De oneindige ruimte van het niet-weten

Huissen december 1996 | Vrijdagavond
Inleiding 
[download]

In de Japanse zenkloosters is de verlichting een heel belangrijk onderwerp, het is eigenlijk datgene waar het om gaat.
De middelen die in de zen kloostergemeenschap daartoe aangereikt worden, zijn voor ons – die zo langzamerhand in een elektronisch tijdperk leven – heel moeilijk te bereiken. Het zijn middelen die horen bij een gemeenschap die zich uitsluitend op dat éne doel heeft gericht. De monniken hebben nauwelijks contact met elkaar, alleen in de werkperiodes in de tuin. Verder mediteren ze en hebben ze af en toe een gesprek met de meester.

Als we naar ons eigen leven kijken, is dat totaal anders. Het is vol van allerlei zaken die al dan niet noodzakelijk zijn, maar waar we mee te maken hebben: we hebben onze relaties in de wereld, we hebben onze verplichtingen, we hebben ons werk, we hebben onze liefhebberijen, we hebben onze idealen. Maar dat hele bestand ligt binnen de context van wat je zien, horen, tasten, ruiken en voelen kunt. Het is dus een wereld die gebaseerd is op de zintuiglijke waarneming.

In die wereld is datgene wat in de zentraditie gezocht wordt, niet te vinden. Het is er wel, maar ons bewustzijn reageert voortdurend op al die dingen die ik zoeven aangestipt heb, die de machinerie van het ‘ik’ voortdurend in gang houden. Er is geen moment dat je niet iets ervaart, hoort, denkt of voelt.

In zekere zin is het een gesloten wereld. We kunnen het wel uitbreiden: we kunnen gaan reizen, we kunnen steeds meer te weten komen. Maar het blijft binnen dat gebied wat je bedenken, voelen, zien, horen, tasten, ruiken kunt, dus binnen het zintuiglijk gebied.

Waar het in de hele zentraditie om gaat, is juist datgene bewust te laten zijn wat daarbuiten valt, wat altijd aanwezig is en wat eigenlijk voortdurend om aandacht vraagt. Maar wij geven het die aandacht niet, want binnen onze zintuiglijke ervaringswereld kan dit niet gevoeld, gehoord en gezien worden.

Zoals ik al zei, de middelen die in de zenkloosters worden gebruikt om dat hele apparaat van het zintuiglijk ervaren te verstillen, kunnen wij in het leven wat wij leven niet zo toepassen.

Ik sta hier nogal lang bij stil, omdat ik gemerkt heb dat daar al die jaren dat ik hierover in groepen spreek, toch een geweldig misverstand over bestaat: de idee namelijk dat je er wel komt als je enkele van de middelen gebruikt die daar aangereikt worden, zoals lang zitten, wierook branden, een dagindeling.

Maar dan zet je je wil ergens op, en dat is echt onmogelijk. Het hele apparaat moet namelijk veranderen, en dat kun je niet doen vanuit dat apparaat. Want je wil komt vanuit dat denken-voelen, vanuit het ‘ik’. Dus je kunt met die wil doen wat je wilt, maar het is een verloren zaak.

Het gaat om een totale omkering van de aandacht.

De moeilijkheid daarbij is dat je niet weet hoe je dat moet doen. Toch is het nodig dat elke stap die je doet, elke verandering die gebeurt, bewust tot je komt. Dat kun je niet uit een boek leren en ook niet van een ander leren, je moet dat zelf doen.

De vraag is: hoe kan ik mijn instrument afstemmen, zodat niet met elke seconde die ik leef, datgene wat ik al ken versterkt wordt. Want doordat we leven zoals we leven, versterken we in ons denken, in ons voelen, in ons zien, in ons kijken, voortdurend het bekende, dat wat we kennen van de zintuiglijke waarneming.

