Je bent uiting van een onbegrijpelijk groot geheel

Huissen juli 1997 | Woensdagavond
Inleiding
[download]

Ik heb zo in de loop der jaren eigenlijk altijd hetzelfde gezegd, en ik heb geprobeerd om dat steeds helderder, steeds simpeler te zeggen. Ik zal dat deze keer ook proberen.

Ik werd daarop opmerkzaam gemaakt door een opmerking die ik via een leerling kreeg van een Shiatsu meester die tegen zijn leerling zei, op het moment dat die aan een massage zou beginnen: ‘Besef wel dat als een mens aanraakt, dat je dan de levensimpuls van miljoenen jaren aanraakt!’

Dit is heel kort samengevat waar het om gaat. En waar wij ons natuurlijk in ons bezige leven, met de vele eisen die dat heeft, nauwelijks van bewust zijn: we zijn ons nauwelijks bewust dat wij inderdaad miljoenen jaren oud zijn in de evolutie. Ons herinneringsvermogen, als het al heen kan gaan over dat korte stukje tussen geboorte en dood in het leven, kan natuurlijk nooit zover reiken als het ontstaan van het bewustzijn in de mens. Toch is het heel belangrijk dat je je bewust probeert te worden van het feit dat je al een hele, miljoenen jaren oude, evolutie doorlopen hebt. En dat het bewustzijn wat je nu hebt, het product is van dat geweldige experiment – niet alleen met de mens, maar ook met de dieren, met de planten, met de mineralen: alles van de schepping is in dat ontzagwekkende, onbegrijpelijke, onvatbare proces opgenomen, waarin het gestaag verder gaat.

En in die gestage ontwikkeling over miljoenen jaren, hebben er allerlei dingen plaatsgehad, hebben wij met het bewustzijn wat we hebben – en dat bewustzijn dat heeft zich geleidelijk aan in de tijd verzelfstandigd, dat wil zeggen, we zijn ons in de allereerste plaats bewust dat we zelfstandigheden zijn, met eigenschappen, met beperkingen, met verlangens, met angsten: daar zijn we ons allereerst, en meestal alleen maar, bewust van. Maar dat we dat zijn wat we nu zijn, ieder op zijn manier, is dus de uitkomst van die hele lange, onoverzienbaar verre ontwikkeling die we doorlopen hebben, en waarvan we alleen het laatste staartje een beetje kennen.

Ook de wetenschap kent eigenlijk alleen maar dat laatste staartje van die ontwikkeling van miljoenen jaren. En het bestudeert het bewustzijn aan de hand van de materieel aanwijsbare verschijnselen van het bewustzijn – of het nu de gentherapie is, of het nu de kernfysica is, steeds wordt getracht aan de hand van materieel verifieerbare zaken zich een denkbeeld te vormen van wat eigenlijk plaatshad, en waarvan ze, tot op de dag van vandaag, nog maar bitter weinig weten.

We weten nog steeds niet wat leven is; we kunnen nog steeds niet verklaren waarom uit een nietig zaadje een geweldig grote boom kan groeien. We kennen de materiële omstandigheden, we kennen de mogelijkheden om de ontwikkeling van zo’n boom te stimuleren, we maken gebruik van het hout, we doen er talloze dingen mee. Maar waar we nog steeds niets van weten is, hoe in dat zaadje de blauwdruk verborgen is van wat later een boom is: z’n wortels, z’n stam, z’n bast, z’n takken, z’n bladeren, z’n bloesems, z’n mogelijkheid tot reproductie. Terwijl we ook nog maar heel weinig afweten van wat dat leven van een boom eigenlijk is, waar een boom zich van bewust is. Voor ons is een boom een bepaald verschijnsel wat we herkennen in ons eigen bewustzijn, en we weten de toepassingen van het hout voor ons welzijn. Maar wat het wezen van de boom is: of een boom kan dromen, of een boom opgewonden zou kunnen zijn, of een boom gevoelens zou kunnen hebben van aantrekking en afstoting – daar weten we niets van. En eigenlijk interesseert het ons ook niet zo veel. We vinden het heerlijk dat als we in een bos lopen, dat er geen beroep gedaan wordt op ons, dat we er zo maar mogen zijn. En we kunnen soms van een bos of van een boom, een stemming opmerken. En daar blijft het bij.

