De houding van de slenteraar

Eefde juli 1988 | Maandagmiddag

Inleiding
[download]

We hebben vanochtend met elkaar de kwestie van die fragmentatie bekeken, van dat fragment vanwaaruit we leven.
Ik wilde een nieuw woord invoeren – ‘t is geen nieuw woord, maar in dit verband: als je dat fragment het ‘zelfbeeld’ noemt, het beeld wat we van onszelf hebben. Hoe we ons daarmee dermate vereenzelvigen, dat we vergeten dat het maar een fragment is.
Bijna ons hele leven proberen we om alles wat we ontmoeten, passend te maken voor dat fragment. En we zijn ons daar niet van bewust. We leveren een voortdurende strijd. En iemand die strijdt, iemand die zich verdedigt, kan natuurlijk nooit in dialoog zijn met wat hem omringt. Die is altijd in een positie van samengetrokken om iets te weerstaan. Dat kan heel ver gaan.
Je kunt er niet tevreden mee zijn dat je dat doet, maar je kunt ook nog proberen om dat conflict naar buiten te brengen en dus nog meer te ontregelen om je heen.

Die bezigheid, die een groot gedeelte van onze tijd in beslag neemt, maakt inderdaad dat we niet gevoelig zijn voor wat er eigenlijk gebeurt in de wereld.
In groot verband zien we dat heel duidelijk. Technisch, wetenschappelijk, zijn we heel goed in staat om alle mensen te voeden en een redelijk bestaan te geven. En we kunnen met ons verstand inzien dat dat zo is. Toch gebeurt het niet. En niet alleen dat het niet gebeurt, maar we zijn er eigenlijk maar zelden echt mee bezig. En als we er al mee bezig zijn, dan gaan we direct in een andere activiteit over, dan gaan we dingen regelen, organiseren en beperken ons – onze observatie – tot dat beperkte gebied. Dat betekent dat je op dat moment ook weer weg bent uit het voortdurende lijden wat in de wereld aanwezig is, zowel in jezelf als buiten je.

Daar doet zich eigenlijk steeds weer hetzelfde voor: zodra je, uit wat voor observatie ook, een gedeelte pikt, dan ben je verloren. Want dan heb je het contact met het geheel, waarvan dit een uitdrukking is, verloren. Dan houd je je weer uitsluitend bezig met die uitdrukking van het lijden van het geheel.
‘t Is niet voor niets dat de Boeddha zei: “Ik zal zolang terugkomen, totdat alle levende wezens zich vervuld hebben – alle levende wezens.”
Ik denk niet dat iemand van ons daartoe in staat is, maar het geeft aan waar het om gaat. En als je daar een partje uitpakt, dan doe je geen recht aan het geheel.

Waarom doen we dat? Ten eerste omdat we meesters zijn in het afscheiden, in het verdelen, in het altijd maar weer vragen: is het dit, is het dat… En nooit beseffen dat het én dit én dat is, dat de werkelijkheid nooit een dualiteit is, maar in gebondenheid is.
En daar komt iets anders bij: dat wij eigenlijk weigeren om ons machteloos te voelen. Dat komt erbij. Wij willen altijd het gevoel hebben dat het op een of andere manier toch nog wel in orde kan komen.
Maar zeggen: ‘Ja, ik ben machteloos, ik kan niet,’ dat is heel erg nodig. Anders kom je geen stap verder.

Wat betekent het als je zegt: ja, dat kan ik niet…
Dat betekent dat je eigenlijk zegt: dit fragment, dit zelfbeeld, is daar niet toe in staat.
Dat maakt de weg vrij voor de grote werkelijkheid om tot jou door te dringen. Zolang jij het gevoel hebt dat je het kunt, kan de grote werkelijkheid niet tot je doordringen. Want dan werk je altijd maar uit vanuit dat kleine fragment – wat weliswaar voor jou de hele wereld is, maar het is maar een fragment.