De zintuiglijke waarneming is, zoals ik al vaker gezegd heb, onlosmakelijk met de tijd verbonden. Het punt is dat je met een instrument wat in de tijd is, niet het tijdloze kunt vangen. Je kunt er wel allerlei fantasieën over hebben, en dat gebeurt ook aan de lopende band: als je maar lang genoeg die fantasieën hebt, lijkt het soms dat het waar is.

Dit is een heel fundamenteel punt. Het betekent eigenlijk dat het denken-voelen op een natuurlijke wijze verlangzaamt, minder haastig wordt, en misschien wel eens vanzelf stil valt. Dan hebben we de situatie geschapen waarin iets gebeuren kan buiten het zintuiglijke ervaren om.

Merkwaardig genoeg hebben we daarvoor ons lichaam nodig. Het lichaam dat we eigenlijk in de grond van de zaak vergeten – behalve als we er ingewikkelde voedingstheorieën op nahouden, of als we ziek zijn, of als we een sportprestatie willen leveren, of als we seks bedrijven. We zijn ons nauwelijks bewust dat zonder het lichaam het bewustzijn dat wij hebben er niet zou zijn.

Dus het lichaam is heel erg belangrijk, het is in ieder geval zó belangrijk dat we er aandacht aan moeten geven. Niet de aandacht om er iets uit te krijgen, om het iets te laten doen, wat onze normale benadering is (denk maar aan de sportprestaties), of om er geen last van te hebben (denk maar aan de medicijnen die je neemt). Maar een aandacht waarbij we het lichaam echt zien als een levensgezel, als een zetel van dat bewustzijn waar het om gaat.
Dat is een fundamentele noodzaak.

Als je dat echt inziet, begrijp je dat het zitten iets anders is dan de geest afstompen. Zitten is, zoals alle oefeningen, bedoeld om het lichaam zó gevoelig te maken, dat het de signalen buiten het zintuiglijke kan opvangen.

Het is heel belangrijk dat je dit helder ziet voor jezelf. Je kunt er heel veel over praten, je kunt het op allerlei manieren aanduiden: je kunt het in mythische verhalen pakken, je kunt het in religieuze verhalen pakken. Maar wil het zó duidelijk zijn, zó onomstotelijk dat het werkelijker is dan alles wat je tot nu toe geleefd hebt, dan is het nodig dat je oneindig veel gevoeliger wordt voor wie je bent. En daarvoor heb je dat lichaam heel hard nodig.

Het is niet alleen een kwestie van goede voeding, van voldoende slaap. Dat zijn hele belangrijke dingen, maar ze zijn niet beslissend. Het beslissende is dat jij aandacht geeft aan je lichaam, échte aandacht: hoe je met je lichaam in het leven staat, hoe je je beweegt, hoe je kijkt, hoe je luistert; op welke manier je in jezelf komt en registreert hoe het denken beweegt, vanuit welke impulsen het draait, hoe de gevoelens tot stand komen.

Daarvoor heb je een bewustzijn nodig dat uiterst scherp is, dat gevoelig is en intens. En, mind you, dat kun je niet wíllen, dat moet gaan gebeuren, dat moet geboren worden. Dat kan alleen maar geboren worden in jouw aandacht. Een aandacht die niet bij voorbaat al weet waar hij naartoe gaat, een aandacht die uitsluitend luistert naar dat wat er plaatsheeft – niet wat je hoopt dat er plaats zal hebben, niet wat je verlangt, maar dat wat plaatsheeft doordat jij ernaar kijkt, ernaar luistert, erin bent.

Een van de makkelijkste leidraden om daar dichterbij te komen, is aandachtig, maar vooral vriendelijk, je adem te volgen.

Je ademt je hele leven – en je weet niet dat je ademt, het is iets wat helemaal buiten je omgaat.
Er gaat trouwens ontzettend veel buiten je om: wat er in je stofwisseling gebeurt, en hoe de humeuren van je hart zijn, gaat ook buiten je om.

Dus begin maar bij het dichtstbijzijnde, probeer maar je adem rustig te volgen, alleen maar volgen, zonder wat te doen.

