Je zetel in je bewustzijn innemen

Toespraak voor sept. 2021
> Archief Toespraken
Eefde mei 1987 | Maandagmorgen

Inleiding
[download]
Hanna Mobach, Een zetel voor het licht, 1990-1991
Installatie met ‘Stoel voor Elia’ (1973, witte chamotklei, h15cm)

Ik wou vandaag beginnen met iets uit mijn eigen leven te vertellen, omdat dat te maken heeft met de bewustzijnsstudie waar we allemaal aan bezig zijn.

Ik werd geboren als een klein jongetje in Indonesië op een plantage aan de rand van het oerwoud en ben de eerste acht jaar van mijn leven opgevoed door de Javanen. Niet door mijn ouders, want ik was alleen maar tijdens het eten thuis en het slapen en de rest van de tijd was ik onder deze mensen.
Dat heeft tot gevolg gehad dat waar we hier op het ogenblik heel gewichtig over doen, over paranormale gaven, daar heel gewoon was: helderziendheid, helderhorendheid, toekomst kunnen zien, was heel normaal. Daar werd geen ophef over gemaakt, dat was zo.

Maar wat nog belangrijker was, de oude tuinman – hij was één van de drie tuinlieden – had het op zich genomen om mij een beetje thuis te laten raken in mijn eigen lichaam. Die heeft me beleerd hoe je je zintuigen kunt gebruiken en heeft me ook geleerd hoe je met de dieren in het wild moet omgaan. Hij zei onder andere: “Als je bang bent, ben je nog kleiner dan in de slaap. Als je wakker bent (wij zouden dan zeggen: als je oplet) ben je groot.”
Dat is letterlijk waar. Hij leerde me dus ook echt met die zintuigen omgaan. En hij leerde me ook hoe je je magnetisch circuit beter op gang kunt houden. Dat is me dus van het begin af aan duidelijk geworden.

Toen ik dan later, op mijn achtste jaar, werd veroordeeld om van de plantage weg te gaan, moest ik de stad in, dat was 300km van de plantage verwijderd. Toen viel ik onmiddellijk in een totale andere wereld. En wat mij toen opviel, is dat in die andere wereld – en dat was dan toch nog een Indonesische wereld – al de eerste vervuiling optrad, dat de mensen in de stad al veel minder met hun zintuigen en met hun lichamen bezig waren. En wat mij ook opviel dat is dat ze zich, veel meer dan in die eerste jaren, vereenzelvigden met die mens die ze waren. Terwijl ik juist geleerd had dat je jezelf kon bestuderen, dat je dus je eigen bewustzijn – dat zeg ik nu – kon bestuderen.
Daar kwam nog bij dat ik in die begintijd daar een vertelbaboe had, een een hele oude vrouw, die getrouwd was geweest met een schimmenspeler. Zij heeft me de complete Mahabharata in zijn authentieke vorm verteld. Zodat ik ook al in contact kwam met dat merkwaardige verschijnsel, dat je bewustzijn bepaalt hoe je een verhaal vertelt, niet alleen, maar ook hoe je een verhaal beleeft. Ze kon eenzelfde stuk van het verhaal op een heleboel manieren vertellen, zodat ik al direct geconfronteerd werd met dat merkwaardige feit – dat is me altijd bijgebleven – dat je jezelf op een heleboel manieren kunt behandelen.

Goed. Toen kwam ik tot overmaat van ramp na die tijd in de stad in Indonesië, in Nederland terecht. Dat was een nieuwe stap terug, naar nog grotere vervuiling. Dat was in die tijd, in 1930, nog niet eens zo slecht, vergeleken bij nu. Maar ik voelde dat al zo. Wat mij vooral opviel was dat de mensen ergens anders waren dan ze waren. Dat viel me echt op, ze waren altijd ergens anders dan ze waren. En ten tweede viel me aan de vrouwen op dat ze zo ongelooflijk harkerig liepen. Ik zei toen als jongen van 14 jaar: “Het lijkt wel alsof ze alleen maar fondantstampers aan hun benen hebben, dat stampt maar weg in plaats van te lopen…”
Dat was dus een nieuwe confrontatie.