Dus zoals je in staat moet zijn om kwetsbaar te leven, om te beseffen dat je kwetsbaar bent, zul je ook de machteloosheid moeten toelaten in je leven, het gevoel hebben van ‘ja, dat kan ik niet…’
Een heleboel mensen vinden dat laf. En dat is ook zo, vanuit het fragment bekeken is het laf. Maar  het is de enige mogelijkheid om in contact te komen met het werkelijke. Want dan ga je voor het eerst beseffen dat jij absoluut niets, en niets, in te brengen hebt. En dat  is een dermate gevoelige deuk voor je zelfgevoel, dat vrijwel niemand daartoe in staat is, toegeven: ja, dat kan ik niet, daar schieten mijn krachten voor tekort…
Dat is héél moeilijk.

En daar komt iets anders bij. Daarnaast ligt dat je ook zult moeten leren om te zeggen: ik weet het niet…
Want dat betekent dat je besef krijgt voor die ongelooflijk complexe werkelijkheid die de wereld is, en ook die je zelf bent. Dat je ook ten aanzien van jezelf kunt zeggen: ja, dat weet ik niet… Ik heb dat wel zo gedaan, maar ik weet het niet…
De psychologen springen je dan onmiddellijk op je nek met allerlei complexen. Maar stuur ze maar naar huis. Want je blijft ook met die psychologische uitleg in je kleine fragmentje ronddraaien. Het is dan een beetje weerbaarder en een beetje gezonder, zogenaamd, maar het is niet waar het om gaat.
Het besef krijgen van de samenwerking van zovele factoren, dat de grootste computer het niet aankan. Een mens wel. Als die al die vastgebakken ideeën omtrent dat hij vindt dat de werkelijkheid is, als hij dat werkelijk kan opgeven.

En dan komt natuurlijk een nieuw probleem in zicht. En dat is dat je dat alleen maar kunt, als je vertrouwen hebt. Als je vertrouwen hebt dat je niet voor niets op de wereld gekomen bent, dat de situatie waarin je verkeert, niet zomaar iets is, een toeval. Maar dat dat allemaal samenhangt. En dat bewustwording van al die factoren de enige mogelijkheid is om in vrede daarmee te leven.
Daar hoef je helemaal geen woorden aan te geven, van God, of Atman, of Brahman… Dat is volmáákt onbelangrijk, daar kun je ook je hele leven in doorbrengen, in een definiëring van hoe dat eruit ziet.
Maar dat zijn allemaal gedachtespinsels. Vergeet het, houd je aan de feitelijkheid. En die feitelijkheid is, dat je vertrouwen moet hebben in  iets wat jij niet begrijpen kunt, wat je alleen kunt ervaren als je open bent, als je kwetsbaar bent, als je kunt zeggen: ik weet het niet… Als je die houding van de slenteraar kunt hebben, de slenteraar die geen enkel doel heeft, die alleen zin heeft om een  beetje te wandelen en te kijken, die niet op weg is ergens naar toe. En die eigenlijk alles ontzettend goed kan opnemen. Want hij hoeft er niks mee.

Je moet eens kijken naar jezelf en opmerken hoe je eigenlijk altijd iets te doen hebt. Dat je altijd iets bedoelt, dat je iets wil verwerkelijken. Maar dat je niet zomaar kunt lopen, kunt kijken. Want dat betekent dat je ook je zelfbeeld kwijt moet zijn, dat je alleen maar belangstelling hebt voor wat er om je heen is. Dat je niet intussen denkt van ‘hoe zou dit of hoe zou dat’. Dat je niets doet dan alleen maar tot je laten komen. Nou, die houding van de slenteraar die dus ook niks is, die niet pretendeert iets te zijn, noch een missie te hebben in de wereld – hij kijkt wel uit – en die alles zo laat binnenkomen.
Je zult merken dat dat eigenlijk datgene is waar het om gaat. En als je, als er iets binnenkomt wat jou niet welgevallig is of wat je niet snapt, als je dan probeert eens tot honderd te tellen, voordat je je argumentenmachine in werking zet. Dan zul je zien dat dat héél erg prettig werkt. Dat je eigenlijk de zaak eens eerst laat bezinken – er is een spreekwoord van ‘slaap er eens een nachtje over’.
Nou zolang hoeft het nog niet eens. Maar tot honderd tellen is al erg gezondmakend. Als je argumenten voelt opkomen, van: hoe kan dat nou…, dat je dat dan eens een beetje laat bezinken. Want meestal blijkt dat je in je snelheid van reactie heel veel over het hoofd gezien hebt. En dat betekent dus dat je ontzettend veel nodeloze arbeid verricht en energie eraan spendeert.
Dat is net als teveel eten en teveel drinken. Daar gaat energie  in zitten. Want het lichaam wil dan toch wel alles verwerken, voor zover mogelijk. Ja, maar dat kan niet… Dus een gedeelte gaat de WC-pot in.
Nou, precies datzelfde is als  je altijd maar op je onmiddellijke reactie ingaat, die zeer kortzichtig is, want je hebt nog niet eens geleerd te luisteren, dan maar ftt…
Je bespaart jezelf echt ontzettend veel energie en veel zielenvrede, door de zaken eerst eens te laten bezinken.

