Het besef van je lot

Inleiding
[download]

Er staat in dat prachtige Indiase boek, De Gita, dat Krishna, de leraar van Ardjuna – het is eigenlijk geen gewone leraar, het is een god-mens die Ardjuna begeleidt in zijn leven. Het bekendste daarvan is een passage waar Ardjuna eigenlijk ten einde raad is, het lijkt erop dat hij zijn eigen verre familie moet bestrijden, dat hij het slagveld op moet en zo mogelijk die mensen doden.
Krishna heeft hem tot nu toe geleerd dat je je innerlijkste innerlijk moet volgen. Dat is dus datgene waar wij ons zelden bewust van zijn, namelijk de ongedeelde volheid, dat wat niet gedeeld is. En Krishna zegt tegen Ardjuna: ja, je lot moet je volbrengen, maar je moet tegelijkertijd weten wie je bent – je bent uiteindelijk ongedeeld en onsterfelijk.

Maar daar komt een complicatie bij en daar heeft Ramakrishna, een van de grootste vertalers van India, een commentaar bij geschreven. Dat commentaar gaat weer terug op aanwijzingen vanuit het verleden: dat het beseffen van je lot al zo ingewikkeld is. Want meestal beseffen wij ons lot vanuit onze geconditioneerde staat. En dat is natuurlijk een slechte vertaling. Dus eerst moet je te weten komen – dat is al een hele opgave – wat je lot eigenlijk is, dat wil zeggen, wat het lot voor jou is.
Er ontstaat een bepaalde situatie, dat is een feit. Maar hoe jij dat feit voor jezelf voelt, beleeft, dat ligt niet vast. Dat hangt af van jouw staat van zijn, dat hangt af van hoe jij leeft, dat hangt af van hoe je denkt, hoe je voelt, of je dus de relativiteit van jouw lot kunt voelen. Dus dat het niet iets is wat vaststaat, dat je ziet: ja, dat doet zich op het ogenblik voor, maar ik weet eigenlijk nog niet wat het betekent.
Dat is een houding die wij nauwelijks kennen. Er ontstaat een situatie, en we hebben onmiddellijk het idee: dat is het, en ik moet nu dat en dat doen. Dat gaat er dus aan vooraf, dat je dus eerst echt diepgaand je lot beseft. En dan komt pas het tweede, dat je dat lot, dat je op dat moment voelt als zijnde het jouwe, als je dat voelt, dat je dan ziet: dat moet ik doen, hoewel het me pijn doet, hoewel ik het eigenlijk niet wil, hoewel ik me bewust ben dat ik leed veroorzaak. En tegelijkertijd dan beseffen dat je zelf, en dus ook de ander, van die ongedeelde volheid bent, die nooit geboren wordt en nooit sterft.

Het draait dus uiteindelijk … want zelfs bij die beoordeling van je lot, het beseffen van je lot, speelt al die tweeheid – en dat is een nu een andere tweeheid dan normaal – dat je aldoor voelt, ervaart, dat je én dit leven van nu, dit ene leven van nu, én het oneindige leven wat je ook bent, al heel lang.
Dat wijst ook weer naar één ding, en dat is dat je je daarvan bewust moet worden, dat je een wezen van twee werelden bent: de tijdelijke wereld, elke keer weer tijdelijke wereld, en de wereld die altijd is, die nooit ophoudt te bestaan. Dat je je daarvan bewust wordt.
We weten nu allemaal – dat hoef ik jullie niet te vertellen – dat wij normaal alles beschouwen vanuit die tijdelijke wereld, van dit ene leven. Vandaar dat we dus ook altijd moeite hebben met het sterven, met doodgaan. En dat mensen die zichzelf doden, eigenlijk ook uitgaan van dat idee van: dan houdt het eindelijk op.
Dat is een fictie, het houdt niet op. Het enige wat kán ophouden, is dat die tweedeling een tweedeling is, dat je voelt dat je én dit én dat bent, tegelijkertijd, én dit én dat, én dit én dat. Dus zelfs die kwestie van zelfdoding komt hierbij om de hoek kijken. Dat gaat echt uit van de idee dat er dan eindelijk een einde is. En dat is niet zo.

Er is een heel mooi verhaal in De steen der wijzen van Anker Larsen, een boek dat je tegenwoordig alleen nog maar antiquarisch kunt krijgen. Er is een figuur die ‘open’ is, zoals Anker Larsen het beschrijft – hij maakt een scheiding tussen ‘de open mens’, die alles ziet eigenlijk, en ‘de gesloten mens’, dat zijn dan wij normaal. Op zijn reis naar de hemel komt hij in een grijs gebied, waar een vrouw zit die heel bedroefd is. Die vrouw was, toen gewoon als mens, zijn grootmoeder en hij had er als kind al moeite mee dat die vrouw eigenlijk altijd verdrietig was, hij wist niet waarom. En nu ging hij naar de hemel toe en kwam in dat grijze gebied, en daar zat die grootmoeder.
Later praatte hij erover met een vriend met een theologische opleiding, en die zegt: ja, die grootmoeder was dan veroordeeld. En dan vertelt hij dat hij een keer met die grootmoeder gepraat heeft en dat die grootmoeder het gevoel had, ja, in de wereld gaat alles fout en ik ben daar schuldig aan. En nu hij naar de hemel ging, zag hij die grootmoeder daar zitten, en hij besefte toen opeens dat die grootmoeder daar zat omdat ze zich ingedacht had dat zij schuldig was.

Dus, als ik het nou een beetje gek vertaal, wij komen daar terecht waarvan we denken dat we er terecht zullen komen. Maar het is allemaal nog niet waar, het is allemaal niet de ongedeelde volheid. De ongedeelde volheid is niets meer dan alles wat we ons in kunnen denken.
Ik heb dat verhaal gelezen toen ik zeventien was en toen heb ik de portee ervan niet begrepen. Maar nu, nu ik dat even indacht in het verhaal vanuit de Gita, toen dacht ik: ja, je gaat daar naartoe, waar je denkt dat je terecht zult komen.
Als je dat echt begrijpt, dan ben je een beetje voorzichtig met het opwerpen van ideeën. Dan ga je dus meer terug naar niks, naar luisteren, proberen te weten te komen wat er aan de hand is met jou. En je weet dan tevens dat jij nog heel weinig van jezelf afweet.

Vanuit dat oogpunt komt het alleen zijn in een heel ander daglicht te staan. Het alleen zijn is een mogelijkheid om dieper door te dringen in alle ideeën die je hebt, meningen die je hebt, oordelen die je hebt, verlangens die je hebt. En dat je ze bekijkt alsof ze niet van jou waren. Dat is moeilijk, dat je er eens naar kijkt en je afvraagt: ja, is dat nu echt zo…
Dat maakt dat je voor de wereld, voor de mensen om je heen, onzekerder wordt. Want je bent midden in een proces van ontdekking. Maar dan is een gevecht al niet meer mogelijk, want een gevecht veronderstelt dat jij een standpunt hebt waarmee je het helemaal eens bent. En dat is dan niet meer zo, je weet het nog niet. En zeer waarschijnlijk weet die ander, die zich teweer stelt, het ook nog niet. Alleen, die beseft nog niet dat hij het niet beseft.

Wordt het een beetje ingewikkeld voor jullie of kunnen jullie het nog volgen. Ja? Het zit er allemaal aan vast.

naar boven