Toen heb ik daarna gestudeerd, elektrotechniek, en ben teruggegaan naar Indonesië. En toen ben ik dan uiteindelijk in het gevangenkamp terechtgekomen, als verpleger in de dodenbarak – ik maak het kort – en werd geconfronteerd met het grote lijden.
Daar ben ik ongelooflijk dankbaar voor, dat was voor het eerst. Waarschijnlijk had een gevoeliger mens dan ik ben, al vóór die tijd het grote lijden ontmoet. Maar voor mij was het blijkbaar nodig in zo’n massale vorm – want er gingen dagelijks zo’n 20 tot 30 mensen dood en als verpleger begeleidde je dat – het grote lijden mee te maken en erin te gaan, niet meer van je af te kunnen zetten. Het was natuurlijk de hele dag, en soms een stukje van de nacht, dat je die mensen moest verzorgen, mensen die allemaal buikloop hadden. Dus het was op zich nou niet zo’n aangename arbeid. Maar waar het om ging is dat je de mens meemaakte als alle maskertjes afgelegd waren, als hij dus geconfronteerd was met zijn meest vitale werkelijkheid die hij op dat moment moest afleggen.
Dus je maakt dan eigenlijk dat mee wat we allemaal, zoals wij hier zijn, eigenlijk dagelijks zouden moeten doen: jezelf wegzetten.

Maar het gaf mij ook opnieuw de mogelijkheid om in dat verschijnsel van het bewustzijn van de mens ingang toe te krijgen. Dus niet al te zeer vast te zitten aan de honderd en één dingen waar wij aan vastzitten, dat werd gewoon van me afgeschud.
Dat is natuurlijk een geweldig voorrecht als je zoiets mag meemaken. Ik realiseer het me dagelijks: het is zo’n geweldig voorrecht om dat mee te maken, daar krijgen maar weinig mensen gelegenheid toe.

Maar dan ga je echt beseffen dat het enige wat wezenlijk van belang is – en ik denk, en steeds meer, dat dat onze opgave is als we op aarde komen – dat we ons bewust worden van de toestand waarin we zijn. En dat we ons tevens bewust worden van alle invloeden die op ons hebben ingewerkt – dat is de langste weg – en tevens dat je dat kunt bestuderen.
Dat is iets geweldigs, dat je niet machteloos bent, dat je echt …
Kijk, wat dan belangrijk is, is dat je dan studeert. Dan ben je dus niet meer uit op geluk, je bent niet meer uit op al die dingen waar we eigenlijk altijd op uit zijn: we willen verzekerd zijn, we willen gelukkig zijn, we willen een goed leven hebben. Daar zijn we mee bezig, allemaal, als we iets anders zeggen, dan zijn we aan het jokken. Dat is gewoon zo. Maar je merkt dan dat het dat allemaal niet is, je merkt dat het enige wat erop aan komt, is dat je je bewust wordt van alles wat in je leven speelt.

En als je studeert, gaat het er niet om ergens etiketjes op te plakken. Dat is wat we met de oordelen doen. Dan gaat het uitsluitend om te ontdekken: wat is wat, hoe werkt het ene op het andere in.
Als je dat doet, kom je op een hele vanzelfsprekende manier los van die kleine mens die geworden is, van het moment dat je geboren bent tot nu toe. Daar hoef je dus geen oefeningen voor te doen, je hoeft je niet te onthechten, je hoeft geen hekel aan jezelf te hebben, je hoeft jezelf niet in de hoek te zetten. In die studie kom je vanzelf los. Dat is net zo als een vrucht die rijp is van de boom valt. Zo, op die manier, zo organisch is het.