Ik heb het nu tien jaar gedaan, omdat ik vermoedde dat het een sleutel bevatte. En ik heb gemerkt dat de adem je ontzettend veel leert, hij geeft inzicht in allerlei bewegingen in je geest, die je op geen enkele andere wijze op het spoor kunt komen.

Ik las laatst een boekje met de vertaling uit het Aramees van de zaligsprekingen van Jezus.[1] Dat is aan één stuk door een verwijzing naar de adem, een verwijzing naar het ontspannen van je lichaam. Dat staat niet in de Statenvertaling. Maar het geeft aan waar het eigenlijk om gaat.
Het is natuurlijk iets fundamenteels als je zonder opzet, dat wil zeggen zonder er iets ermee te willen, je adem volgt. Dat is de grote omzetting. Daarmee wordt je ‘ik’ niet buitenspel gezet, maar het krijgt een plaats die het toekomt.

Zoals wij normaal leven, is het ‘ik’ degene die ons leven bepaalt. Dat is een hele ingewikkelde historie, maar zo is het toch wel. En wij worden ook op dat ‘ik’ aangesproken. Maar waar ik het nu over heb is datgene wat totaal niets met het ‘ik’ te maken heeft. Toch is het in ons, en je kunt het zelf opmerken.

Dat is voor ons natuurlijk heel moeilijk, want we zitten met allerlei dingen die nog niet af zijn in ons leven. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zei ‘Ik ben klaar!’ Wij worden voortdurend opgejaagd door dat gevoel dat er nog zoveel moet. En de wereld zoals hij is en zoals de massacommunicatie die tot ons brengt, is ook niet iets om rustig van te worden. Dus het is heel begrijpelijk dat we opgedraaid zijn – en dan wil ik het nog niet eens hebben over écht opgedraaid zijn, maar zo gewoon, zoals we leven, als rustige mensen.

Dus als je dat onbekende stuk in jezelf, dat niet in het zintuiglijke vastligt, graag wilt leren kennen, moet je een innerlijk totaal andere houding innemen. De houding namelijk van de leerling die-het-nog-vernemen-moet; die niet met een probleem komt, maar die nog alles vernemen moet, alles. Want alles wat je weet is van dat zintuiglijke leven, dat leven dat in de tijd gevangen is. Nu moet je iets gaan leren kennen wat daarbuiten ligt, waar geen van al die wetten die je kent, al die oplossingen, al die benaderingen, geldt.

Het is nogal wat, om oprecht te zeggen ‘Ik weet het niet, misschien kan ik het vernemen.’

Als je probeert de adem te volgen, zoals in Aanwijzingen bij de Tao-zen meditatie[2] beschreven is – waarbij je met je aandacht door je hele lichaam heengaat en geleidelijk aan contact krijgt met de energie, die gelijk opgaat met de adem – probeer er dan niet over te denken. Ik zou het jullie willen smeken: probeer niet te denken ‘O, dat zal wel zus of zo zijn’ of ‘Ik heb wel gelezen dat…’ Want dan ga je de mist in. Probeer je voor één keer in je leven je te bepalen tot wat je registreert.

In het begin zal dat oervervelend zijn, aldoor maar hetzelfde. Dat komt omdat je instrument nog niet ontvankelijk is. Dus het enige is om dat rustig vol te houden.

Ik heb gemerkt dat ‘s nachts, zo tussen drie en vijf, een heerlijke tijd is om dat te doen. Er is niemand die aandacht vraagt, de mensenwereld slaapt, jij bent alleen bij jezelf, en je kunt alle tijd nemen om de adem te volgen, om te voelen wat hij doet, om te voelen hoever hij reikt.

Als je dat domweg volhoudt, zul je merken dat je langzamerhand in een totaal andere wereld terechtkomt, een heel subtiele wereld. Want je registreert tijdens het volgen van de adem natuurlijk wel dat je ook gedachten hebt. Je hebt, zoals alle mensen op het ogenblik, nu eenmaal een bewustzijn dat altijd maar in het denken en het voelen draait. Helemaal niet erg. Laat ze maar komen en laat ze maar voorbij gaan – laat ze maar komen en laat ze maar voorbij gaan. Intussen volg je telkens weer de adem.