Datzelfde geldt als je door iemand aangevallen wordt op een  of andere  manier, en het is mogelijk om het eventjes te laten bezinken. Dan merk je misschien op vanuit waar die ander aanviel. En dat is natuurlijk veel belangrijker dan een weerwoord.

Dit zijn heel gewone, praktische dingen waar ik het nu over heb. Maar ze zijn heel nuttig in het leven. Want je kunt geleidelijk aan merken dat je met veel minder energie en met veel minder informatie toekunt. En met veel minder bezit.
Ik zal dit maar één keer zeggen, maar ik denk dat het voor jullie niet zo moeilijk is om te bedenken hoe het zou zijn als mensen teruggingen naar hun werkelijke behoefte. Nu gewoon, economisch, in wereldverband. Terwijl wij de weg gaan van steeds meer hebben, steeds meer kunnen…
Ik denk dat er dan heel weinig tekort meer zou zijn. En dat je ook het gevoel zou hebben dat je niet meer tot je nam dan je toekomt. Want wat wij doen, is eigenlijk altijd veel meer nemen dan ons toekomt. En dan bedoel ik het in kosmische betekenis.

Als je niet meer tot je neemt dan je toekomt, geeft dat een heel prettig, luchtig, leeg gevoel. Je hebt zelfs het gevoel dat je cellen een beetje meer ruimte krijgen in je lichaam. En in die ruimte kan alles binnenkomen – daar mág alles ook in binnenkomen, want er is ruimte voor. En het krijgt er de tijd om te besterven, om ontdaan te worden van zijn uiterlijkheid, om zijn innerlijkheid aan je te openbaren. Dat hangt daar allemaal mee samen, dat gaat dus heel ver…

Maar het begint bij hele, hele, hele simpele dingen. Bij het gevoel dat niemand je opgedragen heeft om alles te weten, dat niemand je opgedragen heeft om onkwetsbaar te zijn, dat niemand je opgedragen heeft om een zelfbeeld te hebben en dat te verdedigen.
Het betekent eigenlijk dat je bereid bent om in je leven stil te staan en alle dingen die je zo bezighouden, een poosje achter je te laten. Zodat de onbelangrijke dingen weer een kans krijgen: de behoefte van je lichaam, de werkelijkheid van de natuur, de behoefte van een ander. Want hoe kun je de behoefte van een ander voelen, als je niet eens de behoefte van je eigen lichaam voelt, hoort, ervaart.

Het is allemaal niet zo geweldig. Het is ook helemaal niet dramatisch. Het is niet extatisch. Het is heel gewoon, heel alledaags, waar ik het over heb. Het is dat van alledag. Hoe stel je je daarin op? Überhaupt, stel je je op, of kun je dat allemaal vriendelijk achter je laten. En niet meer verbaasd zijn over alle dwaze dingen die je gedaan hebt, en die je misschien nog zult doen. Eigenlijk meer met verwondering dat je van jezelf opmerkt: waar komt dat nou vandaan, waarom doe ik dat eigenlijk…
Maar vriendelijk. Zoals je het bij een kind zou doen, een kind waarvan je houdt. En je begrijpt dat niet… Maar je begint niet onmiddellijk dat kind te straffen. Je bent geïnteresseerd in dat kind. En omdat je van dat kind houdt, zul je proberen om daarbij te komen. En de poging is belangrijk, niet of jij daarbij komt. Die vergissing moeten we niet maken: jouw belangstelling, jouw liefde, jouw poging, is veel belangrijker dan wat je doet. Jouw oprechte poging, die komt erop aan, die helpt echt.