Ik denk dat meditatie eigenlijk dat is: die niet aflatende aandacht die je hebt voor jezelf. Want jij bent alles wat er is. En als je jezelf niet kent, gebruik je je zintuigen verkeerd, gebruik je je onderscheidingsvermogen verkeerd, gebruik je je waarderingsmogelijkheid verkeerd. Dus door dat allemaal verkeerd te gebruiken, word je een afgesloten eenheid in een geheel. En we weten gewoon uit de medische wereld, dat een cel die zich afsluit, dood gaat. Maar zo is het met ons geestelijk ook. En dat gaat soms met erge pijn gepaard en met een heleboel ellende. Maar dit ligt eraan ten grondslag. Als je je afscheidt, zul je moeten doodgaat, écht doodgaan. Ik bedoel, dat sterven van het lichaam, dat is niet echt doodgaan, dat is een overgangstoestand, een transformatie. Dat weten we wel niet, maar zo is dat.

Als je dat nu even beseft, dan denk ik dat geen van jullie meer moeite heeft om te mediteren – als je beseft dat je leven op het spel staat, je echte leven, je diepe leven, staat op het spel als je je afsluit. Dat wil zeggen, als je in een mening, in een oordeel, in een conclusie, blijft hangen. Als je niet elke dag alles opnieuw ter discussie stelt voor jezelf.
Want als iets werkelijk is, hoef je het niet vast te houden, als iets werkelijk is, is het werkelijk. Waarom hebben wij zo’n moeite? Wij hebben zo’n moeite, omdat we altijd dingen vast moeten houden, we moeten iets onthouden, je moet vasthouden. Maar als iets werkelijk is, hoef je het niet te onthouden, dan is het er, dan hoef je je hersens niet te gebruiken. En dat is heel belangrijk, érg belangrijk…

Dat de evolutie zo langzaam gegaan is zoals hij gegaan is, daar hebben we het al heel vaak over gehad. Maar waarom hij langzaam gegaan is, daar hebben we het niet over gehad. Dat komt omdat alle onderdelen, vanuit die zelfhandhavingsdrift de impuls hebben meegekregen om vast te houden. Daarom hebben onze hersens zich ook zo traag ontwikkeld. Ons denken heeft zich heel traag ontwikkeld. Maar – ik wens het jullie allemaal toe – als je wel eens een moment hebt dat je volmaakt stil bent, dan merk je plotseling dat die hersens volmaakt schoon zijn en dat je alles kunt op dat moment. Dat wil niet zeggen dat je alles wilt, maar je kunt alles overzien.

Dus als je dat inzicht, dat je niet alleen maar die drager bent van een naam, van een positie in de maatschappij en van, afijn, alles wat jullie wel weten,  maar dat je een bewustzijnsverschijnsel bent, iets wat in wording is – als je dat echt beseft, dan verlies je je interesse in al die onzin waar je nu mee bezig bent.
Dat is gewoon een feit, dat valt van je af, net als een jasje. Dat valt weg. En je krijgt belangstelling voor dat wonderbaarlijke verschijnsel wat in jou vertegenwoordigd is.
Vandaaruit zie je ook heel helder wat er in de wereld aan de gang is, dan is het glashelder waarom het grote lijden er is – het grote lijden wat voortkomt uit onwetendheid en onbewustheid.
Boeddha heeft niet voor niets gezegd: de grootste zonde is de onwetendheid. Daar bedoelde hij niet mee – zo is het wel vertaald – dat je erg veel kennis moest opdoen, maar hij bedoelde hiermee dat je bewust moest worden.
Uit die onbewustheid komt fanatisme voort, komt winstbejag voort, komt hebzucht voort, komt agressie voort. En dat wordt aangedreven door die zelfhandhavingsdrift.

Maar die zelfhandhavingsdrift – er zijn mensen die denken: ja, daar kan ik me tegen verzetten. Dat is een verloren zaak, je kunt je niet tegen die machtige oerprincipes van de schepping verzetten. Het meest duidelijk zie je dit in het liefdesspel, daar zie je het het meest duidelijke. Dat kan alleen als het ware buitenspel gezet worden, doordat je je accent verlegt naar dat gedeelte van jezelf wat nog in wording is.
Want je lichaam is nauwelijks meer in wording, dat is een afgesloten iets. Maar je bewustzijn is geen afgesloten iets, dat is iets in wording. En zodra je je dáár vestigt, heeft die zelfhandhavingsdrift, ook in het liefdesspel, helemaal geen vat meer op je, want je bent ergens anders – ondanks het feit dat je een lichaam hebt.
Natuurlijk heb je een lichaam, je bent er zelfs blij mee. Want dat lichaam – wat je gekregen hebt en waar je heel achteloos mee omgesprongen bent, waar je ouders al altijd achteloos mee omgingen, maar jijzelf ook – heeft nauwelijks meer de gelegenheid om jou, zoals je in wezen bent, te verwerkelijken.