Als je dat enige tijd volhoudt, misschien een jaar of twee, drie, ga je merken dat je manier van denken verandert, en dat het begeleidende gevoel daarmee ook verandert. Het lijkt net alsof al de dingen die je al eindeloos vaak gedacht hebt – op gezag soms van een dominee of van een priester of van een filosoof – een beetje doorzichtig worden, niet meer zo alles beheersend zijn. Het wordt een beetje speelser. En je hebt er niets aan gedaan, je hebt aldoor diezelfde gedachte gehad die je al héél erg goed kent. Je hebt er ook wel eens last van, en dan praat je er met anderen over of je er niet af kunt komen. Maar daar verandert de kwaliteit van die gedachte niet door, wat je er ook aan doet op de normale manier.

Het is erg leuk om te merken dat je lichaam ongelofelijk wijs is, het kiest de beste tijd om dit te doen. Dat heeft niets te maken met je dagprogramma of je nachtprogramma, het is iets heel anders. Je lichaam krijgt, ik zou haast zeggen, de smaak te pakken, en het helpt je om vanzelf wakker te worden op de tijd die voor jou gunstig is. Je aandacht is dan al anders dan op de dag, waar je door alles en nog wat wordt afgeleid.

Als je dan, heel letterlijk, door je lichaam wandelt, zul je steeds meer van dat lichaam gaan voelen. Je zult ook allerlei kwaliteiten van je adem gaan opmerken. Want er zijn heel veel kwaliteiten van je adem, en dientengevolge ook heel veel kwaliteiten van je energie. De energieën die je gaat ervaren in die stille uren in de nacht, hebben een totaal andere smaak.
Ik moet er nu woorden voor gebruiken die een beetje omschrijvend zijn, maar misschien dat dit je helpt. Het zijn voorzichtige energieën, het is niet van pats-boem. Het kondigt zich eigenlijk aan, zoals de wind soms opsteekt, heel zachtjes eerst, en dan sterker wordt. En jij hebt het gevoel dat er op geen enkel moment iets van je verwacht wordt, er wordt op geen enkel moment iets van je geëist, je wordt op geen enkel moment in een bepaalde richting gestuurd.

Het is iets wat heel zachtjes bezit van je neemt, wat je letterlijk zacht maakt – niet alleen in je gevoel en in de gedachten die je hebt, maar ook letterlijk in je lichaam. Je merkt dat je een ontspanning bereikt die je gewoon nooit zomaar bereikt. Die stelt zich vanzelf in. Je merkt dat bepaalde organen, bepaalde delen van je lichaam, die eigenlijk altijd aangespannen zijn, eindelijk ontspannen raken. En jij doet daar niets aan, je volgt alleen maar de adem, dat is het enige wat je doet.

Je merkt tot je verbazing dat sommige delen van je lichaam aangespannen worden, ook zonder dat je er iets aan doet. En merkwaardigerwijze verdwijnt de energie niet in die aangespannen gedeelten, maar is hij in hoge mate aanwezig. Je kunt dus niets verwachten, het gaat totaal anders. Het enige houvast wat je hebt, is de kwaliteit van je denken en voelen. Dat verandert gestadig.

Omdat ik een schrijver ben, probeer ik ‘s ochtends, direct nadat ik wakker word of nadat ik die oefening gedaan heb, het op te schrijven. En het grappige is dat me dat niet lukt, terwijl ik er nu al een paar jaar mee bezig ben. Het gaat niet, want de woorden die ik ter beschikking heb kunnen dat niet weergeven. En wat ik er nu van vertel is echt heel klungelig.

