De onschuld van het lichaam

Toespraak juli 2023
✏️ taozen.nl
Archief
Huissen december 2000 | Donderdag
Inleiding
[download]

We waren gisteravond gebleven bij een kardinaal punt: hoe zet je je uiteen met alle dingen die je tegenkomt in je leven – en dat zijn er enorm veel – als je niet alleen instinctief wil handelen. En de reacties zijn altijd instinctief, vanuit zelfbehoud, en het strekt zich uit tot alles van je ‘ik’. Het kan je relatie zijn, het kan je bezit zijn, het kan je kennis zijn, echt, totaal alles.

Gerdien bracht naar voren, en dat gebeurt ook meerdere malen: hoe je je een beeld kunt vormen van hoe het zou moeten zijn. En als je imaginatie groot en sterk genoeg is, dan kun je in een penibele situatie het gevoel hebben dat het je wel aangaat, maar dat het niet een aanval is. En, zei Gerdien, dan merk je naderhand dat je je niet écht met de situatie hebt uiteengezet. En dat er toch iets in je is achtergebleven en in de mens tegenover je, wat niet zijn eindpunt bereikt heeft. Daarmee bedoel ik dat niet de een of de ander gelijk heeft, maar dat het conflict uitgewerkt is.
Is dat goed uitgedrukt, Gerdien? (Gerdien: ‘ja.’)

En dan komen we dus terug bij een heel oud systeem – dat is niet alleen Zen – dat je contact maakt met datgene wat de hele schepping bevat, doordat je leert te luisteren naar je lichaam. Je lichaam is, net als een dier, onschuldig.
Dat is natuurlijk voor christelijk opgevoede mensen een vloek wat ik nu zeg. Want er is altijd gezegd dat in ieder geval alles onder de navel heel slecht is, dat is zondig.
Maar de werkelijkheid is dus anders. Wij zouden niets zijn als uiting, als we geen lichaam hadden. En het lijkt me heel erg vermetel om van Onze-Lieve-Heer te verwachten dat hij ons een lichaam heeft gegeven, wat voor een gedeelte niet deugt. Dat kan niet…
De weg is dus dat je via je lichaam leert om een stapje naast je ego te staan. Daar komt het op neer.
Dat is één.

Het tweede is – en dat kun je echt leren, ieder mens kan dat leren – dat je het verband tussen de werking van je lichaam en de verrichtingen van je geest, je handelingen in het leven, leert kennen. Dat is de brug.
Als je nagaat wat ze in de Zenkloosters praktiseren: ze staan heel vroeg op, in de hoop dat nog niet de hele rijstebrij van gisteren en eergisteren tot je doorgedrongen is als je opstaat. Er wordt altijd beschreven dat het helemaal niet leuk is … ‘ik zou zo graag nog slapen…’ … ‘niks, opstaan!’
Verder is het kloosterleven natuurlijk heel beschermd, je kostje is gekocht, je hoeft alleen maar het kloosterleven te leven. Maar het kloosterleven is natuurlijk niet zonder conflicten: die monniken onderling, monniken en hoofdmonnik, de hoofdmonnik en de monniken ten opzichte van de meester, dat zijn allemaal situaties waar heus wel conflict in is. Maar het is al enkelvoudiger, je verwenst dan niet de wereld, maar je verwenst de meester. Dus dat is al eenvoudiger, het is een beperkter gebied.

Maar de hoofdzaak is dat je er niet omheen kunt om je lichaam te leren kennen. Om dus alle reacties van je lichaam op de handelingen van de geest, grondig te leren kennen. En dan merk je – het is dus niet iets wat voorgeschreven is – dat je via je lichaam invloed kunt uitoefenen op je geest.
Een van de meest in het oog springende dingen is dat je, als je beneden in je bekkenbasis blijft – en daar helpt je adem je bij – je al anders tegen de wereld aankijkt en anders tegen het conflict.
Maar dat is natuurlijk niet iets wat plotseling eventjes ontstaat. Dat ontstaat doordat je in ideale omstandigheden, bij jezelf alleen – ook al zit je met tweehonderd andere monniken – opmerkt hoe je gemoedsbewegingen in direct verband staan met je adem. En dat je door die adem kalm en lang te laten zijn, daardoor de gemoedsbewegingen ook geleidelijk aan kalm worden.
Die weg kun je voortzetten. En de koan gebruik je om het allerlaatste houvast, wat je ego kent, onder je vandaan te trekken. Daarom word je dus voor een onmogelijk probleem geplaatst, waar je je alleen nog maar in kunt verdiepen. En dat verdiepen kan zover gaan, dat het opeens in je lichaam duidelijk wordt. Want de meester zegt altijd: ‘Toon het me! Wat je zegt is niet zo belangrijk, maar toon het me!’
Dat geeft ook alweer aan dat het via het lichaam duidelijk moet worden.

