Je wereld op je nemen

Toespraak voor nov. 2021
> Archief Toespraken
Mennorode oktober 2005 | Zaterdagmiddag
Inleiding [download]
De Dam tijdens de 1e lockdown (april 2020). Foto Emilie van de Raa
Voorafgaand aan zijn inleiding, vertelde Maarten Houtman hoeveel moeite hij had moeten doen om op tijd aanwezig te zijn, omdat zijn programma uitgelopen was - zie zijn verslag daarvan in De macht der gewoonte (zaterdagmiddag intermezzo). Maarten is dan 87.  

Vanochtend na het gesprek werd me de vraag gesteld: “Waar gaan we eigenlijk naartoe met de hele wereld, die wereld waar wij ook allemaal bij horen.”
Dat weten we niet. Je kunt alleen de noodzaak opmerken om jouw zijn in de wereld bewust op je te nemen. Dat is eigenlijk wat er voorligt.
Wat je in de wereld ziet gebeuren is natuurlijk het tegengestelde. We proberen, zeker technisch, dat wat zich voordoet het hoofd te bieden. Maar het is wel duidelijk dat de orkanen er zich niets van aantrekken, met name Amerika wordt steeds geteisterd.[1]
We kunnen proberen het leed te lenigen, zo goed en zo kwaad als het gaat, maar zelfs dat leed is al zo groot dat het bijna niet lukt.

Als je dat goed beseft, besef je ook dat de wereld door zal gaan met proberen te groeien, te groeien, te groeien… Je hoort niet anders, instituten, zaken, alles moet groeien.
Wat niet hoeft te groeien is het besef wat we aan het doen zijn. Dat groeit niet, daar heeft geen mens het over.
Het zal waarschijnlijk zo zijn dat we uiteindelijk écht vastlopen en dat de mens, de mensheid, naar de knoppen gaat. Dat betekent niet dat de wereld ophoudt, die gaat rustig door. Misschien komt er een nieuwe mens, misschien niet, niemand weet het.
Het is in ieder geval zo dat op de atollen waar atoomproeven zijn geweest, waarvan men dacht dat er geen leven meer mogelijk was, een nieuw soort planten is ontstaan, een ander soort leven. Dat is eigenlijk een heel kleine voorspelling die je daar ziet.

Maar dat ontneemt ons niet de plicht om de toestand waarin we zijn, en de mogelijkheden die er in onszelf zijn, volledig te laten komen. Want dat is alles wat we doen kunnen. We kunnen er niet wilsmatig wat aan doen, we kunnen er alleen ruimte voor maken, en geduld hebben met wat er gebeurt. En elke keer dat er een beroep op ons gedaan wordt – want dat komt natuurlijk – er zijn. Terwijl we niet weten wat we zullen doen, maar gewoon er zijn, niet weglopen. En dat hele grote proces, waar de hele wereld en wij ook in zijn, z’n gang laten gaan. Van harte, zonder dat je weet waar het op uit loopt.

Waar ik daarnet over sprak, is dat je dat vertrouwen zou móeten hebben. En hoe uiterst fragiel dat vertrouwen is. Want die kwestie dat ik jullie een half uur later te woord zou staan, is toch echt niet zo heel vreselijk [zie de voorafgaande toespraak, ‘intermezzo’].
Het zijn altijd de gedachten eróver die maken dat je niet kunt zien wat voorligt. En daar hebben wij natuurlijk allemaal mee te maken.
Ieder van jullie zal anders aankijken tegen de hele wereldsituatie, en de eigen situatie. En dat is goed, dat is prima, dat is geweldig. Want het betekent bewustwording, aldoor maar weer. Want we kunnen nooit een gang van zaken vaststellen, elke volgende keer dat we voor iets komen te staan zal het anders zijn. Dus we moeten elke keer weer een nieuwe manier uitvinden hoe we het nu moeten doen in het geheel van het leven, met alle mensen om ons heen, met alle dingen om ons heen, met alle situaties om ons heen.
En natuurlijk moeten we organiseren, dat is duidelijk. Als jullie hier naartoe komen, moet dat georganiseerd worden. Eerst moet er een convocatie uitgaan dat we hier zullen zijn, en dan moeten jullie nog inschrijven en geld geven en hiernaartoe reizen. Dat is allemaal planning. En die moet er zijn, want anders kan er niks.
Je hebt in die geschiedenis die ik heb geschreven[2] kunnen merken dat ik geleidelijk aan van niet-gepland naar steeds meer gepland gegaan ben. En nog ben ik in verhouding tot andere Zen-bewegingen een vreemd soort hink-stap-sprong, zonder een betrouwbaar programma waar je op terug kunt vallen. Maar we bestaan nog met z’n allen.

