Leeg zijn is héél gewoon…

Eefde juli 1991 | Maandag

Inleiding
[download]

Ik hoorde net, toen ik iemand kwam halen voor een gesprek, iets heel leuks van Epi, die zei: ja, als je dat kwartje wilt vangen, en je wilt dat nou niet …, dan moet je eigenlijk leeg zijn en toch gericht.
Dat is voor ons een paradox: leeg zijn en toch gericht. Hoe komt dat eigenlijk? Daar heb ik het gisteren over gehad. We zijn gevuld met een van de taken of een van de problemen die het leven brengt. En jammergenoeg zijn we eigenlijk nooit meer dan dat waar we aan bezig zijn, dat wat we ons voorgenomen hebben, het verdriet wat we hebben, het probleem wat we hebben, blijdschap, vertrouwen. Dat betekent dus dat we, als we iets anders willen doen, we dan moeten omschakelen. We zijn niet leeg. We zijn niet stil. We zijn niet in ons wezen. Ons wezen kan alles, maar wil niets. En wij willen van alles en we kunnen niets. 

In al die gesprekken die ik heb, daar is eigenlijk de moeilijkheid dat we denken dat we zus of zo zijn, of dat het zus of zo zit. En daar gaan we vanuit, en dan komen er natuurlijk problemen. Want het leven is veel groter. Het leven is alles, is alle mogelijkheden en ook onmogelijkheden. En daar komen wij tegenaan met die beperkte doelstelling van ons.  Vaak weten we niet eens dat we dat doel hebben. Maar als je boos bent of als je verdrietig bent of als je blij bent, dan ben je toch beperkt. Dan ben je niet tegelijk al die andere mogelijkheden, die ook in je liggen, maar die sluimeren – op dat moment sluimeren ze.

Dat is eigenlijk de hele opgave van meditatie, dat je dat ontdekt. Dat je ontdekt hoe je zelf altijd maar gericht bent. En dat wisselt wel eens, aan de ene kant en aan de andere kant. Maar je bent altijd maar gericht. En dat betekent: vernauwd. Je bent maar een stukje. En met dat stukje kun je natuurlijk nooit de grote problemen van het leven oplossen. De grote uitdaging van leven kun je niet aan met een stukje, dat is onmogelijk. Dat vraagt de hele mens, de hele mens, die nog niet gedaan heeft, maar die wel alle mogelijkheden is.

Er wordt vaak gezegd: ‘doe maar.’ En dat is ook volkomen juist: doe maar. Maar daar zou je bij moeten zeggen: ‘doe maar met een open geest, dan ontdek je echt.’
Je kunt pas ontdekken als je doet met een open geest, zodat je kunt zien wat er gebeurt, zowel buiten je als in jezelf.
Dat is voor ons heel moeilijk, want we hebben geen open geest. Doen kunnen we wel. Er zijn mensen die eindeloos doen en daar gebeurt eigenlijk niets. Zo weinig, dat ze, als ze oud genoeg worden, ontevreden zijn. Dat ze plotseling merken dat ze een heel leven lang gedaan hebben. En natuurlijk hebben ze alleen maar goede dingen gedaan, de slechte dingen hebben ze niet opgemerkt. Maar ze hebben gedaan, gedaan, gedaan…, altijd maar gedaan. Want dat is toch zo goed?
Maar eigenlijk is het leven aan ze voorbij gegaan. Ze hebben de mogelijkheden van het leven, die oneindig zijn, niet beleefd, die zijn ze niet tegengekomen. En dat is natuurlijk heel triest.

Dus het heeft alle zin om hierbij stil te staan. Om eens op te houden met het volgende en het volgende en het volgende.
Je hebt dat niet in de gaten van jezelf, maar zo leef je. Ook hele slome mensen leven zo. Je hebt niet in de gaten dat je het ene nog niet eens klaar hebt, en hoep, ben je al bij het volgende. Je gunt jezelf niet de tijd om tot je door te laten dringen wat je aan het doen bent. Want je zou schrikken als het tot je doordrong wat je aan het doen bent. Je bent jezelf aan het verknoeien namelijk, heel erg duidelijk aan het verknoeien. En je kunt je inspannen wat je wilt en je kunt de beste raadgevers hebben, de beste psychologen, de beste artsen. En het zal je niet baten, want je hebt nog niet geleerd dat het er in het wezenlijke op aan komt om het los te laten, om het rustig tot je te laten komen. En niet te snel te beslissen, niet te snel zeggen: oh, het zit zus en zo, dus nu ga ik dat en dat doen.
Want zo werkt het niet, je moet eerst alle kanten leren kennen. 