Zoals ik gemerkt heb, een stervende heeft behoefte aan nabijheid, die heeft geen behoefte aan prevelementen. Die heeft behoefte aan een mens die naast hem gaat, een mens die begrip heeft voor de situatie waar hij of zij in is. Dáár heeft die stervende behoefte aan. Aan die nabijheid, die niets vraagt, die er is.
En eigenlijk hebben we die soort van nabijheid óók nodig voor onszelf. Niet een scherprechter die altijd maar oordeelt, maar iemand die erbij is en die belangstelling heeft voor wat daar gaande is. Die dus niet uitgaat van bepaalde maatstaven of normen, dat is ie al allemaal vergeten, daar is hij al te oud voor geworden. Die zichzelf een kans geeft, een kans geeft om zich te openbaren. Dat geeft een geweldige opluchting, als je jezelf die káns geeft…

Je hebt niets, niets tot je beschikking als één ding, dat is liefde, belangstelling, genegenheid, warmte. Dat is eigenlijk niets – en het is alles. Want hoe zou je ooit kunnen gedijen – écht gedijen, niet grimmig tot iets worden, tot een product worden, maar zacht, vriendelijk, volledig, geaccepteerd – als je jezelf niet dat toestaat. Als je jezelf van de vroege ochtend tot de late avond belast met een opdracht, die je blind maakt, doof maakt, onverschillig maakt, onkwetsbaar maakt. Wanneer je niet van jezelf alles mag…

Als je probeert zo met jezelf om te gaan, dan zul je heel veel tegenkomen, dan zul je heel veel barrières tegenkomen, die allemaal onbewust zijn. En je zult merken dat die barrières alleen geslecht kunnen worden door een doorgaande beweging van acceptatie en toelating.
Er zijn een heleboel mensen, die zijn dan zo bang dat er dan niks meer gebeurt. Maar dán gebeurt pas voor het eerst iets echts! Omdat alle spanningen en alle verdedigingen en alle…, die zijn weg. Dus je hebt alleen nog maar het ontdekken van wat daar achter is, wat daar onder is – de angsten die daaronder zijn, verdedigingen die daar onder zijn. En omdat je er van houdt, omdat je echt van die angsten houden kunt, kunnen ze ook verdwijnen.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A: Vanmiddag had ik het even moeilijk, want dan je hebt het over kwetsbaar zijn en dat soort dingen, en dan merk je dat je dat niet kunt…

– Maarten: Dat is een heel ding, dat is geweldig!

– A: Je kunt zulke dingen bedenken, maar je merkt telkens weer dat…

– Maarten: …dat het niet gaat. Maar dat is toch een geweldige ontdekking: ontdekken dat je eigenlijk niet kan toelaten wat in jouw gevoel niet juist is, of onprettig is. Dat is een geweldige ontdekking, want daaruit groeit iets. Als je dat heel vaak hebt, dan wordt daar op den duur een ander gevoel uit geboren. Daar kun jij dus niets aan doen. Je kunt alleen heel trouw zijn aan het opmerken dat je het niet bent. Dat is het enige wat kan, A., dat is de enige mogelijkheid.
Want kijk, als jij dat ontdekt, dan laat je iets los, dat moet wel. Als je dan niet erg schrikt, dan laat je iets los. En dan pas kan er iets anders geboren worden. Dus als je je onzeker voelt – wat makkelijk kan – en je merkt dat en bent je daar bewust van, is dat het grote werk. Het is niet dat jij zeker bent, maar dat je blijft bij dat gevoel dat je onzeker bent. Dat is niet makkelijk.


– B: Ik zit zo met die slenteraar in mijn maag. Die loopt daar en hij ziet van allerlei dingen. Hij heeft geen oordeel. En als hij iets ziet wat hem niet zint – als ik het goed heb begrepen – dan telt hij tot tien en laat het bezinken.

– Maarten: … of hij loopt verder…

– B: Maar als hij dan zieke boom ziet, of iemand die het moeilijk heeft, wat dan? Dan laat hij dat ook bezinken en…?

