Het mysterie van het menszijn

Eefde juli 1991 | Zondag

Inleiding
[download]

Ik had vanochtend gesprekken die mij gewezen hebben op iets wat ik gemakkelijk vergeet. En daarom is het misschien goed om daar eens heel duidelijk op in te gaan.

Wat is onze positie in dit leven, voor ons allemaal, zonder enige uitzondering? Dat we het product zijn, aan de ene kant, van een ontwikkeling van miljoenen jaren, eigenlijk onafzienbaar in de tijd, waarin onder andere ons bewustzijn zich ontwikkeld heeft. Iets waar wij dus niets, helemaal niets aan gedaan hebben, maar wat plaats heeft gehad. En daar zijn wij het product van. Dat is de ene kant.
Aan de andere kant hebben wij, heeft de mensheid – niet de afzonderlijke individu – met dat bewustzijn, wat zich ontwikkeld heeft buiten zijn toedoen, zich een beeld gevormd van die wereld waarin je leeft. En dat is onze geschiedenis, onze mensheidsgeschiedenis. Die mensheidsgeschiedenis – dat weten we – heeft een heleboel culturen voortgebracht, verschillende volken die verschillende culturen ontwikkeld hebben.
Als wij het over de wereld hebben, dan hebben wij het over de wereld die zich ontwikkeld heeft in het bewustzijn van de mens, vanaf het moment dat hij (zoals in de bijbel staat: dat Adam) de dingen in de wereld een naam gegeven heeft. Voor die tijd was dat niet, voor die tijd – en dat geldt ook nog voor het kind als het pas geboren is – is de wereld naamloos. 

Voor ons, opgegroeid, volwassen geworden, althans biologisch volwassen geworden, is de wereld de wereld van de namen. Daar zijn we ons niet van bewust, namen zijn namelijk ook begrippen, namen zijn ook gevoelens, hebben ook een emotionele lading. Wij leven dus in een wereld in een wereld. Dus we zijn in die oerwereld – die er nog altijd is en die steeds verder gaat zich te ontwikkelen – nu een mensenwereld.
Wat de meeste mensen kennen is die mensenwereld, die mensenwereld met alle idealen, met alle begrippen, met alle waarden, met alle morele regels. En ook ons idee van God is mens gemaakt, ons idee van de eeuwigheid is mens gemaakt. Wat niet wil zeggen – vergis je niet – dat er niet iets is wat te maken heeft met wat wij ‘God’ noemen. Dat is wat anders, het is dus geen onzin. 

Maar we moeten goed beseffen dat alles wat wij kennen, is ontstaan in de geschiedenis van de mens. Dat dat dus niet de oerwereld is, waarvan wij allemaal deel zijn, zoals de hele schepping: de planten, de bomen, de dieren, de mineralen, de stenen, alles. Dat is de schepping. De schepping gaat voort zich te ontwikkelen. En wat zich het snelste ontwikkelt daarin is de mens. En die mens die heeft, doordat hij zich ontwikkelt, zich een wereld geschapen, een begrippenwereld, een gevoelswereld, een gedachtenwereld, die voor hem zinnig is, die voor hem de werkelijkheid is. 

Waar we naar streven in de wereld, ieder op zijn manier, is je zeker te voelen in die wereld die we zelf geschapen hebben – ja, niet wij in dit leven, maar die we zo in de loop van duizenden jaren hebben opgebouwd en aan elkaar hebben doorgegeven. Dat is de geschiedenis. En de wetenschap is daar ook een voorbeeld van, dat is iets wat doorgegeven kan worden. En dat gaat zelfs voor de godsdiensten zo. Alleen, de wortel bij de godsdiensten is iets onnoembaars. Daar hebben we een woord aan gegeven, maar dat is maar een woord. Maar waar een religieus mens op aanslaat is dat onderliggende, wat niet gedekt kan worden door een woord.

