Het tijdloos beginsel

‘Vanuit het tijdloze hier zijn’
 sessie juli 1994
Inleiding woensdag 6 juli  [download]

Ik heb in de individuele gesprekken gemerkt dat ik iets weggelaten heb, wat maakt dat er een bepaalde weerstand is om zulke abstracte woorden als het ‘tijdloos beginsel’ een beetje dichterbij te brengen – zodat je beter begrijpt wat je eigen positie is in een hele grote ontwikkeling van miljoenen jaren.

Ik denk dan terug aan mijn kindertijd toen ik leefde aan de rand van het oerwoud en verkeerde met mensen die vierentwintig uur van de dag opgenomen waren in een hele grote, overmachtige natuur. En ik gebruik het woord ‘overmachtig’ niet voor niets. Wat ze om zich heen zagen was een totaal dat absoluut niet door hen geregeld werd. Absoluut niet, zij waren daar een onderdeel van; zij moesten zich daarin zo goed mogelijk schikken. En degenen die zich het beste schikte, kwam er het beste van af.
Verder waren ze, ik zou haast zeggen, ook vierentwintig uur van de dag geconfronteerd met dat merkwaardige verschijnsel dat alles wat er in de schepping is – dus alles wat hen omringde, alles waarin ze waren, alles waarvan ze leefden – uit niets ontstond. Want de mensen die wij ‘primitief’ noemen of ‘onderontwikkeld’, zien heus wel wat er om hen heen gebeurt. En ze staan dus voor een raadsel dat uit een klein nietig zaadje, machtige bomen ontspringen.

Met dat gevoel dat ze in een geheel leefden, wat totaal onafhankelijk was van wie zij waren of wat zij deden – als ze het fout deden, sloeg het op henzelf terug, maar het raakte die natuur niet – kwam natuurlijk heel gemakkelijk de gedachte op dat er iets was buiten die zichtbare natuur, waarin ze leefden. Die zichtbare natuur, die onafhankelijk van hen was – dat moet je goed begrijpen, die was onafhankelijk van hen – maar toch altijd maar weer ontstond en weer stierf. Ze beseften dat daar iets was wat nog machtiger was dan die zichtbare natuur en dat je daar rekening mee moest houden. Want daar kwam je vandaan, zoals alle planten en alle dieren. kwam je uit dat onzichtbare vandaan.

Dan is het maar een kleine stap om dat onzichtbare te personifiëren in goden en godinnen, in boze demonen en in goede goden, om daar rekening mee te houden. Om voortdurend te beseffen dat, als je het goed wilde hebben op aarde,  je in overeenstemming moest zijn met die zichtbare natuur. Maar dat je ook moest zorgen dat je de goede goden eer bewees.
Zo is dat ontstaan wat we hebben zien ontstaan. En er waren maar enkelen – en nu denk ik in het bijzonder aan India met zijn hele oude cultuur – waar de gedachte opkwam dat die goden en godinnen, demonen en goede geesten, maar transformaties waren in ons bewustzijn. Maar dat er een veel verrijkender principe aan ten grondslag lag, zoiets als het tijdloos beginsel.

Ik wil hiermee aangeven dat voor de mensen die in zo’n situatie leven – hoewel dat op het ogenblik al niet meer het geval is – het gevoel dat je behoort tot iets dat niet zichtbaar is, dat niet kwantificeerbaar, dat niet genoemd kan worden, wat niet benoemd kan worden dan aanduidenderwijs en eigenlijk  abstract, een levensgevoel is. Dat is het voor ons helemaal niet, wij kunnen erover praten, wij kunnen onze ogen sluiten en geleidelijk aan zoiets gaan beseffen. Of we kunnen een moment onschuldig zijn – wat ook voorkomt – en dan plotseling merken dat het eigenlijk allemaal anders is dan we normaal voelen, denken, zien, ervaren.
Wij hebben generaties lang de evolutie doorlopen dat we verzelfstandigden, dat we steeds beter gingen onderscheiden hoe het één anders was dan het ander, dat de grenzen van het één tot hier reikten, en de grenzen van het andere tot dáár reikten. En dat niet van twee dingen, maar van honderdduizend dingen – zoals het in de oosterse filosofieën vaak gezegd wordt: ‘de honderdduizend dingen’.

