‘Over de dood, zonder overdrijving’

Weekend oktober 1996 | Vrijdagavond
Inleiding
[download]

Ik wilde proberen om in dit weekend in te gaan op ons leraar zijn. Het gaat dus niet om onze uitwisseling van onze ervaring als leraar, maar om wat leraar zijn eigenlijk is.
Als je daarbij stilstaat besef je vrij snel dat je in de wereld altijd invloed uitoefent door wat je bent; niet door wat je weet, niet door wat je voelt, ook niet door wat je denkt – wat natuurlijk wel invloed heeft op het geheel – maar door wat je bent.
De vraag is of je beseffen kunt wat je bent. Je kunt natuurlijk beseffen wat je aan jezelf hebt opgemerkt, altijd weer, dag in dag uit; hoe je in je relaties staat, hoe dat allemaal is. Maar dat is het natuurlijk niet alleen.

Je komt onvermijdelijk bij die merkwaardige tweedeling in jezelf, dat je iemand geworden bent in dit leven, op allerlei manieren, en dat je tevens iets bent wat je zelf nauwelijks beseft, en wat andere mensen meestal ook niet beseffen dat je bent. Dat gaat niet terug op het leed dat je gehad hebt, de angsten die je gekend hebt, maar het gaat terug op iets veel oorzakelijkers, iets wat aan het begin staat zonder dat je dat beseft. Het is het besef dat je op aarde gekomen bent met een bestemming. Dat is niet je lot; je lot is waarin die bestemming zich kan voltrekken. Die bestemming voltrekt zich meestal onbewust – dan is het nauwelijks meer een bestemming.
Maar je kunt je bewust worden van je bestemming, en dan sta je op een heel andere manier in dit leven. Dan besef je dat je al héél oud bent, dat je al duizenden jaren oud bent; en dat je van al de ervaringen die je opgedaan hebt eigenlijk niets meer weet. Je weet nauwelijks welke ervaringen je in dit leven hebt opgedaan, ook daar weet je nog maar een heel klein stukje van.
Als je een beetje beseft welke ervaringen je totaal hebt opgedaan, dan besef je ook hoe betrekkelijk je bent. Je beseft inderdaad dat je sterfelijk bent, dat je tijdelijk bent, en dat de vraag eigenlijk is: ‘hoe sta ik in die tijdelijkheid?’
Dus niet: ‘wie ben ik in die tijdelijkheid,’ maar: ‘hoe stá ik in die tijdelijkheid?’ Dat is iets totaal anders.
Dat maakt aan de ene kant de meeste zaken veel en veel lichter. Je bent veel meer geneigd de zaken te accepteren zoals ze gaan, omdat ze gaan zoals ze gaan, en blijkbaar gaan ze zo omdat het niet anders is. En aan de andere kant besef je dat je merkwaardig genoeg in die onvoorstelbaar complexe wereld – als je de onzienlijke wereld erbij rekent – een verantwoordelijkheid hebt.

Ik vond dat heel mooi uitgedrukt in een gedicht van een Poolse dichteres, die nu net de Nobelprijs heeft gekregen: Wislawa Szymborska. Dat gedicht heet Over de dood, zonder overdrijven.
Het is een heel vrolijk, leuk gedicht. Ze heeft het dus over de dood en die noemt ze ‘hij’:

Over de dood, zonder overdrijving

Hij heeft geen gevoel voor humor,
en geen verstand van sterren, van bruggen,
van weven, van mijnbouw, van het boerenbedrijf,
van het bouwen van schepen en het bakken van brood.

In onze gesprekken over plannen voor morgen
mengt hij zijn laatste woord
en dat is altijd misplaatst.

Hij heeft niet eens in zijn vingers,
wat direct met zijn beroep te maken heeft:
een graf delven,
een doodskist in elkaar timmeren,
de rommel opruimen.
Dat doet hij niet.

Als hij bezig is met doden,
doet hij dat onhandig,
zonder systeem of behendigheid.
Alsof hij het bij ieder van ons nog moet leren.

Hij mag dan triomf op triomf behalen,
maar hoeveel nederlagen waren er niet,
mislukte klappen
en hernieuwde pogingen!

Soms ontbreekt hem de kracht,
om een vlieg uit de lucht te halen.
Tegen menige rups
verliest hij een snelheidswedstrijd in kruipen.

Al die knollen, peulen,
voelsprieten, vinnen, luchtpijpen,
bronstveren en wintervacht
getuigen van het achterstallige
in zijn norse arbeid.

