De voleinding helpen voltrekken

Eefde mei 1987 | Dinsdagmiddag

Inleiding
[download]

In de loop van de gesprekken die we nu geleidelijk aan met elkaar gehad hebben, is er een onderdeel verloren geraakt – misschien het meest kostbare onderdeel – doordat we ons te weinig bewust zijn geweest van het totaal.
Corrie heeft het iets aangeduid vanochtend en ik heb het op zaterdagochtend vrij uitvoerig ter sprake gebracht, maar daarna is het gewoon niet meer opgepakt.

De onophoudelijke stroom van indrukken die ons, zonder dat we het willen en zonder dat we er iets aan doen – niet dat we er niet iets aan kúnnen doen – voortdurend doorspoelt als het ware, maakt dat wij gewend zijn geraakt aan een onophoudelijke beweging in ons bewustzijn. Die gaat zelfs zover, dat als die beweging, door wat ook maar in onszelf of buiten onszelf, een beetje minder wordt, we dan onrustig worden. Paradoxaal genoeg maakt de onrust ons onrustig, of beter gezegd, we worden onrustig als die onrust er niet is.

Deze maatschappij stelt ons in de gelegenheid de jacht naar de beweging van ons bewustzijn ongelimiteerd voort te zetten. We kunnen 24 uur van de dag beziggehouden worden en we zijn een eind op weg om dat gewoon te vinden.

We hebben oefeningen nodig om stil te worden, maar die oefeningen werken weinig uit, ze zijn eigenlijk een extra dwang , een ingreep in iets wat bewegen wil.
Wij verlangen niet naar de stilte, wij verlangen naar oplossing van onze moeilijkheden. Er zijn bijna geen mensen die verlangen naar de stilte – zoals er bijna geen mensen zijn die behoefte hebben aan alleen zijn.

Maar als het je één keer duidelijk wordt hoe dat proces in je bewustzijn is, wat het doet en hoe jij daar de slaaf van bent, dan word je aandachtig. En als je aandachtig wordt, word je stiller. En als je stiller wordt, merk je het rumoer in jezelf. En als je het rumoer in jezelf merkt, ontspan je je, dan ga je uitademen, dan ga je verteren. En dan heb je behoefte aan alleen zijn.
Dat is niet het alleen zijn van je afzonderen, want die behoefte naar alleen zijn wordt zo groot, dat je merkt dat als je je dat zou willen verzekeren door je af te zonderen, dan zou je 24 uur per dag afgezonderd willen zijn. Dat gaat niet, dat laat het leven niet toe. Dus je moet – dat wordt je dan heel duidelijk, dat hoeft niemand je te vertellen – je gaat merken dat je je in jezelf moet terugtrekken, terwijl je gewoon je leven leeft. Dat je moet kunnen luisteren naar die diepe behoefte in jezelf om niets te doen – en toch tegelijkertijd te luisteren en te zien wat er om je heen gebeurt. Maar je gaat er niet meer naar uit, je grijpt het niet, je zoekt het niet, je wilt het niet, je verlangt het niet. Het is er, en jij bent alleen.

Dat alleen zijn, wat kan gebeuren terwijl je midden onder de mensen bent, wat kan gebeuren terwijl je midden in een gesprek bent, maakt voor het eerst duidelijk wat er plaats heeft. Je merkt voor het eerst wat jij doet. Je merkt voor het eerst wat die ander aan je vraagt. Want die ander vraagt of zegt niet alleen wat zijn of haar woorden vertellen, maar er is een vraag, of een mededeling, daar onderdoor. En die verneem je pas op het moment dat jijzelf niets meer wilt, dat jij zelf geen bedoeling meer hebt, dat jij zelf alleen bent en stil.

Ik denk dat dat nodig is, dat het nodig is dat we dat hele bezige, bedoelde, strevende leven kunnen laten gaan. Dat we dat zijn eigen weg kunnen laten vervolgen, ook in onszelf. Dat we zicht krijgen op die nooit ophoudende beweging naar het volgende, en het volgende, en het volgende, en het volgende… Dat we daar zicht op krijgen zonder het te veroordelen. En dat wij ons uit dat gebeuren op een hele natuurlijke, liefdevolle manier terugtrekken. Dat we zien dat we dat zijn: die strevende, ploeterende, bedoelende mens, die eigenlijk niet van de plek komt, die gevangen is in zijn eigen bedoelingen, in zijn eigen strevingen.
En dat we mededogen hebben met die mens, dat we wachten – als bij een klein kind wat opgewonden speelt met zijn speelgoed en dat op een bepaald moment zo moe is dat het omvalt en het gaat slapen. Dat we dat opmerken, dat wij eindelijk het speelgoed uit onze vingers hebben laten glijden en dat wij ons ter ruste hebben begeven. Zodat nu het moment komt dat die eigenlijke mens zijn werk kan doen. Die mens die niet meer op zoek is, die mens die niet meer bewijzen wil, die mens die geen bevestiging verlangt, die mens die onverschillig is geworden voor ontkenning, die niets meer hoeft te horen als overtuiging, en daarom alles horen kan.