En wat voor die boom geldt, geldt natuurlijk ook voor die andere mens die we tegenkomen. Die ander mens maakt een bepaald indruk op ons. En wat wil dat zeggen? Dat wil eigenlijk zeggen dat die mens in ons waardesysteem dat en dat oplevert. En dat dat alleen maar in ons waardesysteem is, daar zijn we ons niet van bewust. Wij zeggen heel gemakkelijk: die mens is zo en zo, die heeft die en die eigenschappen.

En omdat we zo doen, omdat we zo in het leven staan, omdat we ons niet bewust zijn dat alles wat we ontmoeten, wat we tegenkomen, wat we horen, wat we zien, wat ons verteld wordt, dat dat voor ons pas echt wordt, doordat het in ons bewustzijn iets veroorzaakt waardoor het een waarde voor ons heeft. Want als we zeggen dat we iemand aardig vinden, of onaardig vinden, dan betekent dat in ons waardesysteem die mens aardig is. Maar wat die mens is – wie zal het weten?

En wie we zelf zijn – wie zijn wij zelf?
Zijn we inderdaad alleen maar die mens die op een bepaald moment geboren wordt, die opgroeit, die onderwezen wordt, die gevormd wordt door de omstandigheden, door de mensen die hij ontmoet, door z’n ouders, door z’n leraren, de boeken die hij leest, door de situaties die hij kent?
Zijn we dat alleen maar? Of zouden we nog iets anders zijn, iets dat niet direct onze aandacht vraagt. Daar zit het addertje. Zouden we ook iets anders zijn, iets wat je niet kunt meten, iets wat je nauwelijks kunt aanduiden, iets wat, toen we geboren werden, een vorm aannam en als we sterven die vorm aflegt? Zonder dat het in al die tijd dat we leven, bewust is geworden, heel vaak.

En als je de geschiedenis van de religies nagaat – of het nu het Christendom is, of het Boeddhisme, of de Islam, of het Taoïsme – dan lees je eigenlijk een vertaling, voor ons bewustzijn te begrijpen, in ons waardesysteem te plaatsen, van dat onbekende, van die levensimpuls die miljoenen jaren oud is. En waarvan we dus – het is echt heel belangrijk dat je je daarvan bewust wordt – eigenlijk alleen maar dat aller-, alleruiterste, hele kleine, nietige staartje kennen. Dat kleine nietige staartje noemen wij ons hele leven. Daar hebben we onze moeilijkheden in, daar hebben we onze overwinningen in, daar zijn we blij in, daar zijn we verdrietig in. Daar draait eigenlijk alles om, om dat hele kleine, nietige staartje.

Ik denk dat, omdat we ons niet bewust zijn hoe nietig dat is, we daarom onze problemen hebben. Want ook in relatie tot een ander, speelt dat niet-besef, dat die ander dus ook een levensimpuls is die miljoenen jaren oud is, een geweldige rol. Dan kun je je gaan opwinden over allerlei dingen, die we zo vreselijk goed kennen: trouw en ontrouw, betrouwbaarheid en onbetrouwbaarheid in relaties, het verlangen om te bezitten – wat er altijd is. Daar blijven we natuurlijk, als we ons uitsluitend bewust zijn van dat kleine, kleine stukje van geboorte tot dood, noodzakelijk in steken, dat is onvermijdelijk. Als je namelijk van iets maar een honderdste bekijkt – en dat is dat leven van geboorte tot dood, misschien is het maar een duizendste – als je alleen maar daarnaar kijkt en het grootste gedeelte van wat je bent weglaat, dan moeten er problemen komen, dat is duidelijk.

En in alle mystieke tradities, en ook in meditatieve tradities, gaat het erom – daar hebben we allerlei namen aan gegeven – ons bewust te worden van de nietigheid van dat wat we kennen, van onszelf, van de ander en van de wereld.

Dus als je de wereld wilt leren kennen, en dat betekent dat je jezelf wilt leren kennen, dan moet je naar binnen gaan. Dan moet je je dus op een vriendelijke manier onttrekken aan de schijnbaar autonome heerschappij van het zichtbare. En alles wat je kent, en alles wat je kunt meten, wegen, vergelijken, waar je eens en oneens over kunt zijn – doordat je inziet dat het maar het aller-, alleruiterste staartje is van iets oneindig veel groters. Doordat je dat inziet, hoef je jezelf niet te dwingen om los te komen van dat schijnbaar autonome, allesomvattende, dwingende, van wat je de wereld noemt en wat je jezelf noemt.

