelf ervaren. En dat kan ik me ook heel goed voorstellen. Je kunt het echt bij Dogen zien, toen hij veertien jaar was zat hij bij het doodsbed van zijn grootmoeder en toen viel het hem opeens in dat als de wierook brandde, die wierook op een bepaald moment onzichtbaar werd. En dat was dus leven, leven was dus branden en opraken. Dus als een veertienjarige jongen daar zo bij stilstaat, dat betekent iets.

– A.: Dat is inzicht.

– Maarten: Dat is inzicht, ja. Maar dat betekent ook dat hij daar bij stil kon staan. Later heeft hij geprobeerd uit te vinden of er een methode was die dat ‘stil kunnen staan’ zou bevorderen. Want inzicht ontstaat meestal doordat je op een bepaald moment ergens zo door getroffen wordt, dat je denken-voelen eigenlijk niet fungeert op de oude manier. Dat je het dus tot je toe laat. En dan gebeurt er iets. Het is het kunnen stilstaan.

– D.: En vanzelf stil worden.

– Maarten: En nou zeg ik erbij: vanzelf.

– D.: Dus het gevaar zit meer in de methode, zo gauw iets een methode wordt, is het al gevaarlijk.

– Maarten: Ja, precies. Want als je wel belang stelt in het hele fenomeen, kun je natuurlijk nog jarenlang doorbrengen met erover te denken. Dat is net zo goed erbuiten blijven. Al dat proberen het te pakken, zal ik maar zeggen.


– E.: Wat bedoel je met ‘het onbewuste’?

– Maarten: Dat je dingen doet, dingen denkt, die je in de denken-voelen niet tot een bepaalde oorzaak kunt terugbrengen. Je doet iets en naderhand denk je: hé …
Het onbewuste is datgene wat je niet kunt pakken. Zoiets simpels, de ene vind je aardig, de ander vind je niet aardig. Dat kun je niet beredeneren.
Dat wat je beweegt zonder dat je het kunt begrijpen, zonder dat je het kunt duiden, maar waarvan je wel kunt constateren dat in je werkt.

– A.: Je kunt je een deel van het onbewuste gewoon bewust te maken en een ander deel niet. Is dat wat je bedoelt?

– Maarten: Er is niemand die dat zo aanvaardt, die zegt: oh, dat komt uit het onbewuste. Je denkt er natuurlijk over. Maar als je heel scherp opmerkt, merk je dat je maar een heel klein stukje daarvan binnen je denken-voelen krijgt. En het is al een heel ding als je gewoon, zonder pijn, kunt toegeven dat dat zo is.

– E.: Je bedoelt met het onbewuste dus alles wat niet is van het bewuste deel van je ‘ik’.

– Maarten: Je kunt aan jezelf merken dat het ‘ik’ – en dat is natuurlijk heel kenmerkend – in wezen bang is voor het onbewuste, want je hebt het gevoel dat je gegrepen kunt worden vanuit het niks.

– F.: Kan het zich ook op een mentaal niveau afspelen?

– Maarten: Natuurlijk, het feit dat het mentale in beweging komt, dat is de afweer. Het mentale komt in beweging uit afweer. Niet om te begrijpen, maar om zich zeker te stellen van: nou ja, dat onbewuste, dat is er wel, maar het is er eigenlijk niet. Dat probeert het ‘ik’ aldoor. En het trekt zich terug op de zekerheden die het heel goed kent, namelijk alles wat voorspelbaar is, althans, wat jij denkt dat voorspelbaar is. We nemen allemaal aan dat we morgen weer wakker worden, maar …


– B.: Als ik een beslissing moet nemen, merk ik dat ik niet weet op welke grond ik dat moet doen, omdat iedere grond die je kiest wel kan uitkomen en niet kan uitkomen. Je weet het gewoon niet.
Het belangrijkste is dat je een beslissing neemt. En dat betekent alleen maar dat je, op het moment dat je een beslissing neemt, de beslissing als het ware al loslaat. Het enige wat je namelijk doet is je overwegingen opzij schuiven en het overlaten. Wat ik doe is op een gegeven moment je zoeklicht laten schijnen over de dingen van je bewustzijn. Dat is zo interessant aan de relatie met het onbewuste, alles is in feite altijd onbewust, behalve op het moment dat je je zoeklicht erover laat schijnen. En als het licht er overheen gegaan is, dan hoort het in zekere zin weer tot het onbewuste. Dat is dus een volstrekt dynamisch geheel.

– Maarten: Ja, die structuur is er, maar jij springt er op een bepaald moment in. En dat is het gekke, het moment dat je erin springt blijft – ik zou zeggen – geheim. Je springt er op een bepaald moment in en dan kan er een heleboel gebeuren. Dan kan je merken dat wat je beweegt een structuur heeft. Dat kun je dan merken, dat is niet iets wat je vooraf bedacht hebt.