Maar zodra je je zetel in je bewustzijn inneemt – en dat is niet alleen in je hoofd, dat is in je totaal – dan heeft die zelfhandhavingsdrift, die gemaakt is, in het leven is gekomen, om lichamen niet alleen zich steeds te laten reproduceren, maar ze ook in leven te houden, voor jou geen boodschap meer. Je ervaart jezelf in dit leven in eerste instantie als een bewustzijn, en dan als een lichaam.
En als je lang genoeg kunt leven op een verstandige manier, dan zal dat ook nog wel eens één worden.

Maar die tussenstap is noodzakelijk: dat je je bewust wordt van het feit dat je iets anders bent dan een veredeld lichaam. Want de meesten van ons ervaren onszelf als een veredeld lichaam – dat bewustzijn, nou ja, dat is een toevoeging… Maar het is de hoofdzaak, de oorzaak van ons zijn op aarde. Want we zijn geen afgesloten diersoort, wij kunnen nog voort, wij kunnen nog verder. Maar dan moeten we natuurlijk wel de drager van dat bewustzijn, als drager erkennen, als drager liefhebben.
Zoals we op het ogenblik zijn, vallen we alleen maar samen met de drager. En dan is dat bewustzijn iets erbij. Maar het is omgekeerd: je bent een bewustzijn. En zoals je jezelf kent, daar ben jij de drager van.

Dat maakt het misschien makkelijker voor jullie allemaal om een beetje van jezelf te houden, om een beetje vriendelijk te zijn met die drager. Er niet alleen iets van te eisen, op welk gebied dan ook. Maar te zien dat het jouw verantwoordelijkheid is om die drager te verenigen met datgene wat niet van de tijd is, datgene wat voortgaat zich te ontwikkelen. En niet uitsluitend in je leven bezig te zijn met die dagelijkse zorgen van de drager, maar je ook eens te bekommeren om dat bewustzijn wat in wording is – en in toenemende mate.

En ik garandeer jullie, stuk voor stuk, als je je daarin verdiept, wordt het stil om je heen, ook al loop je op straat. Je wordt vanzelf stil, daar hoef je geen oefeningen voor te doen.
Besef toch eens dat het in wezen alleen maar een kleine stap is, het is een verschuiving van de aandacht. Een verschuiving van de aandacht vanuit het instinctieve diertje wat op zoek is naar geluk en vrede, naar een mens die in een ontwikkeling staat en daarvan deel is – en dat weet, zich daarvan bewust is.

We hebben door de loop van de eeuwen heen gezien dat mensen aldoor geprobeerd hebben om de kwalijke kanten van het diertje te bedwingen, te beheersen. De wetboeken staan er vol van, de morele gedragscodes zijn er vol van. En het is ons niet gelukt…
Nee, natuurlijk is het ons niet gelukt, allicht niet. Want het is een kracht die zó geweldig groot is, daar kunnen we gewoon niet tegenaan…
Als je dat nou, alleen maar dat, inziet, dat is al een geweldig iets. Want dan ga je niet vechten op een front waar je het bijvoorbaat verliest. Dan eis je je erfdeel op: dat is je bewustzijn. En je neemt bezit van dat erfdeel.
En dat kun je alleen maar door studie.