Want de moeilijkheid is altijd, dat we er gewoon last van hebben dat we gedicteerd worden, geleefd worden, door dat hele kleine stukje wat wij ‘een heel leven’ noemen – het kan tachtig, dat kan negentig, dat kan honderd jaar zijn, maar dat is natuurlijk in vergelijking met die miljoenen jaren van dat geweldige experiment van de schepping, nog niet eens het knipperen van een oog.

Het lijkt, als ik het zo probeer duidelijk te maken, dat het abstract is. Maar dát het voor ons dus abstract is, dat we altijd vertalingen nodig hebben – of het nu boeddhistische of christelijke of islamitische of andere vertalingen zijn – om ons een beetje te onttrekken aan de schijnbare alleenheerschappij van het onmiddellijk zichtbare, maakt dat die vertalingen gebruikt gaan worden om macht uit te oefenen.

Omdat we zelf geen directe betrekking hebben tot die levensimpuls, omdat we alleen maar een betrekking hebben tot dat wat die levensimpuls ons mogelijk maakt, wat een naam heeft, eigenschappen heeft, beperkingen heeft, idealen heeft – omdat we ons daarvan alleen bewust zijn, en niet vanwaar het eigenlijk ooit gekomen is. Hoewel ik daar voorzichtig in moet zijn, ik zou eigenlijk moeten zeggen: die miljoenen jaren transformatie van het principe wat wij niet kennen, heeft de mensheid opgeleverd zoals die er nu is. En die mens daarin die zich verzelfstandigd heeft – dat heeft hij niet bewust gedaan, dat is gebeurd gewoon, net zo goed als de regen komt zonder dat wij er iets aan doen – weet alleen nog maar van dat wat hij met z’n zintuigen kan ervaren.

En we weten al – ik heb het al heel vaak gezegd, maar ik zal het nog een keer zeggen – dat we ervaren, is iets wat in ons bewustzijn gebeurt, wat binnenkomt, vanuit onze ogen, vanuit onze oren, van onze tastzin. Het zijn impulsen – ik zeg maar voor het gemak: magnetische impulsen – die je bewustzijnscentrum bereiken, en op dat moment zeg je: ik zie dat en dat, ik hoor dat en dat, ik begrijp dat en dat. Er is altijd die gap tussen die zintuiglijke impulsen, en het moment dat je zegt: ik zie dat, of ik merk dat, of ik voel dat.

We worden ons in de laatste tijd inderdaad bewust van die gap die er is. En die door de Shiatsu meester zo heel kort, maar heel compact en volledig werd uitgedrukt, door tegen die leerling te zeggen: ja, wees je bewust, als je iemand aanraakt, raak je de levensimpuls aan van miljoenen jaren…
Veel ouder dan onze religies, veel ouder dan ons bewustzijn van het Onzienlijke, waar eindeloos veel theorieën over ontstaan zijn – en waar we natuurlijk
blijven doorgaan er hypotheses over op te werpen. En die theorieën met elkaar te vergelijken: godsdienstoorlogen zijn daar een bewijs van. En dan nu op het ogenblik de cultuurverschillen die er zijn tussen de verschillende volken, de verschillende landen, de verschillende nationaliteiten.

We houden ons steeds, maar dan ook steeds, bezig met dat aller-, allerlaatste stukje van een ontwikkeling van miljoenen jaren. En we zijn ons niet bewust dat we die ontwikkeling zijn, dat we die levensimpulsen zijn, en dat die levensimpuls in ons leven een plaats moet krijgen. Voordien zullen we niet in staat zijn om welk probleem ook maar, definitief op te lossen. Dan zullen we blijven rondzingen in regelingen, in beheersingen, in codes, in moraal. Maar we zullen niet instinctief, zou ik haast zeggen, vanzelf, zonder enige moeite, dát doen wat die levensimpuls, die miljoenen jaren oud is, ons ingeeft – zonder bedenking, zonder argumenten, zonder verklaring. Zodat we vanzelf doen wat nodig is. En dat zonder het gevoel – dat is heel belangrijk – dat we iets goed doen. Dat het enig mogelijke is.

Dat kennen wij toch in ons leven niet; in ons leven zijn er altijd argumenten. En als we ooit al eens iets doen, zomaar, omdat we niet anders konden, dan schrikken we. En ons denken werpt allerlei bedenkingen op, als we zomaar iets doen. Want we zijn helemaal gebouwd op dat denken, voelen, waarderen, het inpassen in ons waardesysteem.