De wereld waarin een baby nu opgroeit – ik denk aan de kinderen die bij mij in het flatcomplex aan de rand van Amsterdam opgroeien – wat zien zij om zich heen? Ten eerste worden ze geboren in een kamer en dat blijft de hele tijd een kamer. En als ze opgroeien, zien ze om zich heen dat bijna alles beheersbaar is, dat het in de fabriek gemaakt is of in de werkplaats, dat je het kopen kunt. Het is er dus niet zomaar, nee, je moet het kopen, je moet het je toe-eigenen. En daarvoor heb je geld nodig, ruilmiddel. En je moet zorgen dat je veel van dat ruilmiddel hebt, want dan kun je alles kopen.
Jullie vragen je misschien af of ik gek geworden ben, maar ik probeer jullie duidelijk te maken dat dat een wezenlijk verschil is, of je dáár opgroeit, of ergens  opgegroeid bent waar alles er gewoon is, je mag ervan nemen. Dat geeft een heel ander gevoel, dat geeft niet het gevoel van zorgen dat je het… Enzovoorts.
Dat maakt de stap naar iets wat onzichtbaar is, maar wat alles eigenlijk laat voortkomen, héél klein, dat kost je geen moeite. Voor ons is dat een enorme afstand. Eigenlijk moeten we dan, door de opvoeding die we gehad hebben en de maatschappij en het tijdsgewricht waarin we leven, een enorme stap maken van alles wat normaal voor ons is, naar iets wat eigenlijk niet bestáát…
We moeten ons dus eigenlijk helemaal terugtrekken achter gesloten oogleden, weg van die hele gedeelde, verdeelde, fragmentarische wereld waarin we leven, waarin elk onderdeel gemaakt is. Daarin is de natuur eigenlijk een vreemd verschijnsel…
Dat is toch vreemd, dat er nog een stuk wereld is waar niets gevraagd wordt. Waar wel wetten gelden, maar waar in eerste instantie niets gevraagd wordt. Of reclame gemaakt wordt, waar je geen geld voor nodig hebt om erin te zijn… Dat is een gewéldig verschil.

En, wij kunnen niet terug naar dat natuurlijke levensgevoel dat je opgenomen bent in een geheel wat onafhankelijk is van jou. Want zo is het niet bij ons. Het is nu zo dat het milieu echt afhankelijk is van óns, nietwaar, dat zijn al die problemen die we hebben. Wij leven in een wereld waar heel veel afhankelijk is van ons. Maar we zitten wel met dat bewustzijn dat we de dingen kunnen maken, dat we de dingen kunnen hanteren, dat we de dingen kunnen veranderen… We hebben helemaal niet het gevoel van dat we opgenomen zijn in een onafhankelijk totaal, waarin we ons moeten schikken. En dat daaraan ten grondslag nog iets groters ligt, iets onzichtbaars, wat dat alles omvat en wat je gunstig moet stemmen. Dat is belachelijk voor ons – dat is toch belachelijk…

Dus wij moeten een hele grote stap in onze inleving maken. Denk er eens even aan waar bijvoorbeeld de Zenkloosters ontstaan zijn, midden in de natuur – niet nu, maar toen ze ontstonden, midden in de natuur. Een zeer geordende leefgemeenschap, vaste regels, waar alle tijd was om je daarin te verdiepen. En nu wordt van ons allemaal, ook van mensen die nu mediteren, iets totaal anders gevraagd. Er wordt eigenlijk gevraagd om even te vergeten dat je een belangrijke factor bent, even te vergeten dat je je verdedigen moet, even te vergeten dat je je onderhoud bij elkaar moet zien te krijgen op een of andere manier.