Ik garandeer jullie ook, als je eraan begonnen bent, zul je het nooit meer kunnen laten, het gaat altijd door. Ik heb gemerkt in mijn leven, je kunt nog zo ziek zijn, je kunt in nog zo’n deplorabele staat zijn, je kunt bedreigd zijn, je kunt gevangen zijn – dit gaat rustig door, zonder enige moeite, het-gaat-door.
En het is echt, ik kan het niet anders zeggen, maar een kleine stap. Dat is het enige wat je hoeft te doen: je hoeft alleen maar dat kleine stapje te maken om je te vestigen in je eigenlijke zelf. Dat is het enige nodige.
En al die dingen waar je last van hebt, vallen op hun plek. Je gaat merken dat je goed voedsel tot je moet nemen, maar je maakt er geen heisa van. Je gaat merken dat je oefeningen moet doen, maar je maakt er geen heisa van, dat is heel natuurlijk. Net zoiets als dat je elke dag eet en drinkt en slaapt – als je dat tenminste nog kunt normaal. Maar zó simpel is het, het wordt niet allemaal meer moeilijk.

En je hoeft er maar heel weinig van te vernemen, je ontdekt zelf heel veel. En je ontdekt precies dat wat voor jou van belang is. Niet wat een of andere schrijver heeft opgeschreven heel uitputtend. Eerst moet je dan alles wat niet voor jou is, weer wegdoen.
Er zijn veel mensen die slikken het dan allemaal in, en die komen dan heel ongelukkig uit. Maar dat hoeft allemaal niet, want je merkt gewoon wat voor jou van belang is in wat je aangeboden wordt. En al het andere, wat niet voor jou van belang is, dat verdwijnt volkomen, daar heb je geen enkele boodschap meer aan.

Jullie beseffen het misschien niet, het is een ongelooflijke gave als je alles kunt vergeten wat je niet nodig hebt. Want het merkwaardige is, als je dat kunt, dat je dan juist heel veel weet. Want je probeert het niet vast te houden, zie je. Daar zit niet die kramp in waar wij allemaal mee behept zijn: we komen iets tegen, we vinden het leuk … vasthouden! Ja, in die kramp gebeurt er iets geks. Maar als je gewoon ziet: dat is niet voor mij van belang, dan houd je jezelf dus schoon, ruim, open. Je hebt niets meer te verdedigen, je hebt ook niet iets te onthouden. Het is werkelijk voor je, dus het is er. Daar hoef je dus geen moeite meer voor te doen, het komt vanzelf naar binnen. En als je iets hoort wat niet van belang is, dan laat je het weg. Alleen is het heel merkwaardig dat je dat later dan toch nog weet. Dat is heel grappig.

Dat betekent dus dat je voor het eerst gebruik maakt van je mogelijkheden. En die hebben we allemaal, zonder uitzondering, of je nou een kerngeleerde bent of een stratenmaker, dit hebben we allemaal!
En je houdt op om je druk te maken over waar de hele wereld zich druk over maakt: bezit, kennis, noem het maar op. Dus je bent plotseling weg uit dat circuit waarmee we elkaar de nek afsnijden. Daar ben je dan uit. Je hebt er wel mee te maken natuurlijk, allicht, want je leeft in die wereld. Maar je bent er niet meer aan ondergeschikt.
Wat je wel krijgt natuurlijk op den duur, is dat je een groot gevoel van mededogen krijgt met wat er allemaal gebeurt in de wereld. Want dat is inderdaad heel vaak afschuwelijk, vooral op die onzichtbare gebieden, die beleidsgebieden – waar Leendert het gisteren het nog even met mij over had. Je ziet hoe dat afschuwelijke, slimme bewustzijn ons steeds verder inkapselt, ons steeds verder drukt naar die ongelukkige, beperkte drager van iets onvoorstelbaar groots. En hoe we eigenlijk met z’n allen ons daarin gedwee laten koeioneren.
We leven allemaal zo ver onder de maat. We zitten allemaal vast in relatieproblemen, in ja, ik weet het al niet allemaal, het is teveel om op te noemen… En het hoeft niet … je hoeft die kleine stap maar te maken… En je te interesseren in de mogelijkheden in jezelf.