Zo leven we… En wij kunnen ons eigenlijk nauwelijks voorstellen dat het mogelijk is te leven zonder bedenkingen, zonder argumenten. Van binnenuit. Zonder dat je van te voren weet of het goed of niet goed is.

Merkwaardig genoeg is dat je bewust worden van die levensimpuls, die nooit ergens vastzit, die nooit ergens vastgepind kan zijn, die altijd voortgaat zich te vervullen, en waarvan je niet weet hoe dat tot stand zal komen – om je daar voor te openen, om je daarvan bewust te worden, vraagt heel veel.

Ik ben me heel goed bewust dat het leven dat we met z’n allen leven, daar geen erg goede voedingsbodem voor is. Er zijn zo talloos veel dingen die onze aandacht vragen, dat we nauwelijks de energie hebben om dat onnoembare, wat we eigenlijk zijn, tot ons toe te laten.
En als we ons al bewust zijn dat dat zou moeten gebeuren, dan is het eerste wat plaatsheeft dat we zeggen: ‘Ja, maar dan moet toch eerst dat en dat in orde zijn.’
En als je dat zegt, heb je jezelf opnieuw vastgepind, heb je jezelf opnieuw beperkt. Want al die dingen die je vindt dat nog vervuld moeten worden, komen voort uit dat kleine, nietige staartje van geboorte tot dood.

Dat is heel belangrijk, dat je je bewust wordt dat je het langs die weg nooit een kans kunt geven. Dat je dat geweldige verschijnsel wat je bent, en waarvan je je niet bewust bent, geen kans geeft, als je zegt: ja, maar eerst moet dan … Ik moet eerst eens rustig worden, bijvoorbeeld. Of: ik moet eerst goed kunnen zitten, of: het moet eerst stil in me zijn, of: ik moet eerst vrede hebben…
Dat je het dan onmogelijk maakt, dat het alleen maar kan gebeuren midden in je leven.

En het kan alleen maar gebeuren doordat je je bewust bent dat je buiten, boven, door, alles wat je al kent en dat je ‘ik’ noemt, wat een naam heeft – daar doorheen dat andere werkt, dat proces van miljoenen jaren. En niet alleen in jou, maar in alles wat je kunt zien, horen, tasten, ontmoeten. En dat je net zoveel avonturen kunt gaan beleven in het zichtbare: je kunt op reis gaan, je kunt eindeloos veel relaties hebben, je kunt op allerlei manieren van je doen weten… Maar dat dat allemaal beperkt is, dat dat allemaal altijd weer in dat kleine stukje is. En dat het dus zinnig is om je bewust te worden van dat miljoenen jaren oude proces, wat jij bent – want jij bent dat, dat heeft niet een vaste plek. Dat is alles: het is je hele verleden, het is je hele toekomst, het is alles wat je nu bent.
En het is daar toe niet beperkt. Het kan gaan en komen volgens werkingen die wij niet kennen. Niemand weet wanneer hij zal sterven. Zoals niemand weet wanneer hij geboren zal worden. Omdat dat hoort tot dat grote proces dat niet beperkt is tot dat kleine stukje. Het gaat er eigenlijk om, om datgene waar je nauwelijks aandacht aan besteed hebt in je leven, doordat je altijd vastgehouden wordt door wat je denkt wat er is, dat je daarvoor plaats inruimt in je leven.

En dan komen we natuurlijk bij een bijna onoplosbaar grote uitdaging. Want je kunt er niet iets over gaan denken.
Wat ik doe nu, is jullie een verhaal vertellen, een verhaal wat misschien in ieder van jullie iets zal wekken wat verder tot leven kan komen. Iets wat dus helemaal niets te maken heeft met de problemen waar je in zit, met de mogelijkheden die je hebt, met de ambities die je hebt, met de idealen die je hebt – daar heeft het helemaal, helemaal
niets mee te maken. Het is iets op zichzelf. Je kunt het niet vangen, het komt en gaat als de wind. En alles wat je van de wind te weten kunt komen, wat je van het klimaat te weten kunt komen, is altijd maar zo betrekkelijk: er hoeft maar niets te gebeuren of alles gaat weer anders.

Dit besef, dat dat zo is, en dat jij dus behoort tot dat onmetelijk grote, dat dat in jou werkt, dat jij er bent omdat dat er is, kan langzamerhand toch iets voor je gaan betekenen – al kun je het in je waardesysteem niet onderbrengen.
Zomin als je ooit in je waardesysteem kunt onderbrengen waarom je van iemand houdt. Ja, als dat een poosje aan de gang is, dan vul je dat wel in, dan zeg je: dat is daar en daar om. Maar je weet dat je jezelf voor de gek houdt, want zo is het niet, het is iets totaal anders. Het is eigenlijk dat je even, een ondeelbaar ogenblik, iets herkent, wat je ook weer vergeten bent.