En dat vraagt moed – eigenlijk gek dat ik dat woord moet gebruiken, maar het vraagt moed om rustig te blijven kijken, te blijven voelen, te blijven constateren. En niet te twijfelen, niet aldoor te denken: zou het wel zus, zou het wel zo.
Dat is wat ik aldoor maar meemaak. En: kun je het bewijzen?
Dat zijn ook nog hele volksstammen, die willen aldoor bewijzen hebben. Die begrijpen niet dat ze in hun eigen staart bijten. Dat gaat niet, er valt niets te bewijzen in dit leven. Bewijzen zijn van dat hele kleine, armzalige stukje wat wij ‘het leven’ noemen. Daar zijn bewijzen in. Maar het echte is niet te bewijzen, het echte is wel te ervaren. En dan heb je geen bewijzen meer nodig.
Als je gelukkig bent, hoef je niet iets te bewijzen. Als je liefhebt, hoef je niet iets te bewijzen. Bewijzen komt altijd op het moment dat je het eigenlijk al verloren hebt, dat je het al kwijt bent. Dan komen de bewijzen.
Probeer dit eens te zien. Ik heb het gisteren van een heel andere kant belicht, maar dit is de concrete kant.

En dat plaatst je zitten op het bankje of op het kussen, in een totaal ander licht. Al die aanwijzingen die er zijn voor de houding en voor de adem en voor de energie, zijn eigenlijk kleine ontoereikende hulpmiddelen om dat ene te bereiken. En dat is dat jij rustig in je lichaam rust, dat je je adem ervaart. Zodat je leeg wordt. Dat er alleen maar die adem is, die zachtjes beweegt. En dat is genoeg.

Maar dat is voor ons niet genoeg. We willen iets uitzonderlijks: stil zijn, dat is iets uitzonderlijks. Leeg zijn, dat is iets uitzonderlijks – dat is helemaal niet uitzonderlijk, het is heel gewoon, het is niets speciaals.
Dat maakt het al makkelijker voor jullie, denk ik, om te beseffen dat het niets speciaals is. En als je ook heel goed voor jezelf weet – dat moet je maar voor in je hoofd zetten, en desnoods boven je bed hangen – dat je het niet  kunt bereiken. Er valt niets te bereiken. Uit het inzien, uit het beseffen, volgt de oefening. En uit de oefening volgt de leegte. De oefening sec heeft geen zin, inzicht alleen heeft geen zin. Inzicht en oefening. 

Inzicht in de toestand van je geest en acceptatie van die toestand, zodat je er dus niet meer aan sjort, het niet tracht te verbeteren. En als je die toestand totaal accepteert. Daarin kan iets gebeuren. Er kan niets gebeuren zolang je niet eerst volledig geaccepteerd hebt dat je bent zoals je bent. Alleen pas als je dat doet, kun je gaan beseffen dat je meer bent – je kunt niet beseffen dat je meer bent als je niet eerst volledig geaccepteerd hebt wie je bent, hoe je in elkaar zit. Niet vergelijkenderwijs, niet met Piet of Jan of Klaas of Gerrit. Maar gewoon, zoals je bent, dat je dat accepteert.
Wij allemaal denken dan: ja, maar Piet, die is toch zo, of hij of zij is toch zo…
En dan kom je geen steek verder. Gewoon accepteren hoe je bent. Dan komt er ruimte, ruimte voor een gevoel van dat er veel meer is, in jezelf – het komt niet van buiten, het komt niet van iemand… Het is in jezelf aanwezig, jij bent alles. Dat willen de mensen nooit geloven: je bént al alles, je hoeft het alleen nog maar te beseffen. En als je het beseft, kun je het verder uitwerken in je leven. Zo simpel is dat. 