Dus dat blijft gewoon, dat blijft, die twee dingen: verplichtingen tegenover de wereld, en de verplichtingen tegenover het grote, het onuitsprekelijke.
Dat is ook heel oud, de Gita zegt niet anders. Tegen Arjuna wordt gezegd: “Je moet vechten tegen je eigen familie. En tegelijkertijd moet je je bewust zijn dat je onvernietigbaar bent.”
Hoe lang is dat geleden? Heel lang. Ik ken dat verhaal vreselijk goed, maar ik had het toch maar een beetje van me af gezet, ik dacht: ‘Nou ja, dat is India, een heel oude geschiedenis, de Veda’s, de Tantra’s, het volk dat nog altijd het kastensysteem in stand houdt. Ja, daar kan het misschien, maar hier in het Westen…’

Dat heb ik echt gedacht, maar nu vind ik terug dat het in een nutshell is waar wij op dit moment voor staan, precies hetzelfde. Het is alleen niet zo dramatisch.
En het is natuurlijk een hele tijd geleden en dat maakt het makkelijker om het te begrijpen, want je zit er niet in. Hier zitten we in, zitten we er allemaal in.

Langzamerhand ga je zien dat in alle religies in wezen hetzelfde gezegd wordt, als je ze bekijkt met de ogen van nu, van je eigen uitdaging, van je eigen eenzaamheid. Want natuurlijk, hiermee bezig zijn brengt eenzaamheid. Het brengt ook een verbondenheid, maar die is nog héél pril.

In dit proces ga je merken dat het heel oud is, en dat het steeds maar weer verkeerd geïnterpreteerd is. En waarom is het verkeerd geïnterpreteerd? Omdat het geen macht verschaft.
Waar wij voor staan, verschaft ons geen macht. Het slecht alleen de belemmeringen in onszelf. Zodoende komen we dichter bij de werkelijkheid die onuitsprekelijk is.

Dat is natuurlijk telkens en telkens weer gezegd. Boeddha was in zijn tijd een geweldige revolutionair, die het hele kastensysteem opzijschoof. Hij zei: ‘Dat kan niet, je kunt niet als je geboren bent, een paria zijn, of een krijgsman, of een handelsman, of een Brahmaan. Dat kan niet…’
Met als gevolg dat op het ogenblik het boeddhisme in India helemaal weg is. Het is in Birma, in Thailand, in Korea, maar niet meer in India.
In India heeft het kastensysteem gezegevierd. Het kastensysteem zegt dat er mensen zijn die eigenlijk nog niets zijn, die nog iets moeten worden, in een volgend leven misschien. Dat zit eraan vast…
Dat moet je je goed indenken, miljoenen mensen die eigenlijk alleen maar dienstbaar kunnen zijn, in alle beroepen die door de anderen gemeden worden. En als ze omkomen? Dat geeft niks. Als een Brahmaan doodgaat, ja, dat is erg, of een krijgsman of een handelsman. Maar een paria…
Als je dat over de eeuwen heen beschouwt, komt het dicht in de buurt van dat verhaal van die vrouw over Mao Zedong, met zeventig of tachtig miljoen mensen die uitgemoord werden.

Je ziet dus dat, zodra je een systeem verheft, destructie ontstaat. En dat betekent in dit geval dat mensenlevens verloren gaan. Die mensenlevens heb je niet gemaakt, die heeft niemand gemaakt, niemand in de hele wereld. Die zijn ontstaan uit dat onbegrijpelijke.

Dat maant je tot voorzichtigheid, altijd weer.
Welke zekerheid heb je? Geen enkele. Je hebt alleen wat je bent: je eigen eenzaamheid, je eigen luisteren naar.
Je kunt spreken met mensen die hiermee bezig zijn, ongebonden, die niet ergens toebehoren dan tot het grote proces. Dan blijkt dat je dat gesprek met die gelijkgerichten nodig hebt, dat je anders die eenzaamheid niet kunt dragen, dat je telkens even het gevoel hebt: o ja, kijk, die en die is er mee bezig, o ja, dus ik ben eigenlijk niet eenzaam…

Dat moet heel lang duren, dat heen en weer, het vinden van die balans. De twijfel die er is kun je niet voorkomen. Natuurlijk zul je af en toe twijfelen, het is geen juichend proces, het is een heel diepgáánd proces. En daar zitten eenzame momenten in – volgens de bijbel ‘de woestijn’.
Woestijnbewoners kennen alleen maar onafzienbare zandheuvels en stormen af en toe. De christelijke Kopten, die nu nog altijd daar in de woestijn leven, zijn beroemd om de iconen, die ze nog steeds maken.
Er werd aan een abt gevraagd: “Is dat het nou, de iconen die je maakt?”
“O nee,” zei hij, “dat is het niet. Als je naar buíten kijkt: stilte, niets aanwezig. Dat is het. Als we dat heiligen, kunnen we ons werk binnen doen. Niet omgekeerd.”
Weer hetzelfde.