Zodra je een klein beetje opmerkzaam wordt op deze zaken, ga je beseffen dat er niets is in het hele leven wat niet een betrekking heeft tot dat geweldige Grote, los van ons waardesysteem. En hoe meer je je daar van bewust wordt, hoe losser je komt te staan van dat leven waarvan je dacht, en ook ervoer, dat het enig werkelijke was.

Je gaat steeds meer opmerken hoeveel onbekende zaken in jouw leven een rol spelen. Je gaat ontdekken hoe je stemmingen beïnvloed worden vanuit gebieden in jezelf die je nauwelijks kent. En hoe het niet alleen die gebieden zijn, maar hoe die gebieden weer onderdeel zijn van werkingen vanuit dat grote geheel – waarvan je deel bent, zonder het te weten.

En zo is de weg van meditatie. Op het bankje, en zoals we nu bij elkaar zijn, hebben we daar tijd voor vrijgemaakt. Deze vier en een halve dag dat we hier met elkaar zijn, kunnen we uitsluitend daaraan aandacht geven.

Je merkt zelf wel, dat hebben we al die bijeenkomsten gemerkt, dat dat ook nog maar heel gedeeltelijk gaat, dat we toch nog heel vast in ons waardesysteem zitten. En hoe we, als we ons voor dat andere openstellen, heel gauw weer terugvallen in ons waardesysteem, en ons afvragen: ja, is dat nu wel werkelijk; hoe zit het in elkaar; wat valt ervan te bewijzen; wat heb ik eraan – ‘wat heb ik eraan’, dat is een van de meest voorkomende dingen: wat heb ik eraan?

Als je die vraag stelt, dan moet je al zeggen: ik heb er niets aan. Want in die wereld van dat kleine, kleine staartje, daar heeft het geen enkele waarde. Het is juist datgene wat niets te maken heeft met alles wat je kent, wat niets te maken heeft met alles wat je weet, wat ook niets te maken heeft met alles wat je voelt. Het is soeverein.

Maar, je kunt er af en toe aan herinnerd worden, door dat je iets overkomt wat in de wereld, die je zo goed kent, helemaal niet thuis hoort. En waar je van jezelf moet zeggen: ja, ik weet niet wat het is, maar het is allesomvattend, het overstijgt de dood, het overstijgt al mijn gedachten over de dood, en het overstijgt al mijn gedachten over het geboren worden. Het is inderdaad iets wat je soms héél even aanraakt.

En omdat je er nog niet voor geëquipeerd bent, ben je het ook weer zo vergeten. Je weet alleen: dat was iets wonderlijks… Zoals dat in een verliefdheid even kan opglanzen en dan weer verdwijnt.

Maar wat er wel gebeuren kan, is dat je steeds weer oog en oor krijgt voor al dat onverklaarbare in je leven, waar je al heel braaf allerlei verklaringen voor gevonden hebt – en je niet bewust bent dat al die verklaringen nergens op slaan. Daar kun je je inderdaad steeds meer bewust van worden, dat er heel veel in je leven is wat je eerst over moet laten, waar je met je gedachten niet aan moet komen, wat je zo mogelijk in jezelf moet kunnen laten duren. Terwijl je tevens weet dat jij daar niets aan kunt doen. Je kunt alleen bereid zijn om het door te laten dringen, dat is het enige wat je kunt. Maar of het komen zal? Niemand weet dat. Dat ontgaat je. Want het is een heel andere werkelijkheid, een werkelijkheid die al miljoenen keren door geboorte en dood heen zich ontwikkeld heeft, in allerlei rijken in de schepping.

En wat je kan helpen is, dat je dit, wat ik probeer aan te duiden, een plaats geeft in je leven. En dat als je weer een keer vreselijk boos bent of vreselijk ongelukkig, dat je je herinnert: ‘O ja, hoe was het ook al weer, is dat het enige? Het lijkt wel of het op dit moment het enige voor mij is. Maar is het dat echt? Of is het alleen maar zo omdat ik me niet bewust ben dat ik het beperkt heb, dat ik in een kleine wereld leef, die nauwelijks enig contact heeft met dat wat gebeurt, en wat gebeuren moet, wat over mijn dood heen voortgaat.’
En wat is die dood dan? De dood is uitsluitend dat dat kleine stukje bewustzijn van dat leven hier en nu, ophoudt te functioneren. Maar dat betekent niet dat die levensimpuls die jij bent, ophoudt. Dat gaat door!