En daarvoor moet je heel simpel beginnen. Het is niet voor niks, dat al die honderden jaren dat er over meditatie gepraat wordt, dat ze beginnen bij het lichaam. Probeer je lichaam volledig te ervaren, luister ernaar. Wees heel precies daarop, met wat het lichaam aangeeft. En het geeft misschien iets aan waar je nog nooit van gehoord hebt en wat je gek lijkt. Volg het. Volg het rustig en je zult zien dat je uitkomt bij een heel grote ruimte, in jezelf.
Al die regels over voeding en over oefeningen en ontspanning en, vergéét het eens een keer allemaal. Luister naar je lichaam, wat het wil, wat het je vraagt. Het is oneindig veel wijzer dan jij bent. Luister ernaar. Je kunt niet dat luisteren overslaan. 

Ik zeg jullie nogmaals: je kunt oefenen tot je erbij neer valt en er gebeurt niets – in wezenlijke zin. Misschien worden je spieren sterker, misschien gaat er energie stromen, maar wezenlijk. Wezenlijk gebeurt pas als het met toestemming van je lichaam gebeurt. Niet als je je lichaam probeert te dwingen. En als je je lichaam voedsel onthoudt, of als je je lichaam teveel voedsel geeft, dan is dat dwingen.
Vandaar ook dat mensen die van alles te vertellen hebben over gezondheid, altijd zo fanatiek zijn. Ze moeten zichzelf op gang houden met dat fanatisme. Maar het werkt niet. 

Het komt er dus op neer dat je bereid moet zijn om van jezelf te zeggen: ik weet het niet – maar ik kan het te weten komen als ik alle axioma’s eens opgeef, als ik alles wat ik denk te weten nou eens naast me neerleg.
Helemaal van voren af aan beginnen. Net als een kind, met de nieuwsgierigheid van een kind. Een kind wil ontzettend graag te weten komen, ontdekken. Hij haalt zijn speelgoed uit elkaar. Hij zou alles wel uit elkaar willen nemen, om te ontdekken wat er nou eigenlijk achter zit. Dat wil een kind. Dat zijn wij allang kwijt, wij willen bepaalde dingen. We willen niet ontdekken wat het eigenlijk is. Als we dat zouden willen, dan zaten we hier niet, dan waren we allemaal gelukkig, dan waren we allemaal compleet.

Daarom is het nodig dat je weer opnieuw begint. En dat je inderdaad tegen jezelf zegt: ik weet het niet, maar ik neem de tijd om te ontdekken.
Dat is iets wat je wel doen moet, heel bewust moet doen: de tijd nemen om te ontdekken. Want de wereld geeft je die tijd niet. Die wereld heeft een massa opdrachten. Alleen één opdracht niet: dat je mens wordt. Die opdracht word je niet gegeven. Alle opdrachten zijn dat je iets wordt – maar niet dat je mens wordt. Die opdracht moet je jezelf geven.
En daar moet je de tijd voor nemen. Je moet daar nog ingroeien, wat dat is om mens te zijn, om gevoelig te zijn voor wat er gebeurt in de wereld, in je omgeving, in jezelf. Dat moet nog helemaal gebeuren. Zodat je niet bij alles een oordeel hebt, dat je even wacht. En dat je van jezelf weet dat je een oordeel-machine bent. Dat wéét je van jezelf. Als je die machine nog niet direct aanzet, dat je even wacht. Misschien is het anders.

En zo leer je. Zo begin je te leren, helemaal van nul af. En dat is heerlijk, het is heerlijk om in het nul te zijn, in het niets te zijn. Nog niets te weten. Dan is de wereld ongelooflijk boeiend. Zodra je weet is de wereld eigenlijk al kapot. Zolang je nog niet weet is de wereld avontuurlijk, is alles wat je ziet en aanraakt, wat tot je komt, nieuw. Heeft nog een belofte in zich. Als je weet – ach, dan is het maar een hele armelijke wereld. Dan ken je hem al zo goed, je weet al van te voren wat er gaat gebeuren.
Sommige mensen vinden dat erg leuk, om al te weten wat er gebeurt. ‘Let maar eens op,’ zeggen ze, ‘nu gaat er dat gebeuren.’
Als het dan gebeurt, zijn ze heel tevreden. Ze merken niet dat ze zichzelf in de gevangenis duwen. Dat het onverwachte, het onbekende, geleidelijk aan uit hun leven is weggestroomd.