Dat betekent dat we in ons normale leven aandacht moeten geven aan al datgene wat daar een gegeven was – daar heeft de boer die zijn rijst pelt en bewerkt, nog heel veel tijd, mensen, ik heb dat gezien. En ook mijn monteurs, die in verhouding veel verdienden, hadden de gewoonte om één week te werken en twee weken vakantie te nemen. Dat vonden Europeanen natuurlijk heel gek. Maar wat zouden ze, ze konden toch niet tien klokken kopen en zes huizen… Dus ze deden twee weken niks. Heerlijk! Dus je ziet dat zulke mensen totaal anders reageerden op die overgang.
Maar wij zijn al heel ver doorgeschoten. En ik vrees dat die mensen precies dezelfde evolutie moeten doorlopen, dezelfde ontwikkeling, ook alles benoemen en onderscheiden. Alleen, ze moeten het in een veel sneller tempo doen dan wij, willen ze een beetje gelijk komen. Vandaar dat het ook begrijpelijk is dat daar excessen ontstaan naar de andere kant.
Maar wat het belangrijkste is voor ons, is om te beseffen dat we weggeraakt zijn van een ons natuurlijk bevinden in het geheel wat we ‘de wereld’ noemen. We zijn weggeraakt – dat hebben we niet bewust gedaan, dat is gebeurd, door de evolutie is dat gebeurd. En ik denk ook dat dat nodig is, want de natuurmens – laat ik hem zo nou maar eens noemen – hoefde zich niet te verdiepen in een samenhang die zijn bevattingsvermogen te boven ging, tenzij hij er speciale aandacht aan gaf. Dat hoefde hij niet. Wij zijn nu op het punt gekomen dat we het moeten. En nu moeten we dus die bijna reuzensprong maken, want we hebben niet meer de hulp van het gevoel hierover. Wij moeten het helemaal gaan beseffen.

Als je hier al belangstelling voor hebt, begint het bij zoiets simpels als dat je op den duur behoefte gaat krijgen om niet aldoor met elkaar te zijn. Dat je gaat merken dat, wil je gaan beseffen, het nodig is om je af te zonderen – weliswaar in een kunstmatige ruimte, die ook weer geen natuurlijk verband heeft met het geheel, dat moet je ook beseffen. Maar dat je je dus ook moet onthouden van het gezelschap van anderen.
Dat wordt in onze wereld natuurlijk steeds en steeds moeilijker, want we komen met steeds méér. En we beseffen nog niet, althans niet écht, dat als we zo doorgaan en we krijgen niet nog meer ongeneeslijke ziekten, we dan zó dicht op elkaar zitten, dat we echt héél bewust moeite moeten doen om nog alleen te zijn. Want het is natuurlijk zo dat, als je in een kamer alleen gaat zitten, de gedachten en gevoelens van de mensen in de andere kamer er ook zijn. Ik bedoel, jullie zijn allang niet meer zo naïef dat je denkt: dat zie ik niet, dus dat is er niet… Het is er gewoon. En dat moet je allemaal moet beseffen, dat dat onvermijdelijk zo is.