En dan merk je dat in dat vernemen, in dat horen, in dat onbedoelde zien, alles in besloten ligt, daarin ligt de uitdaging en het antwoord, het begin en het einde besloten. Je hoeft geen millimeter te bewegen, alles is aanwezig. Het ontstaan en het vergaan zijn er allebei. En ze zijn, in tegenstelling tot onze ervaring, niet meer gescheiden; geboorte en dood zijn één; ontstaan en vergaan zijn één. Het enige waar het nog op aan komt, is dat zó in jezelf te laten werken, dat het zijn voleinding kan vinden. Dat is jouw verantwoordelijkheid.
Jouw verantwoordelijkheid is dat al datgene wat je tegenkomt, wat het ook is, wie het ook is, jezelf incluis, zijn voleinding vindt. En dat kan alleen maar in die staat van stil gewaarzijn, waarin alles tot zijn recht mág komen. Waar jij niet meer eigenwijs zegt: ja, dát wel, dát niet. Waarin jij alles zijn volle waarde toekent en waar jij de kracht bent die behulpzaam is dat het voleindigd wordt. Je bent eigenlijk onzichtbaar.

Ik denk dat dat de hoogste werkzaamheid is die wij vermogen, dat jij niet meer zichtbaar daarin aanwezig bent. Dat je van dienst bent. En dat het misschien niet eens opgemerkt wordt, maar dat het gebeurt. Dat je de kinderachtigheid voorbij bent van de helper, de leraar, de meester, van de heilige. Dat je er gewoon bent, bereid om die voleinding te helpen voltrekken. En zonder ingrijpen, zonder een idee van waar het naartoe gaat – heel belangrijk. Dat je uitsluitend in de beweging bent, in de beweging die zijn eigen voleinding vindt – niet zoekt, maar vindt.

Ik denk dat wij bij al onze overwegingen die we met elkaar gehad hebben, dit aspect nooit uit het oog mogen verliezen. Want als we dit aspect uit het oog verliezen, blijven we op een of andere manier in dat veld van werkzaamheid – wat altijd weer nieuwe beperkingen oplevert. En niet voleindigd kan worden.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Wat bedoel je met ‘voleinding’?

– Maarten: Dat is dat iets zich vervult. Dat alles wat het in zich heeft volledig vervuld wordt. Is dat niet duidelijk? Eerlijk zeggen, hoor.

– A.: Bedoel je dat je niets met je eigen bedoeling of je eigen inkleuring beperkingen oplegt.

– Maarten: Ja, maar dat je dat wat gebeuren wil zó volledig ervaart, dat je niet meer iets kunt willen.
Een eenvoudig voorbeeld is iemand vertelt je iets, en in dat vertellen merk je dat die mens op weg is ergens naartoe. Maar jij bent het er niet mee eens met waar hij naartoe wil gaan en je gaat dus met hem argumenteren. Dat is de gewone manier. Of je bent het er wel mee eens, je denkt: die mens wil die kant uit, dat vind ik een goed iets, ik zal hem erin steunen…
Dat is allemaal hetzelfde. Maar daarin is die mens die jou iets vertelt, niet als volledige mens aanwezig, want onder wat hij je vertelt, is iets anders aanwezig en dat kan hij je eigenlijk niet vertellen.
Wat ik bedoel is dat je zo stil bent en zelf niets meer behoeft, dat je als het ware meegaat met die onderstroom die er in zijn verhaal ligt. Zodat je hem helpt in het meest essentiële, namelijk in die onderstroom die hij misschien zelf nog niet zuiver voelt. Hij heeft alleen nog maar de mogelijkheid om jou te vertellen wat hij in die woorden kan vangen. Maar nu ben jij dus, door de woorden heen, gewaar van wat zich daar eigenlijk wil voltrekken. En misschien is het zelfs zo, A., dat je dat wat zich wil voltrekken, onjuist vindt. Maar in deze staat van gewaar zijn is dat niet meer van belang.
Is het duidelijk?

naar boven