Maar hier in Nederland, waar we met zovelen zijn, daar kan het ook. Soms zit je in een nog vredig deel, soms zit je midden in een stad. Maar dat hoort blijkbaar bij jouw situatie, om een of andere reden. Kun je dat aanvaarden: dat is mijn situatie. Het territoir dat je hebt is nog maar heel klein, je eigen huisje, je eigen flat. En ook al is het tien hoog, dat doet er niet toe.
Dat is een van de dingen waarmee ik een tijd lang gestoeid heb – nou zeg ik het vriendelijk. Er is me altijd gezegd: “Je moet op de grond leven, in contact met de aarde…”
Nu zit ik op vijf hoog en ik heb wel degelijk contact…

Allemaal sprookjes, dat moet je allemaal gaan beseffen, dat moet je je bewust worden. Waarschijnlijk is er geen situatie waarin je niet het onuitsprekelijke een kans kunt geven.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Maarten, ik vraag me af: waar blijft de lichtheid, het lijkt allemaal zo zwaar. Daar schrik ik eigenlijk een beetje van.

– Maarten: Dat kan ik me voorstellen, vooral als je voor het eerst komt. Dan lijk ik een soort van doemprediker, die je vertelt dat het wel heerlijk is, maar een eind weg.
Het spijt me. Ik zou willen dat ik het iets lichtvoetiger zou kunnen brengen. Dat kan ik nog niet, ik ben nog een beginneling. Misschien lukt het me op den duur. Maar laat je niet afschrikken, hoor.

– A.: Het gaat me niet perse om hoe je het brengt. Gezien mijn leeftijd – ik heb even teruggerekend, we schelen zestig jaar – kijk ik er misschien anders tegen aan. En dan voel ik me hier toch een vreemde eend in de bijt.
Ik vraag me af: kunnen we ook niet eens dansen met z’n allen, moet het op zo’n manier?

– Maarten: Het zou inderdaad veel lichtvoetiger kunnen, veel vrolijker. Ik kan het niet, maar ik zie wel dat het een belemmering is voor mensen van dit moment om er van harte helemaal op in te kunnen gaan. Dat is gewoon zo.
Ik kan alleen maar zeggen dat ik door een heleboel heengegaan ben en in een jappenkamp gezeten heb.

Wat jij nog niet weet is dat ik in het jappenkamp het voorrecht heb gehad naast een heilige te slapen – toevallig, waarom doet er niet toe. Die heilige was alleen maar zichzelf.
Vijf dagen na zijn komst kwamen er mensen naar hem toe om bij hem te zitten, niet om iets te vragen, gewoon om bij hem te zitten. Dan waren alle problemen weg – die waren heel groot, ze werden uitgehongerd en gingen bij bosjes dood. Als ze bij hem zaten was dat totaal weg. Als ze later in hun eigen barak zaten, was het natuurlijk terug. Maar ze kwamen elke dag terug. En dat heeft lang gewerkt.

Eigenlijk is dat het soort van vrolijkheid – misschien herkende ik het niet – die jij bedoelt. Waarbij niet meer tegelijkertijd iets van het probleem op je drukt, je ervaart alleen: oh, dat kan… Klaar. Dan hoef je niet eens te dansen.

Dat is wat ik ervaren heb.
Die man heeft daar jammer genoeg maar vijf maanden geleefd, hij was al tweeënnegentig toen hij in het kamp kwam. Maar ik had in stilte gehoopt dat ik langer in zijn nabijheid zou kunnen zijn.
Want dit is eigenlijk iets – dat is wat je bedoelt, denk ik – wat vanzelf moet komen, van de een naar de ander overgaan, rondzingen, waar je eigenlijk geen woorden meer aan hoeft te geven.

Wat je zegt is heel erg waar. Alleen, giet het nog niet in een vorm, laat het nog even hangen. Je hebt een tekort opgemerkt – dit is echt een tekort. Maar op den duur vindt het z’n eigen weg.

Dat is alles wat ik erop kan zeggen en dat is heel weinig.


[1] Op 29 augustus 2005 werd New Orleans getroffen door de orkaan Katrina.
[2] Geschiedenis van de Tao-Zen meditatie (2005)

naar boven

De foto bovenaan komt uit Je liefde voor het alleen-zijn, een gemythologiseerde impressie van een verlaten Amsterdam aan het begin van de corona-crisis.
<< Terug | Einde