– C.: Ik heb soms het gevoel dat in mijn eigen leven beslissingen puur intuïtief genomen zijn en dat alle overwegen en discussiëren erover eigenlijk alleen maar pogingen zijn om die intuïtie voor mezelf als rationele beslissing acceptabel te maken. Maar dat je uiteindelijk denkt: ja, nou heb ik het beslist, dat wil zeggen, ik kan veilig op mijn intuïtie varen. En ik heb het gevoel dat die intuïtieve beslissing als het ware voor je genomen wordt in het onbewuste. Het onbewuste heeft ergens een groter overzicht en geeft je richting aan.

– Maarten: Dat is de structuur, ja.

– C.: En wij proberen dat dan voor onszelf te rationaliseren.

– Maarten: ja, het is ontzettend leuk wat je zegt, want dan hebben we het gevoel dat we weer op zekere grond zitten.

– C.: ja, dan voelen we ons veilig.

– Maarten: Ik denk dat je behoefte hebt aan een bepaalde zekerheid om dat onbewuste toe te laten. Want als jij een veilig gevoel hebt van ‘het mag’, dan kan het onvervormd tot je komen.
Ik had niet lang geleden iemand die heel vast in het geloof staat. En zij had van mij vaak gehoord van ‘dat godsidee, dat is ook iets wat we zelf gemaakt hebben’. Ze zat daar echt huizenhoog mee en was daar heel ongelukkig over.Toen heeft ze gelukkig de stoute schoenen aangetrokken en een persoonlijk onderhoud aangevraagd. En daarin heb ik gezegd: “Lieve schat, blijf alsjeblieft in het geloof zitten, want je moet – ik zou haast zeggen – de stelling hebben dat je kunt opmerken.”
En omdat ze gelovig was, was ze dus ook gehoorzaam, ze heeft het gedaan en plotseling was het hele probleem weg.

– A.: Je bedoelt: we scheppen onze eigen veiligheid. Jij gaf haar veiligheid.

– Maarten: Anders wordt het iets van een strijd, dat lees je ook bij de mystieken. Maar het is niet nodig, als je het maar vanuit een gevoel van geborgenheid toelaat.


– G.: Voor mij is belangrijk wat jij zei, Maarten, over ‘je toevertrouwen aan wat schijnbaar onvergankelijk is’. Al dat beredeneren heeft ergens heel in de diepte te maken met angst voor het leven. En ik denk dat daar ergens de basisbeweging van al dat redeneren zit.

– Maarten: Het is verzet tegen datgene wat, terwijl het niet te beredeneren is, toch waar blijkt te zijn. En dat wil je niet waar hebben.

– G.: Het enige is inderdaad vertrouwen hebben en je eraan over kunnen geven.

– Maarten: Maar jij zegt nou zo makkelijk ‘vertrouwen hebben’, maar dat is voor een heleboel mensen echt heel moeilijk. Want het hele maatschappelijke systeem zou in elkaar storten op het moment dat die behoefte van het ‘ik’ om zich zeker te stellen, met alles wat er aan vastzit, zou omvallen. Dan duikelde het hele geval in elkaar. Want dan zou je dus terugvallen op het elkaar wel vertrouwen, het vrijwillig inleveren van bepaalde verlangens van jezelf, omdat het voor het geheel beter was om het niet te doen. Maar dat zou dan vrijwillig zijn. Dus het heel systeem zou in de war raken. Terwijl in de grond van de zaak natuurlijk – het is heel belachelijk om het te zeggen – ook het zakenleven, als je alles gehad hebt, alle voorzorgen en alle zekerheden gehad hebt, ondenkbaar is zonder vertrouwen. Het is uiteindelijk toch op vertrouwen gebaseerd.


– H.: mij geeft het denken meer zekerheid dan het gevoel. Gevoel, en intuïtie wat veel dichter bij gevoel staat, is veel enger.

– Maarten: Maar vergis je niet, het denken is altijd vermengd met gevoel. Denken is ook veel trager dan voelen. Dat kun je opmerken.

– F.: We hebben eigenlijk behoefte aan scherpte, maar die scherpte brengt traagheid mee.

– Maarten: Dat wil zeggen, je hebt geen behoefte aan scherpte, maar aan zekerheid. En voor ons zit de zekerheid nog altijd in datgene wat wij kunnen beredeneren – laat ik het nou maar zo zeggen – een naam kunnen geven, dus een beeld en een combinatie van beelden.
Het is natuurlijk heel leuk om te gaan zien dat je bezig bent, ook met je denken, om jezelf eigenlijk op een punt te brengen dat je jezelf niet meer bedreigd voelt. Als je dat aspect van het denken ziet, dan ben je er ook veel minder afhankelijk van, want dan zie je dat het eigenlijk iets heel anders is. Zoals die vrouw die toegestaan werd om gewoon haar geloof te volgen en toen plotseling zonder gedachten was en het ook helemaal niet meer nodig had. Juist toen ik gezegd had van: doe het nou maar.


naar boven