Het beste wat ik ervan zeggen kan, is dat je het gevoel hebt dat je op een hele zachte manier van binnenuit veranderd wordt. En dat heeft niets met je verleden te maken, het heeft niets te maken met wat je wel of niet gedaan hebt, het is iets totaal anders. Het lijkt alsof er langzamerhand een oog open gaat voor een andere wereld. Dat is precies dezelfde wereld waar je altijd in geleefd hebt, alleen hij ziet er anders uit.

Ook als je aan mensen denkt die je tegen bent gekomen, merk je dat in die nachtelijke uren de mensen in jou veranderen. Want we hebben natuurlijk van iedereen die we ontmoet hebben een beeld, zelfs zodanig dat we denken in staat te zijn om die mens te adviseren om eens zus of zo te doen als hij het moeilijk heeft. Maar je merkt dat het heel anders zit, je merkt dat alle mensen die je ooit gekend hebt, in jou veranderen, dat je als het ware een nieuwe toegang tot ze krijgt.

Dat maakt je natuurlijk ontzettend voorzichtig. Want je weet nu voorgoed dat de indrukken die jij van een mens hebt, héél erg betrekkelijk zijn, dat die waarschijnlijk maar heel weinig met die mens te maken hebben; dat die mens heel anders is, dat die veel meer mogelijkheden heeft. En dat jij, als je daarvan kennis hebt genomen, daar rekening mee moet houden.

Want waar jijzelf aan werkt, is tenslotte ook waar die mens eens aan zal werken. Wanneer, weet je niet – als hij het niet al doet, op een heel onbewuste wijze. Want dat gebeurt god zij dank ook nog, dat de mens onbewust telkens een kleine influistering krijgt dat alles totaal anders is.

Waar ik het nu over heb is dat volgehouden werk in jezelf – ik wil het geen oefening noemen.

Van dat volgehouden werk in jezelf, is maar een heel klein deeltje wat jij doet. Het meeste wordt voor jou gedaan, in jou. Zo is het, en niet anders. Het enige wat van je gevraagd wordt is hier aandacht voor hebben, en niet dóór te gaan, altijd maar weer op dezelfde manier, met in je gedachten en je gevoel door te draaien. Inderdaad die houding in te nemen van ‘Ik weet het niet’, zodat je kunt luisteren, kunt voelen.

Je zult ook zien dat de wijze waarop de gedachten zich in jou verwerkelijken, van karakter verandert. Ze zijn veel helderder en veel verfijnder, en ze laten zich bekijken. Ze hebben geen haast, ze rennen niet van de ene wetenswaardigheid naar de andere. Ze zijn niet op zoek naar een oplossing. Zoals een slenteraar, verwijlen ze bij alles wat zich voordoet. Ze nemen de tijd om juist bij dat wat nog niet helder is, lang stil te staan.
Dat is iets wat wij nooit doen, wij willen ervan weg, juist daar waar het onbekend is, waar een vraag een vraag blijft – wanneer is dat, dat bij ons een vraag een vraag blijft… dat pikken we toch niet?

Maar je gaat merken dat het iets heel bijzonders is, om een vraag een vraag te laten en er niet bij in slaap te vallen, om datgene wat er is zich aan je te laten ontvouwen.
In dat ontvouwen verander jij. Je kunt het niet versnellen. Want dat wil je natuurlijk ook wel weer, zo is het ‘ik’. Als je het versnellen wilt, is het weg, foetsie! Als je het verlangzamen wilt, is het weg.
Je moet alleen maar volgen, en zien wat het aan je wil tonen. De macht ligt dáár, niet bij jezelf, die ligt elders.

Zo voltrekt zich langzamerhand datgene waar, alle eeuwen door, de mensen naar uitgekeken hebben, als ze niet meer tevreden waren met het leven wat ze kenden. Dat wij hier zitten, is omdat wij daar ook niet tevreden mee zijn. Dus we zijn terug bij een eeuwenoude uitdaging.