Maar wat we nu moeten leren onderscheiden is dat, als wij zekerheid zoeken in de mens gemaakte wereld, in de mens ontworpen wereld, dan zoeken we een schijnzekerheid. De zogenaamde geslaagde mensen zijn de mensen die volledig geloven in die schijn-zekerheid. Die zijn zich nog niet bewust dat ze, behalve de mens te zijn die leeft in deze wereld met alles wat we kennen, ook een oergegeven zijn. Een oergegeven dat door de tijd heentrekt – de tijd nu gezien dus als een lichaam – en bij dat trekken door de tijd, dat wat hij ontmoet een zin geeft. Maar dat in wezen dus alles wat hij een naam geeft, alles wat hij gelooft, het niet is. Dat hij veel ouder is, oneindig veel ouder.
Dat elke dag dat hij leeft, voortgaat een zin te zoeken en te vinden. Maar dat hij zich ook bewust moet worden van het feit dat hij dat oergegeven is, waar wij dan in onze taal zeggen: ‘het wezen’. Dat ieder mens dus ook een wezen is, een wezen wat weliswaar de aanleiding is van ons zijn hier op aarde, maar dat nooit samenvalt met die voorlopige mens zoals die hier is.

Ons dilemma is vaak – áls het een dilemma is – dat wij ons hiervan niet bewust zijn. Dat wij dus enerzijds, in de tijd gevormd, een voorlopig verschijnsel zijn, wat een naam heeft, kennis heeft, vaardigheden heeft, macht heeft, kan manipuleren, kan verslagen worden, kan doodgaan. Dat zijn we aan de ene kant, en daar zijn we ons allemaal van bewust. En aan de andere kant zijn we een tijdloos, maar wel door de tijd gaand verschijnsel. 

Waar we ons van bewust moeten worden is dat we beide zijn. Dat we nooit zeggen: ik ben alleen maar dát. De meeste mensen – laten we zeggen de materialistische kant, die zegt: we zijn alleen maar dat voorlopige.
Maar die zeggen dan niet: we zijn dat voorlopige. Want daar hebben ze geen weet van, die zeggen: ik ben dat, ik ben die en die, ik heb deze vaardigheden, enzovoorts.
En er zijn de religieuzen die zeggen: ja, ik ben eigenlijk dat andere alleen maar.
Dat andere, dat niet van de tijd is, dat door de tijd heengaat. En zich in zijn gang door de tijd een beeld vormt van de wereld.
Maar dat beeld is nooit af, dat beeld is altijd half, want dat laat iets weg: het laat de oorsprong weg. De oorsprong die wij als christenen ‘God’ hebben genoemd – nogmaals, het is een naam, het is niet de werkelijkheid.

Wat nu gebeuren moet dat is dat we ons bewust gaan worden dat we én die voorlopige mens zijn die we zo goed kennen, én die tijdloze mens zijn, die onbekende mens – voor ons onbekend, omdat we ons daar eigenlijk nooit rekenschap van geven. Behalve in crisis, in oorlogstijd, in extreme omstandigheden, dan worden we plotseling geconfronteerd met een andere kant van onszelf. Dat is die kant die vrijwel nooit voorkomt in het leven.
Maar ik denk dat het de opgaaf is van ieder mens op aarde om zich bewust te zijn van beide. En geen van tweeën voorrang te geven, dat is dwaas. Maar je kunt alleen maar volledig uitgroeien in deze wereld, als je je bewust bent van je wortels. Die wortels zijn in het tijdloze, die zijn in de niet-tijd. 

Zodra je je daar van bewust bent – een afspiegeling vinden we dus in het mediteren in dat gevoel van geborgenheid in ons bekken, in onze basis, dat is een afspiegeling in het lichamelijke – als je die geborgenheid, dat geworteld zijn, ervaart, wordt het zijn in de wereld, met al zijn problemen, met al zijn moeilijkheden en mogelijkheden, een totaal andere zaak. Dan hoef je je dus niet meer waar te maken in die voorlopige wereld, dan ben je al waar!
En nu moet je een klus in de wereld doen. En die klus is voor ieder anders, maar het is een klus. Maar je bent er al! 