Dat betekent één ding: dat je heel diep in jezelf moet gaan. En dat je het vermogen zult moeten ontwikkelen om van dat denken-voelen – wat onverbrekelijk verbonden is met alles om je heen, met de mensen om je heen, met de gedachten om je heen, met de gevoelens om je heen – een heel klein beetje los te komen, wil je de stilte ervaren van dat wat nog niet aangeraakt is in jou – nog niet aangeraakt door de ervaringen, nog niet aangeraakt door de gedachten. Want ervaringen zijn tenslotte niet anders dan vertalingen in jouw bewustzijn van iets waarvan je tot op de dag van vandaag niet weet hoe het precies is. Je kent alleen maar je vertaling. Maar die vertaling, die voortdurend in beweging is door je denken-voelen, is wel ontzettend hinderlijk als je tot een beginsel wilt doordringen dat onafhankelijk is, dat eeuwig is, wat zich wel manifesteert in de schepping en in jou, maar wat op zichzelf onafhankelijk is.
Dat is voor ons een heel wonderlijk iets. En we hebben natuurlijk van allerlei geschapen in de wereld, we hebben een god geschapen en je hebt er allerlei namen voor, maar we weten heel goed dat dat iets is wat in ons bewustzijn is ontstaan – tenminste ik denk dat dat bij jullie nu wel zo is. We denken niet meer dat er ergens iets is, het is in ons ontstaan als vertaling. En met die vertaling leven we, daar hangen we alles aan op. Maar heel diep in weten we dat dat niet klopt, dat je het zou moeten beleven – beleven is iets anders dan weten. Dat het een levende ervaring voor je zou moeten zijn. Dat je dus eigenlijk een vertegenwoordiger bent van iets onzichtbaars, iets dat alles bevat, ook de toekomst, ook het verleden. Waarin jij bent en waarin jouw geboorte en jouw dood besloten zijn, want dat zijn de maatstrepen die ons bewustzijn kent. Eerst is er niets, dan is er een conceptie, zaad en eicel, en we weten nauwelijks – ja, we weten het wel als gegeven, maar het is geen levend gevoel. En we weten het sterven – en ook daar weten we eigenlijk heel weinig van, want we zijn er bang voor. We zijn bang voor dat moment dat de mens zijn lichaam aflegt, want dan worden we geconfronteerd juist met dat tijdloze beginsel, wat in ons gewone leven nog nooit een rol gespeeld heeft – behoudens een klein enkel moment. We hebben ons leven zo geregeld – je kunt het zelfs in de taal nagaan – dat we het sterfproces afdekken en wegbergen, liefst in een ziekenhuis.
En nu zeg ik iets heel lelijks: we zijn een beetje opgelucht als het graf er is, want dan is het afgelopen, dan is dat moment voorbij. Verder zijn we er bang voor en proberen we ons ervoor te verzekeren…
Terwijl het tijdloos beginsel nu juist dat is wat ons het gevoel zou kunnen geven dat we tijdloos geborgen zijn, en dat we, wat er ook gebeurt, daar altijd in zijn.

Maar voor ons hier, voor alle volken en delen van de wereld waar die verzelfstandiging, die individualisering – ‘individuatie’, zoals Jung het noemt – ver is voortgeschreden, is een natuurlijk besef van het tijdloze heel ver weg. Daarom moeten we heel bewuste acties ondernemen. En we zullen ons leven zo moeten inrichten dat we ons in dat drukke, volle leven – of het nu een religieus leven is of een lekenleven buiten een georganiseerde godsdienst – terug kunnen trekken uit dat al maar doende, al maar bezige, al maar vragende en vervullende – om weer tot besef te komen van dat beginsel. Dat is dus niet niks.

Je ziet aan de volken van het Oosten, waar nu de industrialisatie komt, dat ze met de wereld waar wij gewoon in zijn te leven weinig raad weten, daar moeten ze nog aan wennen. Wij zijn op het ogenblik een beetje de tijd voorbij dat overal transistormuziek klinkt, want wij hebben nu walkmans, maar dat is daar nu aan de hand. Minder in Japan, omdat ze daar een eindje verder zijn. Maar je ziet dat overal dezelfde dingen gaan gebeuren. En juist omdat wij al zo ver gevorderd zijn in dat fragmentarische, in dat verdeeld zijn, moeten wij heel bewust iets doen om weer terug te kunnen keren tot een beleving – dus niet een weten van of een filosoferen over, maar een beleving – van dat tijdloze, waarin geboorte en dood besloten zijn.