Je merkt dat het leven vanzelf de weg wijst. Want waar we het nu in die vorige sessies over gehad hebben, dat zijn al die verdelingen die wij gemaakt hebben, al die indelingen, eindeloos…, steeds verder afgescheiden, steeds verder gespecialiseerd, enzovoorts. En we gaan nog steeds door in die richting, we gaan nog steeds door in verdere specialisatie, verdere autoriteit, verdere manipulatie. We gaat nog steeds verder, de trein dendert voort.
Ik denk dat het voor ons allemaal heel belangrijk is om uit die trein te springen. Dat hoeft helemaal niet spectaculair te zijn, Maar dat is een innerlijk besluit wat je neemt, dat je dat doet.

Dan valt meditatie ook op zijn plaats, dan is het niet iets bijzonders. Dan is het gewoon het trainen van je lichaam om je te helpen bij die onderzoekingstocht. Dan ben je ook niet meer afhankelijk van je leraar. Dat is dan een aardige vriend, die je af en toe tegenkomt en waar je af en toe mee praat, waar je af en toe iets mee uitwisselt. Maar jij bent op tocht…

En al de dingen die je tot nu toe bezig hebben gehouden, dat wordt minimaal. Er is een heel ander gebied in jezelf wat je dag en nacht bezighoudt. Vanuit dat gebied ga je op den duur wel belangstellen in het leven. Maar dat is een totaal andere manier, dat is niet meer de manier van ‘hoe kom ik daar het beste uit’, maar ‘in hoeverre kan ik van dienst zijn in die heksenketel’.
Dat is het verschil, dan ben je ook met de wereld bezig, maar je vraagt je alleen af ‘hoe kan ik van dienst zijn…’

Ik weet, ‘van dienst kunnen zijn’ is op het ogenblik een vloek, maar het is een heel hoog goed. Ik voel het ook altijd als een voorrecht dat je van dienst kunt zijn, dat je iemand kunt helpen. Dat is een voorrecht, want dat is de evolutie:
de evolutie is hulp, de evolutie is met elkaar doen, zonder je alleenheid te verliezen.
Dat is het uitgangspunt, je alleenheid is de enige ware basis van samen doen. Als samen doen uitkomt in zogenaamde gedeelde gezelligheid, is dat is geen hulp, dat is geen voortgang. Dat is wat we altijd denken. Maar je moet je alleenheid onder alle omstandigheden, niet alleen bewaren, maar ook ervaren.

Dat is ook die mythe van het huwelijk, die zit ons ook dwars.
Het komt allemaal tevoorschijn, je hoeft alleen maar te studeren en het komt tevoorschijn. Dat hoeft niemand je meer te vertellen, je voelt het gewoon zelf.

Al die dingen die wij zo in de loop van duizenden jaren hebben ontwikkeld, dat zijn allemaal stoplappen, het zijn allemaal krukken. En die hebben we nu nodig. Maar er komt een moment dat je ze niet meer nodig hebt, dat je kunt gaan lopen. Maar dan moet je je natuurlijk wel eerst bewust zijn dat je benen hebt, dat die krukken een hulpmiddel zijn.

En dan kun je je geleidelijk aan geroepen voelen om de mensen, je vrienden, een klein beetje bewust te maken van het feit dat ze benen hebben, dat ze kunnen lopen, dat ze niet hoeven te steunen.
Maar het gaat allemaal terug naar het ene punt: dat je weet – en dat is misschien de enige reden dat het belangrijk is dat ik iets tegen jullie zeg – dat dit mogelijk is, dat je weet dat je zo met jezelf kunt omgaan dat je mens wordt, dat je zonder moeite het grote verband leeft – wat in onze situatie heel moeilijk is. We hebben het bijna onmogelijk gemaakt om het grote verband te leven.
Toch zal dat nodig zijn. Want als we dat grote verband niet leven, zullen we altijd bezig blijven deeloplossingen te vinden voor een situatie die in zichzelf onmogelijk is.