Wat ik hier nu vertel, is al op duizenden manieren verteld. Ik had het daarnet over die Aramese vertaling van de woorden van Jezus.[1] En je hebt het Taoïsme, je hebt het Boeddhisme, het Hindoeïsme en de Islam. In al die religieuze stromingen is dit, waar ik het nu vanavond over heb, terug te vinden. Maar je moet wel een oor en een oog hebben om het terug te vinden.

Wat ons natuurlijk overkomen is, is dat wij, die in een bepaald werelddeel zijn geboren en opgegroeid en werken en leven, gevoelig zijn voor een bepaalde soort van benadering. Maar die benadering is ook alweer vervormd doordat de woorden van degene die het voor het eerst ervaren heeft – of het nu Jezus is of Boeddha, of een van de Veda’s, of in het Taoïsme van Lao Tse – vertaald zijn door degenen die het gehoord hebben. En dat is weer vertaald, en weer vertaald, en weer vertaald. En wij hebben nu te maken met de laatste aflevering, waar al die mensen die zich ermee beziggehouden hebben, het hunne aan toegevoegd hebben.

Wij moeten nu terugvinden wat achter al die eindeloze vertalingen verborgen is: de oorsprong.

Die oorsprong ligt ook in ons. Dus we kunnen over al die eeuwen heen springen als we naar onszelf toegaan, als we in onszelf gaan luisteren, middels zo’n hele eenvoudige ademoefening. Een oefening die je als het ware bij de hand neemt en je langzaam weghaalt uit het gareel van je leven, je laat zien hoe weids het heelal is, maakt niet uit waar je woont.

Misschien woon je in een of andere bekrompen huurkazerne. Niet iedereen kan buiten wonen, onder de sterren lopen, het gezang van het water horen, het ruisen van de bomen. De meesten van ons zijn ergens opgeborgen in betonnen hokjes, met alles wat de mens gemaakt heeft om zich heen, steeds knapper en ingewikkelder, maar alles van de mens – het is dus niet geboren, het is gemáákt.

Wat nu gebeuren moet voor ons is, dat wij opnieuw geboren worden, in onszelf. Waar we ook zijn en hoe ons leven ook is, in welke situatie we ook zijn.

Dat gaat natuurlijk niet zomaar, daarvoor moet je je inzetten, zonder wilsinspanning, zonder grijplust, zonder te willen scoren. Maar doodeenvoudig om dat wonderlijke wezen wat wij zijn, te leren kennen – wiens zichtbare uitingsvorm ons weliswaar vertrouwd is. Maar dat is zijn uiting: zoals wij nu zijn, zijn wij een uiting ergens van. Het gaat erom te komen tot datgene wat zich úit, om dus niet bij de uiting te blijven staan.

Daarvoor moet je doen. Je kunt niet zitten wachten, je moet doen, steeds doen, doen op een manier die niets beoogt te hebben, te halen, te volbrengen. Een doen wat dus open is.
Daarvoor moet je met jezelf werken, elke dag, elke vierentwintig uur minstens twee uur. Gewoon voor je zien dat dat nodig is. En op de koop toenemen dat je, zeker in het begin, je telkens afvraagt ‘Waar ben ik eigenlijk aan bezig, ik volg mijn adem, maar er gebeurt niets!’

Dat komt omdat we zo vreselijk haastig zijn. Maar ik denk dat het nodig is dat je je verveelt, dat je het gevoel hebt dat het allemaal nutteloos is. En dat je rustig doorgaat.

Op den duur ga je merken dat in dat stille ademen, terwijl je daar helemaal in je eentje ligt, iets gebeurt, dat je een nieuwe wereld ingaat.

Nogmaals, het is dezélfde wereld waar je elke dag in leeft, een wereld die je vreselijk goed kent. Alleen, hij ziet er anders uit.

Je zult ook merken dat als je dan de volgende dag weer gewoon aan de gang gaat, hij je ontglipt. Maar dat is niet erg, want strakjes ben je er weer in terug. Zo ga je rustig door.

Het is iets heel liefelijks – ik kan het niet genoeg zeggen. Het is niet dramatisch, het is niet geweldig, en het is zéker niet moralistisch. Daar heeft het allemaal niets mee te maken.