Je kunt vanuit je positie van het fragmentarische ook geen reflectie plegen op dat wat vóór de reflectie ligt en ook ná de reflectie ligt, wat er eigenlijk niks mee te maken heeft. Als je dat beseft, bespaar je jezelf een hele hoop energie. En je hebt die energie hard nodig, want het ingaan op dit allereerste, dit oorspronkelijke, de oorsprong, vraagt een geweldige concentratie. En die concentratie wordt natuurlijk gestoord door de ongedurige, gedeelde geest die we hebben. Dat is duidelijk. Want de hele dag wordt onze aandacht gevraagd voor de honderd en één dingen waar we aan moeten denken, waar we aan moeten voldoen, wat moet gebeuren, enzovoorts. We beseffen heel weinig dat je niet daarnaartoe kunt gaan en verder hetzelfde blijven, maar dat je je als geheel voor dat tijdloze moet openen. En elk restje van die verdeelde, fragmentarische wereld is enorm storend.
Het is een absoluut iets.
Dat is waar wij mee te maken hebben. Met zulke simpele dingen als een energie-oefening zit dit je dwars, dat je die gedeelde toestand van je geest niet volledig los kunt laten. Want anders zou je zonder enige moeite ervaren wat er voortdurend in je lichaam aanwezig is. En het wonderbaarlijke is dat op het moment dat je het gaat ervaren, wordt het ook versterkt. Het is dus een kwadratische werking: doordat het versterkt wordt, ervaar je het weer makkelijker, enzovoorts.

Die overgang van de verdeelde toestand in de toestand van heelheid, kun je niet doen. Terwijl we in de rest van ons leven altijd gewend zijn dat we iets kunnen doen.
Dat is ook alweer zoiets moeilijks, je kunt het alleen ontvangen. Het enige wat je kunt doen is een situatie scheppen waarin dat ontvangen makkelijker mogelijk is. Dat kun je doen. Maar dat vraagt dus een groot vertrouwen. Dat vraagt een vertrouwen in iets wat er nog niet is als geestestoestand in jezelf.
Dat betekent eigenlijk dat je je zou moeten kunnen herinneren hoe je was toen je pas geboren was. Toen was je nog in het geheel en je had nog niet de beschikking over je uitvoerend instrument, omdat dat ook nog in bewustzijn moest groeien. Maar je was dat geheel. En je had ook een natuurlijk vertrouwen.
De natuurmens heeft een gedeelte van dat vertrouwen behouden. Hij weet wel niet waarom, maar het is er nog. Dat vertrouwen hebben wij niet. Dus we moeten eigenlijk op weg gaan zonder enige aanduiding van zekerheid dat dat andere er is – hoogstens als een vermoeden in onszelf. Maar meestal treedt dat op in de momenten dat de zekerheden, die je normaal hebt, er niet zijn. Als die weggevallen zijn, door verlies, door dood of door ongeluk. Maar al die tijd dat het ons goed gaat en dat we er helemaal geen boodschap aan hebben, is dat tijdloze er en nodigt ons uit – wat in sommige religies, onder andere de joods-christelijke religie, vertaald is tot een persoonlijke verhouding van de mens tot God. Maar dat is een vertaling.