– Maarten: Dat hangt er helemaal vanaf. Misschien dat hij die mens kan helpen. Hoe sterk is dat in hem. Misschien, als hij iemand ziet en hij heeft het gevoel dat hij daar iets zou kunnen doen.. Want het feit dat hij ziet dat die mens het moeilijk heeft, is een aanduiding dat iets in hem daarop antwoordt. En dan hangt het er maar vanaf wat er gebeurt. Dat weet  ik niet.

– B: Maar hij heeft er dan toch een oordeel over voor zichzelf…

– Maarten: Nee, dat is geen oordeel. Hij merkt iets op, hij registreert iets.
Kijk, iets registreren heeft aldoor de mogelijkheid van verandering. Terwijl een oordeel is vast. Want je kunt merken hoe moeilijk het is om een oordeel te veranderen. Als jij een oordeel hebt over iemand, hoe moeilijk het is eigenlijk om dat los te kunnen laten en die mens weer opnieuw een kans te geven om zich aan jou te openbaren.
Dat is het eigenlijk. De slenteraar is beslist niet iemand die overal maar langsheen loopt. Maar hij heeft geen bedoeling, hè. Hij heeft geen bedoeling om die mens te helpen, voordat hij ziet dat die mens hulp behoeft. Dat is een heel groot verschil.

[stilte]

– C: Erbij blijven, dat is iets wat ik heel moeilijk vind. Op een ochtend voelde ik me verhard. Ik dacht: ‘ja, nou, ik ben verhard… Ik liet het maar zo. Ik wist niet goed wat ik ermee moest. Uren later ontdekte ik: hé, het is weg… Van die tussentijd wist ik niet veel meer. Dat was dus niet ‘erbij blijven’.

– Maarten: Ja, dat is bij ons allemaal zo.
Ik heb al eens vaker gezegd, een verandering in het bewustzijn, die merk je altijd achteraf. Dus op het moment dat het verandert, merk je het niet. Maar je merkt het later, soms doordat je je anders gaat verhouden tot een ander of tot een situatie. Dan denk je: hé, er kijk er nu anders tegenaan… Maar het moment van de verandering, dat registreer je niet. Dat kun je niet. Want dat komt vanuit een andere dimensie – ja dat is allemaal van jezelf hoor, vanuit een andere dimensie in jezelf. Maar wat je niet gedaan hebt – en dat is juist heel mooi – je hebt het niet veroordeeld, je hebt niet gezegd: nou verhard ik, dat is slecht…

– D: Het is strijdig met een bepaald beeld wat je altijd wordt voorgehouden, de slenteraar tegenover zo’n ideaalbeeld wat je voorgehouden wordt van actief zijn, inventief zijn, creatief zijn, intelligent zijn ……

– Maarten: tja. Ja ik kan er niks aan doen…
‘t Heeft ons zo ontzettend belast, alles wat ons voorgehouden is, dat we op den duur zelf aan de gang gaan om ons opdrachten te stellen. Omdat we anders het gevoel hebben dat we geen goede mensen zijn. En met een pijnlijk gezicht streven, dat wordt nog altijd erg goed gevonden…
Maar het slaat natuurlijk nergens op. Je bent in ieder geval niet met de werkelijkheid bezig, je bent iets daarbuiten aan het doen, aan het fantaseren.

– B: Ik heb de neiging om dat met ‘passief’ te associëren. Maar dat is het dus niet.

– Maarten: Nee, allicht niet, ‘t is de hoogste activiteit. Want het vraagt een ongelooflijke waakzaamheid, in de goede betekenis, namelijk dat dingen ook werkelijk tot je doordringen. Dat niet alles verloopt volgens clichés. Dat je ook alle onzin, de groteske situaties in het leven, tot je door laat dringen. Dat je die niet tracht te vergoelijken of te zeggen: ja, maar, dat is daar en daarom. Maar dat je dat zo pats boem tot je toelaat van, ja, dat is eigenlijk krankzinnig…
Dan wordt je volgende uitdaging: hoe blijf je in beweging. Niet hoe bereik je iets, maar hoe blijf je in beweging, hoe blijf je lenig, hoe blijf je open, hoe blijf je enfin …. En je merkt aan de lopende band, dat je grote gedeelten van de dag niet wakker bent, dat je in gedachten of in voornemens of in zorgen of in je problemen bent. Maar je neemt niet waar.


naar boven