Waar heel veel mensen nog altijd naar streven en ongelukkig over zijn, is dat ze niet al iets zijn, maar dat ze nog zichzelf moeten bewijzen in deze wereld. Dat ze nog hun plek moeten veroveren in deze wereld.
En dat gaat dan natuurlijk moeilijk, want je leeft in onzekerheid. Zul je het wel halen, zul je wel je plek krijgen in deze wereld? Zul je wel slagen? Kun je je opgaaf wel aan? Ben je niet eigenlijk veroordeeld? Zit je niet eigenlijk in een minpositie vergeleken met anderen? Ben je wel knap genoeg? Ben je volgens het oordeel van de mensen om je heen wel iemand?
Dat is toch echt waar we allemaal mee zitten. 

En dat komt omdat we vergeten zijn waar we vandaan komen. We komen uit de niet-tijd, die heeft gemaakt dat we hier zijn. Dus we zijn iets, vóórdat we ook nog maar iets gedaan hebben. En dat moeten we opnieuw beseffen. We moeten opnieuw beseffen dat, voordat we iets gedaan hebben of niet gedaan hebben, dat we er zijn. En dat we zíjn…
Dan wordt het hele leven wat we leven een totaal andere zaak. Dan hoef je je dus niet meer als zodanig te bewijzen. Het enige wat gebeuren moet, is dat jij jezelf terugvindt in je oerzijn. 

Dat is blijkbaar voor ons allemaal heel moeilijk. Want we geloven eigenlijk alleen maar in die wereld van nu, die wereld die we zelf als mensheid opgebouwd hebben. Daar geloven we eigenlijk in, dat is eigenlijk onze werkelijkheid. En we zijn vergeten waar we vandaan komen. Elke keer dat we geboren worden opnieuw, komen we vanuit dat ongewetene, vanuit de oorsprong – welke naam je er ook aan geeft, daar komen we vandaan. En alleen degene die, beseffend van waar hij uit is, kan in zekerheid in deze wereld leven.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Wat jij die ‘schijnwereld’ noemt, is dat de wereld van het voelen-denken. En is het ook de vergankelijke wereld, die van de boom die er over honderd jaar niet meer is?

– Maarten: Vergankelijk is natuurlijk typisch een woord vanuit de oorsprong. Als je het woord ‘vergankelijk’ gebruikt, dan is dat vanuit de oorsprong gezien vergankelijk. Dus ‘vergankelijk’ is niet onze zingeving, vergankelijk reikt veel verder.
Maar waar we het nu over hebben is de wereld die wij dan als werkelijk ervaren, dat is onze mens-zingegeven wereld. En die hangt samen met het denken-voelen.

– B.: Het is voor mij nog altijd niet duidelijk, maar er schiet me een uitspraak te binnen uit de tijd van Plato, dat we allemaal een afschaduwing zijn van een ander leven, van andere beelden die … 

– Maarten: Plato heeft het op zijn manier weergegeven, maar ik denk inderdaad dat het zo is dat wij vertegenwoordigers zijn van een werkelijkheid, van een wezenlijkheid, die door de menselijke geest niet begrepen kan worden. En de wereld waar wij in leven geeft eigenlijk weer wat wij van het mysterie van het menszijn begrepen hebben.

– B.: Terwijl andere mensen zeggen: er is geen andere wereld. 