Dus in die wereld waar wij in leven, moet je eigenlijk een heel eind teruggaan , of heengaan – want dat is hetzelfde, of je het nu herinnering noemt of dat je het vertrouwen noemt, dat is hetzelfde. Maar je moet eigenlijk op een vriendelijke manier – het is heel belangrijk, dat het vriendelijk is – losraken van die ongedurige, verdeelde wereld waarin jij leeft en die jij bént.
Ik leg zo de nadruk op dat ‘vriendelijk’, omdat wij vaak in onze poging om dat andere een kans te geven, toch van ons uit een geweldige dictatuur inzetten, het op een of andere manier af willen dwingen. Of het nou is in de vorm van offers, of, zoals het in de wetenschap een poos gepoogd is, modellen te maken die alles zouden voorspellen.
Dat is eigenlijk op een andere manier precies hetzelfde: het afdwingen. En we weten nu in de wetenschap dat dat niet gaat. Zover zijn we wel.
Maar dat geldt voor alles. We hebben aan het begin gezegd: het is nodig dat we ons bewustzijn veranderen. Ja, dat is inderdaad nodig. Maar het is goed, daarom heb ik het er vanochtend zo uitvoerig over, om je bewust te zijn in welke baarmoeder wij groot geworden zijn – als je onze maatschappij als een baarmoeder van onze gemeenschap ziet, waar iedereen zo denkt als hij denkt, zonder dat hij zich bewust is dat hij dat doet. En zich daarmee de mogelijkheid ontneemt om het oorspronkelijke, het andere, te beseffen.

In dat gegeven waarin je altijd leeft, moet je dus niet gaan zitten denken over dat tijdloze. Dat gaat niet, dat kun je alleen maar beseffen…
Wat je natuurlijk wel kunt doen is in dat tijdelijke, dat verdeelde, ordening aanbrengen. Dat is al een geweldig iets. Maar zelfs daarin ordening aanbrengen, kan alleen doordat je het loslaat. Want iemand die chaotisch is kan op een ochtend zijn kamer heel precies, ijzingwekkend nauwkeurig, inrichten, maar daarmee is in zijn chaotische toestand niets verandert. Het gaat veel verder, het gaat om een innerlijke ordening. En die kun jij niet aanbrengen, die kun je wel toelaten.

Dus het draait aldoor om hetzelfde: dat je gaat beseffen dat je in je normale toestand probeert dingen af te dwingen. En dat je je daar bewust van wordt, dat is heel belangrijk. Het is dus eigenlijk een hele gecompliceerde weg, die weg naar een besef van het tijdloze beginsel. En dat uit zich in alles wat we doen. Als je jezelf nagaat van het moment dat je wakker wordt, dat je je wast, dat je je aankleedt, en je gaat na in welke zielstoestand dat gebeurt, dan kun je heel veel opmerken. Dan kun je zien dat je eigenlijk altijd maar toeleeft naar het volgende moment – ik geloof dat het zo het beste gezegd is, dat je nooit op het moment zelf bent, dat je altijd toeleeft naar het volgende moment. En als je in het volgende moment bent, leef je wéér naar het volgende moment, en wéér naar het volgende moment, en wéér naar het volgende moment…
Dat doe je voortdurend. En je zou het eigenlijk in je slaap ook willen, en daarom droom je.

Als je dat beseft, kun je veel speelser tegenover je dromen staan, want dromen doe je natuurlijk. Dan zul je een heleboel dromen ontdekken, die niks anders zijn dan die eeuwige poging om in het moment te zijn waar je niet bent. Het kunnen prachtige dromen zijn, geweldige visioenen, maar dat is de basis: dat je niet rustig kunt zijn in het moment waarin je bent. Je beseft ook dat het rustige zijn in het moment waarin je bent, véél belangrijker is dan álles wat je kunt bereiken.
Daar zit het geheim in, daar-rustig-in-zijn. Zoals die natuurmens het vrij vanzelfsprekend vond dat als hij voldoende had, dat hij dan vakantie nam, zoals mijn monteurs deden. Om rustig te kijken naar het leven wat zich voltrekt, daarin niet zoveel gestoord te worden.