Zo is dus de oefenwijze, zo dat je geleidelijk aan je echt bewust wordt dat je een lichaam hebt. En dat dat lichaam héél belangrijk is. Niet alleen om de plannetjes die je hebt uit te voeren, maar op zichzelf.
En dat ‘op zichzelf’ is héél erg belangrijk. Want waarom kunnen wij andere mensen en situaties in de wereld, niet goed beoordelen? Dat is altijd omdat we dat waar we naar kijken, dat wat we bestuderen, niet op zichzelf kunnen zien. We zien het altijd in verband met onszelf. En de waarde die we het toekennen, is de waarde die het heeft voor ons.
Dat klinkt nou heel erg wreed, maar zo is het, het is gewoon de werkelijkheid…

Een simpel voorbeeld.
Rien[1]) vraagt elke ochtend zeer bezorgd aan me: hoe was het met de temperatuur vanochtend? Als ik dan lekker geslapen heb, zeg ik: perfect! Heb ik slecht geslapen, dan heb ik er aanmerkingen op.
Nou, zo simpel is het. Het is niet anders.
Daarmee wil ik niet zeggen dat je altijd goed moet slapen. Maar überhaupt, dat je in je leven gaat merken dat je altijd de dingen beoordeelt vanuit jóuw standpunt, en niet voor wat het eigenlijk is. Dat is de grote overgang.
Dan begrijp je ook dat het echt een geweldige opgave is. Want je gaat dwars tegen de evolutie in. De evolutie is nog steeds, en in versnelde mate, de cultivering van de uiting – waar ik het gisteravond over gehad heb – een verfijning, verruiming, vergroting, vooral wat de controle betreft die we hebben.
Maar nou is het natuurlijk wel zo, dat juist omdat we niet in staat zijn om wat we ontmoeten te zien in zijn eigen waarde, we het milieu aantasten. En dat het hele conglomeraat, die hele samenbundeling van dingen, die we nóg steeds – om commerciële redenen, om andere redenen – veronachtzamen, ons geleidelijk aan inhaalt. Zodat we inderdaad misschien op den duur er niet meer zullen zijn…

Dat gaat allemaal terug op dat ene punt: dat we niet in staat zijn om hetgeen buiten ons is, op zijn waarde te zien. Daar zit het in.
En als je nu vraagt: ‘hoe’ – daar heb ik het net over gehad: je zult de moeite moeten nemen om je lichaam te leren kennen. En dat kun je dus niet doen aan de hand van regels. Want het akelige van regels is, dat ze met al vastgestelde waarden werken. En die waarden moet je nog ontdekken…
Ik hoop dat jullie snappen wat een onzin dat is: je moet het nog ontdekken! Als het je al gezegd wordt, dan kun je het niet meer ontdekken, dan ligt het al vast.
Dat is natuurlijk aan de ene kant voor ons, zoals we gedresseerd zijn, een moeilijke situatie. Aan de andere kant kun je zeggen: hè, hè, eindelijk, geen regels, hoeps, weg!, ik probeer het zelf te ontdekken…
Dat laatste is een grote opluchting, dat je opeens beseft: het hangt van mij af, wat alle anderen gezegd hebben, zal ik wel onderzoeken. Als het waar is, dan moet ik het ongetwijfeld tegenkomen. Als mijn eigen ervaring anders is dan wat me gezegd is, dan volg ik mijn eigen ervaring. Dat is de enige manier waarop je ontdekkend kunt leven.