Kwade wil is niet voldoende
en zelfs onze hulp in oorlogen en revoluties,
schiet, tot nu toe, tekort.

Harten kloppen in eieren.
Geraamtes van zuigelingen groeien.
Zaadjes zorgen voor de eerste twee blaadjes,
en brengen het ook vaak tot hoge bomen aan de horizon.

Wie beweert: hij is almachtig,
is zelf het levende bewijs,
dat hij niet almachtig is.

Er is geen leven,
al was het maar voor heel even
dat niet onsterfelijk is.

De dood
komt steeds dat ene moment te laat.
Tevergeefs rukt hij aan de klink
van onzichtbare deuren.

Wat iemand heeft bereikt,
kan hij hem niet meer ontnemen.

Het zijn vooral die drie regeltjes die mij ongelofelijk ontroerd hebben:

Er is geen leven dat
al was het maar voor even
niet onsterfelijk was.

Daar wilde ik bij aansluiten. Het is fantastisch dat iemand dat beseft.
Het geeft dus ook aan dat het nooit te laat is. Het is een typisch menselijke opvatting om te denken dat het met de dood afgelopen is, dat iets onherroepelijks is. Onherroepelijk is alleen maar in de stof, in de materie. Daaruit kun je ook zien dat wij, hoewel we natuurlijk weten dat het niet zo is, eigenlijk rekening houden met die korte spanne tijds tussen geboorte tot dood. En dat we niet beseffen dat we aldoor en aldoor, geen seconde weg zijn uit dat andere, dat er altijd is.

Ik had nog een gesprek in de keuken met iemand die zei: ‘hoe kun je nu begrip wekken voor wat we aan het doen zijn? Want op een bepaalde manier gaan we met z’n allen naar een minder prettige toestand toe in het leven.’
Dat is een kanjer van een vraag: kun je daar iets aan doen? Natuurlijk kun je in je eigen leven daar iets aan doen. Je kunt je inderdaad bewust worden dat je met al je gebreken en al je tekortkomingen, altijd weer opnieuw de kans krijgt om je daarmee uiteen te zetten. Ik zeg met opzet niet: ‘tot een goed eind te brengen,’ want goede einden bestaan niet.
Eigenlijk was de vraag: kun je er iets aan doen – dus typisch de vraag van een leraar – dat dat besef komt. Afgaande op m’n eigen ervaring moet ik zeggen: ik weet het niet. Je kunt het leven, zo goed als je kunt (en dat is meestal maar gebrekkig), en dat kan iets teweegbrengen.
Maar wanneer beseffen we dat we een bestemming hebben? Dat is dus niet ons lot, daar moeten we het nog maar eens uitvoerig over hebben: ons lot is de manier waarop we onze bestemming proberen te volgen. We kunnen onze bestemming ook niet bereiken, onze bestemming verandert naarmate we leven. Zoals je in de woestijn kunt denken dat er een stad of een oase ligt – als je er naar toe loopt trekt hij zich terug – zo is het ook met de bestemming. Hoe verder je gaat, hoe duidelijker het is dat hij zich van je terugtrekt – en toch moet je hem volgen, het is jouw bestemming. Dat is heel wonderlijk.
Wat betekent dat, zo gewoon in de praktijk van het leven? Dat je beseft dat geen enkel systeem en geen enkele methodiek dat duidelijk maakt. Wat een systeem en een oefening en een methodiek jou duidelijk kan maken is, hoe jouw toestand op dit moment is. Het is al geweldig als dat gebeurt, als je gaat beseffen hoe je nu bent. Maar als je dat zo zegt: ‘hoe je nu bent,’ dan is dat altijd met een besef dat niet helemaal dat kan zijn wat je nu bent. Dat is dus al uit dat andere rijk.
Dus waar je soms, in stille momenten, even door aangeraakt wordt, is er altijd. Dat betekent dat je alleen maar van daaruit een leraar kunt zijn. En dat is dan nog maar een heel klein partje van je leven, dat je een leraar bent. Je bent natuurlijk een vrouw of man of een vriend of een vriendin; en je bent iemand die in z’n levensonderhoud moet voorzien; en je bent lid van de maatschappij. Daar heb je allemaal mee te maken. In al die verschillende sectoren van dat korte leven van geboorte tot dood, is er ook dat andere, wat je maar zelden beseft.

Vinden jullie dat een verdrietig uitgangspunt? Laten we daar over praten.


naar boven