– Maarten: Nee, inderdaad, en dat zijn de mensen die dus in die schijnzekerheid van het hier en nu leven. Dat wil zeggen: van het hier en nu wat zich aan hun zintuigen voordoet, wat ze met hun zintuigen kunnen verifiëren.
En nou is juist het interessante van deze tijd, dat die laat zien, en met name in de kernfysica, dat het standpunt dat wij met de zintuigen het heelal zouden kunnen begrijpen, al totaal verlaten is. Als de kernfysica zegt: je kunt een levensverschijnsel alleen maar beschrijven vanuit het totaal. En ze zeggen daar dan achter: ja, maar het model van het totaal hebben we niet.
 Dan is daar eigenlijk zo ontzettend scherp mee aangegeven wat onze zingeving van de werkelijkheid is.
Dus het wordt steeds duidelijker, naarmate die topwetenschap verder voortschrijdt, dat wij vanuit een wezenlijkheid leven, waarvan we ons maar zeer flauw bewust zijn. Het gaat er dus om, om heel bewust te worden vanwaaruit we eigenlijk hier op aarde zijn. En dan kunnen we dat leven wat we op aarde leiden, heel goed aan, omdat de basiszekerheid is gegeven – waar wij als moderne mens zover van verwijderd zijn geraakt dat we nu met de brokken zitten.

– C.: Maarten, ik zit met het volgende. Als je iemand onrecht hebt aangedaan en hij is overleden, dan heb je het gevoel dat je iets verkeerd gedaan hebt wat je niet meer recht kunt zetten. Dan blijf je zitten met een negatief oordeel over jezelf.

– Maarten: En nu heb je het gevoel, omdat die mens overleden is, dat het onherstelbaar is. Maar dat is een misvatting, dat klopt helemaal niet, want dat heeft alleen te maken met die denkbeeldige grens die wij hebben tussen leven en dood.

– C.: Kun je daar wat dieper op ingaan?

 – Maarten: Daar wil ik wel op ingaan.
Wij hebben het gevoel dat met het sterven van het lichaam, daarmee plotseling die wezenskern ook afwezig is. Maar dat is niet zo. Dus als je dat een keer begrijpt, dat het sterven te maken heeft met het voorrecht wat je geboden wordt om opnieuw te beginnen, dan is alles wat je doet – of iemand nog leeft of dat hij al gestorven is – niet veel anders. Alleen, doordat je dacht dat het sterven zo’n absoluut iets was, krijgt het nu een geweldige zwaarte, omdat je denkt: het is onherstelbaar.
Maar als jij je er nu mee bezig houdt, en het verandert in jou, dan verandert de hele situatie. Ook ten aanzien van diegene die nu voor jou onbereikbaar is.
Dus er is niets wat onherstelbaar is. Het feit dat jij nu verandert, heeft dezelfde diepgaande betekenis.
 

Kijk, ‘onherroepelijkheid’ is typisch een mensenmaaksel. Dat is een zingeving die wij eraan gegeven hebben, omdat wij die scheiding tussen dood en leven heel strikt gemaakt hebben. Die is niet doorlaatbaar, zal ik maar zeggen. En dat is een typisch theoretisch iets natuurlijk. Terwijl je natuurlijk in de hele schepping kunt zien dat het voortdurend doorgaat, dat alles doorgaat. En dat dat ook de schoonheid ervan is, dat het doorgaat. De schoonheid van het vergankelijke is juist dat het vergankelijk is. Dat is de schoonheid ervan, dat het opgeruimd wordt.

Ik heb dat op de plantage zo goed gezien. Mieren zijn nou niet de wezens waar we het allereerste aan denken als aan iets lieflijks, maar wat mieren doen in het oerwoud is onvoorstelbaar. Hoe ze eigenlijk alles wat dood is, alles wat vergaan is, opruimen. Wat de wormen in de aarde doen, de omzetting, dat is onvoorstelbaar.
Wij met onze korte gedachten hebben er een heel andere zin aan gegeven. Maar als je daar bij stilstaat, dan is juist het feit dat het onophoudelijk verandert iets, wat je de adem beneemt. Ongelooflijk.


naar boven