Zo kun je gaan ontdekken, dat zoals je denkt dat je bent, en zoals je denkt dat de wereld is, niet jouw érvaring is. Dat je daarin onbewust braaf gevolgd hebt wat je voorgehouden is – door je ouders, door de maatschappij, door de leerinstituten, de kennis die je opgedaan hebt…
Er bestaan blijkbaar nog maar heel weinig feiten. Er bestaan wel onnoemelijk veel vertálingen van de werkelijkheid… En die vertalingen verschillen soms een klein beetje, en soms verschillen ze hemelsbreed.
Dat alleen al zou , als je ernaar kijkt,je kunnen overtuigen dat het vertalingen zijn, dat het niet ‘het’ is waarvoor het staat. Het is een vertaling van iets, wat er voor de een zó uitziet, en voor de ander zó uitziet. Maar die vertaling is niet ‘het’ – en het gaat om ‘het’, vanwaaruit die vertaling is ontstaan.
Het begint bij jezelf, want jij bent, zonder dat je het je bewust bent, ook een vertaling, zo voel je jezelf. Maar je weet helemaal niet dat het een vertaling is, je zegt gewoon: ‘zo ben ik.’ En niemand twijfelt eraan, jijzelf ook niet…
Het is dus een immense stap die je zet, als je zegt: wat ‘het’ is, weet ik niet. Als je dat echt zegt, en niet van: ja maar… Maar je zegt: ik weet het niet, ik moet het nog ontdekken… Wat alle grote geleerden en wijzen, enzovoorts, gezegd hebben is hun probleem, niet het mijne.

Iets anders is – dat kun je ook ontdekken – dat bijna alle vertalingen, als je zelf een begin gemaakt hebt met het ontdekken wat ‘het’ is, het wel bevatten, maar versluierd. Of het nou het christendom is of het hindoeïsme of het boeddhisme of het taoïsme of de islam, ze bevatten het allemaal, maar het is versluierd.
Waarom is het versluierd? – het is belangrijk om dat te weten.
Zodra iets ontstaat dat de moeite waard is, heeft het volgelingen. Die volgelingen zijn ook allemaal ‘ikken’. En ‘ik’ is er op uit om macht uit te oefenen. Als je alle concilies nagaat en de kerkvaders, dan merk je dat elk volgend concilie meer macht geeft aan het uitvoerend orgaan.

Wat wil dat zeggen? Dat wil zeggen dat de gezagdragers steeds meer macht krijgen over de gelovigen. Dat is het in een nutshell.
Ergo. Je moet het zelf ontdekken, je kunt het niet van hen te weten komen. Want zij zijn daar niet bij gebaat, zij moeten macht op je uitoefenen, anders kun je niet braaf erbij blijven. Daarom is het zo’n afschuwelijk schouwspel om te zien hoe juist, wat wij dan de ‘onderontwikkelde gebieden’ noemen, zo in de greep zijn van een geloof, die paus die zegt: ‘nee, niks geen condooms…’ Terwijl we al overbevolkt zijn.
Die paus – ik denk dat hij helemaal niet zo’n kwaaie man is – snapt niet dat hij ook macht uitoefent. En wat dat betekent, als je macht uitoefent.

Het heeft allemaal te maken met dat proberen te ontdekken, wat achter de baaierd van instincten in jezelf aanwezig is. Dan snap je ook hoe ongelooflijk veel werk verzet moet worden om dat in jezelf te gaan ontdekken. Hoe je echt ziet  – ik heb het natuurlijk vaak gezegd, maar ik probeer het steeds duidelijker te maken – wat een onderneming het is, om te zeggen: ‘ik weet het nog niet…’
Wat op het ogenblik ook in die, op het ogenblik zeer gevierde, biotechnologie steeds duidelijker wordt, is dat alles wat ze ontdekken verwijst naar steeds complexere processen. Want dat is echt ongelooflijk, als je dat een beetje volgt in de verslagen wat er met virussen aan de gang is, wat er met cellen aan de gang is. Hoe die allemaal op elkaar afgestemd zijn… En er hoeft maar niet dát te gebeuren, één van de vele duizenden schakels die even mist (en ze weten niet eens waaróm die mist), dan komt er een heel proces op gang, wat bijvoorbeeld in kanker eindigt, of in parkinson, of in alzheimer. En dat zijn de topgeleerden, mensen die Nobelprijzen krijgen, die zeggen dat.

Maar het komt altijd weer op hetzelfde neer: kun je onverschrokken je weg vervolgen. Kun je je niet laten inpakken door alles wat er gezegd wordt, terwijl je er wél kennis van neemt – ik zeg niet: je moet maar je oren sluiten, de tv afzetten en je buren laten stikken – je moet er wel kénnis van nemen. Maar je moet je eigen reactie ook in de gaten hebben, daar gaat het om: om je eigen reactie. Want als je die in de gaten hebt, dan weet je waar je zit op een bepaald moment, of je in je ego zit, helemaal, of ook een héél klein beetje weet hebt dát het het ego is.
En dan komt er iets anders bij: dat je ook ziet dat het onvermijdelijk is dat je in eerste instantie vanuit je ego handelt. Want dat is de evolutie, dat is duizenden jaren oud. Dat je dat echt goed ziet. Want dat is de enige positie waarin je iets verder kunt komen. En het jezelf niet kwalijk neemt, maar jezelf accepteert zoals je bent – met al je beperkingen, met al je idealen, met al je strevingen, met alles wat je graag wilt hebben, verzamelen, weten, enzovoorts.