Het is iets zó natuurlijks dat je het bijna niet kunt beschrijven. Het komt een beetje dichtbij als je ongelooflijk veel van iemand houdt, dat er even geen afstand is, dat je van één adem bent.
Dat duurt maar heel kort, maar het geeft het een beetje weer. Dan zijn er geen gedachten in je of die ander goed is of niet goed is, wat zijn karaktereigenschappen zijn, enfin, de hele rambam er omheen is er op dat moment niet. Van die kwaliteit is het. Het constateert eigenlijk alleen wat in het ongeziene aanwezig is, en het werkt van daaruit. Dat verandert je leven.

Het is natuurlijk ook geen psychologie, echt niet, daar heeft het niets mee te maken.

Het hervindt zichzelf. En je merkt dan dat de wereld er anders uitziet.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.:  De veranderingen die plaatsvinden kan je toch alleen maar zintuiglijk waarnemen? Want je zit nu eenmaal vast aan je zintuigen.

– Maarten:  Die beelden zitten vast aan je zintuigen, maar het merkwaardige is dat ze van kwaliteit veranderen. Het is de basis, maar het gaat steeds verder, en op een bepaald moment heb je het gevoel dat die basis verlaten wordt. Maar dat doe jij zelf niet, dat gebeurt gewoon doordat je blijft volgen.

– A.:  Maar dat volgen doe je met je zintuigen…

– Maarten:  Dat doe je met je aandacht. En je aandacht is niet helemaal je zintuigen. Je verifieert met je zintuigen, maar die aandacht is meer dan dat. Als je het doet, wordt het duidelijk.
Zoals ik zo net al zei, probeer ik het telkens op te schrijven, maar dat lukt me niet omdat ik, als ik het opschrijf, helemaal vast zit aan alle beelden die uit de zintuigen komen. En daar klopt het niet mee, er ontbreekt iets. Ik probeer het dan aan te geven door te zeggen: het is zacht, enzovoorts, maar dat is ook maar een omschrijving.

– A.:  Maar ook als je volgt breng je er een aandacht naar toe, maar je voelt het wel in je lijf gebeuren.

– Maarten:  Ja, maar de vraag is juist: hoe voel je het?

– A.:  Ik vraag me af of je dat zonder zintuigen kan.

– Maarten:  Nee, je blijft in je zintuigen, maar je ervaart door die zintuigen iets anders. Dat bedoel ik. Dat is een proces wat doorgaat.

Nee, het mooie is juist dat je de zintuigen niet verlaat. Dat is erg goed dat je dit vraagt, want dat misverstand komt gauw.

– A.:  Juist door in je lichaam te voelen en te blijven, en die veranderingen waar te nemen – dat doe je toch?

– Maarten:  Ja, dat doe je wel met die zintuigen, maar de manier waarop dat tot je komt is anders. En dat is waar het om gaat. Je gaat eigenlijk merken dat de manier waarop je tot nu toe je zintuigen gebruikt hebt, te klein is.

– A.:  Ja, de gevoeligheid, en wat jij ook zei: de wil. En geen gebods- en verbodsborden.

– Maarten: Jouw vraag geeft al aan hoe fundamenteel het is. Want het ergste wat je kan overkomen is natuurlijk dat je in een fantasie terecht komt, dan ben je natuurlijk weg van de weg. Dat blokkeert alles.

– B.:  Is het zo dat je meer open gaat staan voor een wereld die vastzit aan deze wereld?

– Maarten:  Je merkt dat er een veel ruimere, vooral een veel meer omvattende wereld is, die zich maar zeer gedeeltelijk uit in datgene wat wij dan ‘de wereld’ noemen. Dat voel je dan.

– B.:  En dat breidt zich uit naarmate je…

– Maarten:  Als je maar rustig volgt wat zich aan je voordoet, en daar verder geen gedachten over hebt, gaat dat door. Het is een proces wat doorgaat.