 

Het gaat erom dat je die smaak krijgt voor dat rustig in het moment zijn. Terwijl je heel goed weet dat er waarschijnlijk een heleboel gebeuren moet, maar dat dat alles op zijn tijd wel kan.
Dat is in het gewone dagelijkse leven een vooroefening voor het alleen zijn, want zomaar pats boem alleen zijn lukt niet, want die beweging draait bij je door.
Dus voor ons, in onze situatie – die echt niet makkelijk is – heb je beide nodig: het besef van in het moment mogen zijn, én die momenten van afzondering.
Die momenten van afzondering, zullen op den duur dat besef van in het moment mogen zijn versterken. Omgekeerd zal dat in het moment mogen zijn, die korte perioden van afzondering versterken in hun diepgang.
Dat is eigenlijk de hele meditatieweg zoals hij voor ons mogelijk is.
Dat vraagt dus een heel intens, doorlopend besef van waar het om gaat – en dat is een besef van je gedrag, van je handelingspatroon, van je manier van oordelen en waarderen, van kijken en luisteren. Bij luisteren kun je dan dat wat er gezegd wordt blijven volgen, en niet tegengehouden worden door iets wat je niet snapt of wat je onlogisch vindt of wat je onjuist vindt. Want op het moment dat je daar blijft steken, hoor je niet meer wat er gezegd wordt. Een poosje later hoor je weer wat er gezegd wordt, ja, maar dan zit daar een hiaat tussen.
Dus het luisteren en kijken is een kunst, echt een kunst.

Dat kunnen wij dus dagelijks doen, in verband met het kunnen volbrengen van die reuzenstap vanuit onze situatie, ons bewustzijn, naar een bewustzijn wat alleen open is, dat alles ontvangt wat komt. En vertrouwt dat als er uit datgene wat tot je komt iets is wat jouw actie vraagt, dat die actie dan wel door jou gedaan zal worden. Maar dat je niet hoeft te denken – want dat doen wij altijd – wat zal ik doen als dat… Dat is een totaal ander iets.

Wij zitten in die wereld waar je altijd van te voren moet weten wat je gaat doen, en dat weet je dan niet. Dat weet je absoluut niet. Dat moet op het moment zelf gebeuren. Dus ook geen keuze. Maar ik denk dat dat vertrouwen dat zich wel aan zal dienen wat je doen moet, groeit in dat besef van hoe je nu leeft, wat je in de momenten van afzondering gaat ervaren, enzovoorts. Het is dus steeds een heen en weer, net als de adem, in en uit – in de momenten van afzondering laat je alles van je weggaan, en als je in je gewone leven bent laat je het weer tot je komen. Maar je begrijpt wel, je kunt het niet aldoor maar tot je laten komen. Dat is wat maakt dat wij in ademnood komen. We zouden eigenlijk wel altijd willen inademen. Maar we moeten ook weer uit-ademen, los-laten, laten gaan, zodat we geen last meer hebben. Dat geldt voor alle perioden in ons leven. En dat is een macht die dan werkt. Als je dat probeert, als je dat echt praktiseert, dan zul je merken: het werkt. Het werkt echt. Het enige wat van je gevraagd wordt is daar aandacht voor krijgen, dat is het enige.

naar boven

Gesprek (fragment)

A.: Ik blijf het heel erg moeilijk vinden om dat tijdloze beginsel te vatten. En zoals je nu zei: God is een uitvinding van ons bewustzijn …

– Maarten: … is een vertaling van ons bewustzijn.

A.: Een vertaling, ja.