Als je dat probeert, dan gebeurt er iets.
Er is natuurlijk een hele fase – die is in de oudheid de ‘woestijnfase’ genoemd – dat je het gevoel hebt dat je van god en alle mensen verlaten bent, dat je totaal niks weet, dat je eigenlijk maar beter dood zou kunnen gaan…
Die fase is er gewoon. Daar moeten we niet kinderachtig over doen, we moeten dan niet weer naar een psycholoog gaan rennen, en zeggen: ‘… help me!’
Dat is gewoon nodig, het proces is zo…
Dat is niet eenvoudig … je verláten voelen, totaal verlaten. Je beste vriend, vriendin, daar heb je eigenlijk geen boodschap meer aan.
Dat is een moeilijke fase, maar daar moet je doorheen.
Als je er doorheen bent, ga je pas eerst merken hoe je geleefd hebt, en hoe je nóg leeft… Want wat de evolutie van je gemaakt heeft – laat ik het zo maar zeggen, het is niet goed uitgedrukt, maar jullie snappen het wel – is heel machtig, dat is wat al duizenden jaren gebeurd is… Voor de hele schepping, voor de hele wereldbevolking.
En we zijn nog steeds in de beginfase, we zijn nog steeds op verdediging uit – waaruit agressie ontstaat.

Ik weet niet of jullie snappen wat een geweldig probleem het eigenlijk is, wat een opgave het is, wat meditatie is… Het is het aanpakken van een conflict dat door alles heen werkt wat tot bewustzijn komt – dat conflict werkt nog niet in het dier, ook niet in de plant, maar in de mens wel, omdat hij het grote voorrecht heeft gekregen om zich bewust te worden. Maar hij is nog niet helemáál bewust, hij is halfweg. En dat is hij al héél, héél lang…

Nu ga je als enkele mens zien waar het om draait en je verdiept je daarin. En je merkt hoe machtig het gewordene is in jezelf , dat wat al vorm heeft aangenomen: je gedachten, je gevoelens, je kijk op de wereld, je kijk op jezelf. Hoe machtig dat is. En hoe je soms probeert om die kijk wilsmatig te veranderen… En dat gaat niet. Je kunt jezelf verbeelden dat je de wereld aankunt, dat alles mag zijn zoals het gaat. Maar het is niet echt. Het is een gedachte, een ideaal. Dat is waar we, ook vandaag de dag, allemaal over struikelen. En dat is heel begrijpelijk…

Ik herinner me een van de gesprekken van Krishnamurti met jonge leiders in India, toen Gandhi dood was. Dat ze tegen hem zeiden dat ze nu India zich anders wilde laten ontwikkelen, zoals Gandhi dat verteld had: geweldloos.
En toen zei Krishnamurti: ik denk dat jullie Gandhi niet goed begrepen hebben, anders zouden jullie dit niet kunnen zeggen…
Dat is heel waar. Je kunt niet van buiten af iets veranderen, je kunt in de uiting eindeloos veranderen. Dat doen we ook, en dat is in India ook gebeurd.
Maar het India van vandaag is net zo verdeeld, net zo conflictueus, als wij hier. Het heeft een andere vorm, omdat ze in India inderdáád aannemen dat het voor de mens die op aarde leeft, niet het enige moment is dat hij leeft. Dat is anders dan bij ons. Maar de daagse werkelijkheid is net zo.

Misschien kunnen we het daarbij laten en er verder op ingaan.

____________________
[1] Rien Heukelom nam vanaf de vijfdaagse van juli 1982 de praktische organisatie van de weekenden en meerdaagse sessies op zich en bleef dit doen tot de laatste door Maarten gehouden sessie in mei 2007.
De temperatuur van de oefenzaal was tijdens sessies altijd een heikele kwestie. Voor Maarten was 22° dé ideale temperatuur. Voorafgaand aan de ochtendmeditatie, draaide hij de – zuinig afgestelde – knoppen van de radiatoren altijd zoveel mogelijk open.

Afbeelding bovenaan: Hanna Mobach, ‘Maarten slapend’, 1979; houtskool op papier (studie voor ‘Jacob’s droom’, reliëf in de kerkzaal van verpleeghuis ‘De Wijngaard’ in Bosch en Duin).

naar boven