Je hoeft je alleen maar wezenlijk in jezelf te verdiepen, je bent een mens, je hebt alle mogelijkheden. Dat heeft niets te maken met je gaven en je gebreken, daar heeft het allemaal niets mee te maken, dat is de drager. Maar je bent een mens. En je kunt je aandacht hieraan geven – zodra je aandacht geeft, merk je dat die mens er is en dat je in die mens kunt leven. En dat je leven een uitdrukking kan zijn van die mens – en dat is eigenlijk de uitdrukking van het totaal.
Dat is inderdaad niet van de tijd, dat is van de voortgang, de voortgang door de tijd. Maar je bént de voortgang, je bent niet de tijd. De tijd is een vertaling van ons kleine bewustzijn van iets anders, tijd is niet iets objectiefs, dat is iets wat in ons bewustzijn zo is. Dat merk je dan zelf.
Oké.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Je zei vanmorgen dat er van die momenten kunnen zijn dat we even los zijn, maar dat we, zoals we zijn, toch dat koeliewerk zullen moeten doen.
– Maarten: ja.
– A.: Ik heb me zitten afvragen of er mensen zijn die van nature die aandacht hebben, waar wij al dat werk voor moeten doen.
– Maarten: Daar merk je nooit iets van, van die mensen.
– A.: Die zijn er wel, maar dat merk je niet.
– Maarten: Die merk je niet. Het zijn altijd de mensen die zich er echt voor hebben moeten inzetten, die de moeite hebben gedaan en die dat hele proces, wat ik nu aldoor beschreven heb, bewust hebben doorgemaakt. Zij hebben ook de behoefte om het door te geven. Maar ‘de beminden die het in de slaap ontvangen’, zoals het in de bijbel staat, ja, die zijn er, natuurlijk. Dat zijn de dertien onzichtbare redders uit de oude joodse traditie, die de wereld in gang houden.
– A.: En ze delen er niet over mee??
– Maarten: Waarom zouden ze, ze leven erin…


– B.: Kan je nog wat meer zeggen over het laatste wat je zei, dat Krishnamurti tegen die vrouw zei: “Scheid jezelf niet af.” Het is me toch niet helemaal duidelijk.

– Maarten: Die vrouw vertelt het verhaal dat zij in de oorlog haar drie zonen verloren had en ze zei: “De wereld is zo slecht dat ze mensen dwingen om de oorlog in te gaan, te moorden, enzovoorts. Waarom is dat zo?”
En met dat korte zinnetje bedoelde hij: je kunt dat verhaal niet zomaar vertellen, je moet het in zijn totaal vertellen. Je moet je niet afscheiden en er dan naar gaan kijken en zeggen: wat slecht… Maar je moet beseffen dat jij erin opgenomen bent, dat jij behoort tot die wereld, dat jij je zonen ook zo opgevoed hebt dat ze die oorlog ingegaan zijn – ze hadden namelijk niet dienst geweigerd.


– C.: Er is dus één honderdste procent van ieder van ons dat het geheel is, eigenlijk vrij onbewust, maar dat wel je leven bepaalt. En dan heb je het gevoel: het enige wat je te doen staat is die honderdste procent proberen te zien en weer bij je leven te voegen.

– Maarten: Ik zou liever zeggen: dat je de kwaliteit, de werkelijkheid, van dat éénhonderdste, dat je daarin die 99  laat opnemen. Want als je die éénhonderdste gaat opnemen in die 99, dan is het verknoeid.
Het is dus omgekeerd: als je al je aandacht kunt geven aan dat partikel in jezelf, wat jou steeds als het ware herinnert aan het feit dat je dat geheel bent, als die aandacht zo groot is, dan wordt dat geheel, wat er altijd maar buiten staat, opgenomen.
Dat is juist het wonder, dat dat kan, dat dat hele kleine stukje in onszelf – liever gezegd: die hele kleine mogelijkheid in onszelf – in staat is om dat hele gekke leven wat we leven op te nemen en te veranderen.
Dat is inderdaad een verbazingwekkend iets. Dat is net als die oude Hindu uitspraak van ‘de oceaan in de druppel’. Dat is precies hetzelfde, alleen heel poëtisch uitgedrukt.


[1] Zie het gesprek van zondagmorgen. 

naar boven