Het helpt echt als je dit telkens maar weer even bedenkt. Dat is veel werkzamer dan alle ideeën die je hebt, ook in de meditatie, over wat er gebeuren moet. Het maakt dat je kunt overlaten, dat je het moment dat het Grote jou bereikt een kans blijft geven.
Dat is het enige wat je op een heel vriendelijke manier losmaakt van al datgene waar je zo ongelofelijk mee bezig bent: psychologisch, therapeutisch, op allerlei manieren.

Al die dingen die we in de loop van vele, vele eeuwen ondernomen hebben, de religies die we uitgevonden hebben, dat alles is zó ontzettend betrekkelijk…
En wij kunnen heel direct, zonder inmenging van wie dan ook, zonder middelaar, zonder autoriteit, wij kunnen zelf contact maken met dat onbeschrijfelijk Grote. En dan doen we er wijs aan om er geen namen aan te geven, en er geen gevolgtrekkingen en geen gedachten over te hebben, om het zó als het is tot ons door te laten dringen.

Soms zullen we er uitdrukking aan willen geven, en soms zullen we dat niet willen. Maar dat het tot ons doordringt, dat is het grote waar het om gaat. Wat we ermee doen – ben ik geneigd om te zeggen: dat wijst zich vanzelf. Sommige mensen zullen er uiting aan willen geven, ze zullen er boeken over schrijven, ze zullen er lezingen over willen houden, zullen er anderen van willen vertellen. En anderen zullen het stil voor zich houden, en het steeds dieper door laten dringen.

Als je er al uiting aan geeft – dat heb ik heel goed gemerkt in m’n leven – dan moet je heel voorzichtig zijn. Zodat je niet in je eigen woorden gaat geloven, want dan ben je er weer buiten. Je moet het laten voor wat het is. Het mag je best in beweging zetten – dat doet het ook, het zet je natuurlijk in beweging. Maar jouw uiting is maar een uiting, het is niet dát waar het om gaat. Vandaar dus ook dat in vele mystieke richtingen, ook in Zen, zo de nadruk wordt gelegd op het zwijgen, op de stilte, op de leegte. Maar ook dat zijn weer woorden, dat zijn weer begrippen, en dat is m’n bezwaar er tegen.

Kun je het laten voor het is? En ook als je er uiting aan geeft – zoals ik nu doe – je steeds bewust te zijn: dat is nu jouw uiting, maar het is dát waar het om gaat. Dat is het niet, dat onttrekt zich aan elke vertaling.

Maar als de eerbied, het ontzag, voor wat dat is, maar bij je blijft; als je maar alles kunt vergeten om daarvoor open te staan, dan is het oké. Als je dus altijd bereid bent om wat je gisteren gedacht hebt te herzien, wat je gisteren gezegd hebt in z’n betrekkelijkheid te laten. Zodat het niet in je vastgehecht wordt, zodat je inderdaad een niet-wetende bent (wat iets anders is dan een onwetende), iemand die eigenlijk alleen maar van moment tot moment beseft wat het is, op dat moment.
En dat betekent dat je tevens beseft dat het volgende moment anders is. En dat je het niet vast kunt houden, dat je niet kunt zeggen: het is zo en zo…
Dat je die flexibiliteit in jezelf houdt, dat je plooibaar blijft. Dat je altijd weer dat wat zich voordoet
een kans geeft zich te openbaren. En dat je je eigen waardesysteem leert kennen, dat je weet dat het een waardesysteem is, en dat het dus heel betrekkelijk is. En dat waardesysteem – dat wordt ons natuurlijk overgedragen door de cultuur waar we in leven en de godsdienst die we belijden, bewust of onbewust – in z’n betrekkelijkheid kunnen blijven zien.

Ik denk dat dat heel belangrijk is dat we dat steeds indachtig zijn, terwijl we ploeteren, terwijl we van allerlei doen. En dan ook gaan opmerken dat alles wat we proberen te doen … een zin heeft, absoluut, het is niet onbelangrijk!
Maar, het is niet hét, het is niet hét wat zich voltrekken wil. Het is onze vertaling. En we moeten vertalen, we moeten dat doen. Maar het is niet datgene waar het uiteindelijk om gaat.

naar boven