– B.:  Juist dit laatste, om dat te kunnen volgen… Het is iets nieuws, en ik ga dan altijd zoeken in een boek of ik iets soortgelijks kan vinden om een beetje richtlijn te krijgen.

– Maarten:  Dat is prima, als je maar jezelf het meeste blijft geloven, dat is het belangrijkste. Dus dat je niet aantast wat je dan ervaart. En als er in dat boek staat dat het onzin is, dat je dan zegt ‘Ik doe het boek dicht!’

– B.:  Ik geloof dat boek eerder, meestal…

– Maarten:  Ja, zo is het ons ook geleerd. Dat boek wist het en jij moest dat geloven. Maar ik keer het om: je ervaart iets, en heel vaag weet je dan ook wel dat er in dat boek iets staat wat daar mee te maken heeft. Daarom pak je dat boek. Maar zoals ik daarnet al zei, dat boek is een vertaling van een vertaling van een vertaling, dus daar kan allerlei ingeslopen zijn wat er niet bij hoort.
Dus daarom: blijf bij jezelf. Mijn ervaring is dat je op den duur – als je de lijn volgt dat je bij jezelf blijft, wat er ook gebeurt – gaat merken dat van heel veel wat in allerlei boeken staat, hele kleine stukjes bij jouw ervaring horen.
Zoals ik daarnet vertelde – want dat is nogal wat – dat de woorden van Jezus voor een groot gedeelte zuivere meditatieaanwijzingen zijn. Ik zal je dat boekje wel eens laten zien, de titel is Gebeden van de kosmos.
Maar het is er maar één, hoor. In de Veda’s vind je hetzelfde.

– B.: Dus als ik het goed begrijp, brengt de adem je in een gebied wat van het onbekende is…

– Maarten:  …het is het onbekende.

– B.:  Wat me ook elke keer frappeert, wanneer je je adem aandacht geeft, dat je lichaam erop reageert zodat het rustig en ontspannen wordt.

– Maarten:  Ja dat is het allereerste, dat je lichaam rustig en ontspannen wordt. En dat je dus geen haast meer hebt. Dat is al fantastisch!

– C.:  Het brengt je als het ware rust vanuit een bepaald gebied…

– Maarten:  Het is uit jezelf natuurlijk, maar het is een gebied wat je tot dan toe niet kende.

– C.:  Je zei net: als je aan het denken bent, laat de gedachten maar voorbijgaan. Maar het is niet altijd zo eenvoudig, sommige gedachten kunnen zo langdradig zijn. En dan ga ik onderzoeken wat de aanleiding was van die gedachte, en soms is het gewoon dat je dingen aan het verwerken bent. Dat kunnen bijvoorbeeld dingen zijn die je die dag hebt meegemaakt. Als ik dan merk wat de aanleiding is van de gedachte, stopt het ook. Maar je kunt niet altijd zeggen ‘Die gedachten zullen wel voorbijgaan, laat ze maar gaan…’

– Maarten:  Nee, soms zijn gedachten zo dat ze blijven. Blijf er dan maar rustig bij. Maar vergeet niet telkens even naar je adem terug te gaan, want dat verandert als het ware de manier waarop je met die gedachte meegaat.

Wat jij zegt is dat je soms – daar zullen we het nog heel veel over hebben – in de manier waarop je in de dag bezig bent, plotseling de aanleiding kunt vinden van die gedachte. Maar soms lukt dat ook niet. Wat belangrijk is, als een gedachte telkens maar terugkeert, dat dat een zin heeft. En dat moet je niet weg willen hebben, probeer daar bij te blijven.


[1]  Gebeden van de kosmos. Meditaties over de Aramese woorden van Jezus (East-West Publications)
[2] Maarten Houtman, Aanwijzingen bij de Tao-zen meditatie, 5e druk, 2001
deel I Aanwijzingen bij de adem- en energie-oefeningen
deel II Aanwijzingen bij het zitten
Met instructie-Cd
Uitg. stichting ‘zen als leefwijze’

naar boven