– Maarten: Ja, dat is ook moeilijk, natuurlijk, want je bent groot geworden in die vertaling. Je kunt het misschien op een eenvoudige manier aanduiden.
Als jij naar een boom kijkt en je zegt ‘boom’, dan kun je dat ook zeggen als je weg bent van die boom, dan heb je de aanduiding van de boom. Maar als je heel dicht bij de boom bent en je zou er lang bij blijven, ga je merken dat die boom meer is dan het woord ‘boom’, dan die categorie. Want het woord ‘boom’ is een aanduiding van iets waarvan wij weten dat het correspondeert met de levende boom, die je voelen kunt, die iets voor jou betekent, die gevoelsmatig ook iets voor je betekent, die niet alleen maar dat abstracte ‘boom’ is. Dat is hetzelfde.
Wij zijn groot geworden in de wereld waar de namen, de aanduidingen, heel belangrijk zijn geworden, want kijk, aanduidingen, namen, woorden, benoemingen, kun je rangschikken, kun je onderscheiden, kun je achterstevoren zeggen. Daar kun je alles mee doen. Maar met die levende boom kun je niet jongleren. Die is daar.
En hetzelfde geldt ten opzichte van dat tijdloos beginsel. Daar hebben wij over de wereld heen allerlei vertalingen van gemaakt. Taoïsten hebben daar een vertaling van gemaakt, boeddhisten, hindoes, mohammedanen, christenen. Al naar de aard van het volk, van de omstandigheid, van de tijd, van het klimaat, van het stuk van de wereld waar ze leefden en wat dat allemaal inhield. De manier waarop je het gaat vertalen is afhankelijk van de plek waar je je bevindt en in hoeverre de evolutie, de totale evolutie van het menselijk bewustzijn, is voortgeschreden.
Wij zijn nu op een punt van de evolutie dat we, met behoud van alles wat we weten, wat we gedefinieerd hebben, wat we onderscheiden hebben, met behoud van dat alles – óók gaan beseffen dat het opgenomen is in dat tijdloze. Er is geen weg terug. We kunnen niet terug naar de natuur, dat gaat niet. We kunnen alleen verder, dus meer bewust worden, namelijk van al datgene wat we onderscheiden hebben, ook in onszelf, en het totaal wat we zijn. Dat is niet niks. Want het gaat niet om een mentaal begrijpen, maar het gaat om echt beseffen, en dat is waar het gevoel bij is, waar de beleving bij is.

– B.: Alles wat je nu gezegd hebt, staat dat niet allemaal in de Bijbel of in de Veda’s en in al dat soort geschriften.

– Maarten: Natuurlijk, daar staan aanduidingen in. Zodra je echt beseft waar het om gaat, dan vind je het in alle geschriften terug, in allerlei toonaarden. In de Bijbel, in de Veda’s, in de boeken van de islam, de Koran, de Talmoed, de Tora. Ja, natuurlijk. Het is als zodanig niet nieuw. Wat nieuw is, is jouw eigen beleving. Dat is nieuw, dat is er nog nooit geweest.

– B.: Wat bedoel je met ‘eigen beleving’?

– Maarten: Jouw eigen beleving, een beleving zonder woorden. De belevingen van vele anderen die er geweest zijn en die er woord aan gegeven hebben, ja, die hebben we, dat is onze erfenis. Maar zodra je het zelf beleeft, ga je het herkennen in wat al gezegd is door de eeuwen heen. Dat is het eigenlijk.

– C.: Mij spreekt dat idee van de alomtegenwoordige natuur, die niet beheersbaar is, heel erg aan. En ik realiseer me dat het bij ons ingeslepen is dat alles beheersbaar is. Zelfs in kwesties van leven en dood. Dat kan heel benauwend zijn, want het kan je een verantwoordelijkheid geven wat niet nodig is.

– Maarten: Wat niet nodig is, ja. We beseffen dan onvoldoende dat wij onderdeel zijn van een ontwikkeling, van een evolutie. Dat hebben we niet gedaan.

– D.: Mag ik hier even op inhaken. Dat wou ik namelijk ook vragen. Je schetst aan de ene kant een situatie die helemaal groeit, wij groeien op in een totaal andere omgeving. Maar aan de andere kant hoor ik je ook zeggen: je hebt het zelf gedaan. Hoe verhoudt zich dat?

– Maarten: Wat je daar zelf in doet is dat je de vertaling zó gelooft dat je van daaruit doet. En daar kun je mee ophouden op het moment dat je op een of andere manier beseft: dat is het niet helemaal.

naar boven

<< Terug | Volgende toespraak >