Dat is het hoogste wat we kennen: dat je alles weet, dat je alles kunt voorzien, dat je alles kunt voorspellen. Daar werken we toch allemaal naartoe? En dat je dan altijd gelukkig zult zijn – dat is de enige misrekening, want zo is het niet. Knap en diep ongelukkig, dat ben je dan.

Ga het avontuur aan om niets te weten. Ook niet over je verdriet of over je moeilijkheden. Niets. Want wat je doet bij het oplossen van moeilijkheden, is gewoon verder lopen in het labyrint. Er komen steeds nieuwe zijgangen. En elke zijgang heeft weer zijn verhaal, maar het blijft een zijgang, je krijgt geen overzicht. Besef dat. En neem er de tijd voor, heel bewust, neem er de tijd voor om het eens tot je door te laten dringen hoe je leeft. 

Dan ga je de zin zien van onder andere het zitten. Dat je eigenlijk in de beweging van de adem, net zo als in de wind, alles vergeten kunt. Alles vergeten kunt waar je mee bezig bent. Zodat je weer helemaal opnieuw kunt beginnen.
De oefening is dus heel fundamenteel. Maar alleen als je beseft wat het inhoudt, wat die oefening inhoudt. Niet als je blijft steken bij de eerste beginselen: adem, houding, afijn, het hele repertoire. Hoe nodig ze zijn, ze hebben alleen maar zin als je ziet waar het om gaat. Als je de gevangenschap van je eigen geest beseft. En als je ook beseft dat niemand dan jij alleen je kunt bevrijden.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Terwijl u vanmorgen over het lichaam sprak dacht ik dat we aan dat lichaam wel veel verschuldigd zijn. En dat je er veel eerbied en respect voor moet blijven houden, ook als het overleden is.

– Maarten: Ja, zeker. Ja, want het lichaam is natuurlijk nooit zonder het wezen. Wat jij bedoelt is, als het lichaam gestorven is, dan is dat lichaam gestorven, maar het is het huis geweest van het wezen. Dus als zodanig verdient het respect. 

– B.: De aard van de gesprekken wordt plotseling anders vlak voordat iemand sterft of een paar dagen daarvoor. Dan ineens …

– Maarten: Ja, dat heeft allemaal te maken met het feit dat het plotseling doordringt waar ze voor staan. Ik heb bij vele mensen die stierven – dat was dan weliswaar in het kamp, dat was dus onder bijzondere omstandigheden – gehoord dat ze dan zeiden: ja, er is twee of drie keer in mijn leven iets belangrijks gebeurd.
En dat waren mensen van vijftig, zestig jaar. Dat is niet zoveel. Terwijl wij denken: goh, ons leven is vol van dit en dat… Maar op zo’n moment realiseer je je plotseling: ja, maar dat was het allemaal niet…
Dat is ook de reden waarom ze in alle werkelijk religieuze stelsels altijd stellen: waar het om gaat is dat je sterft in vol bewustzijn. En dat kan zijn terwijl je nog helemaal niet doodgaat, maar dat je sterft aan al die doenerigheid en dat je stil bij jezelf bent. Met het sterven dan kan het niet anders meer. Maar er zijn zelfs mensen die sterven en dat moment niet meemaken, die gewoon blijven drammen.

– C.: Je zei net dat het lichaam het woonhuis is van het wezen. Hoe moet je dan staan tegenover euthanasie, waar ze het tegenwoordig wel veel over hebben.

– Maarten: Nou, dat is dat ingezien wordt dat de strijd van het lichaam, omdat het een ongeneeslijke ziekte is en omdat het erg veel pijn veroorzaakt, eigenlijk geen zin heeft. Dus dat het sterven geholpen wordt door het pijnloos te laten uitgaan. Want dan kan de geest, dan kan het beseffende in de mens, tenminste ongestoord geconcentreerd zijn op die overgang en hoeft niet afgeleid te worden door de pijn. Want dat is natuurlijk afschuwelijk, als die pijn zo erg is dat je eigenlijk voor dat wat er aan het gebeuren is geen aandacht hebt, omdat je aldoor maar naar die pijn getrokken wordt.
Wij hadden in het kamp helemaal geen medicijnen, want dat stond de Japanner ons niet toe, maar we hadden wel opiumdrank. Dus als de krampen heel erg waren en het ging gepaard met erg veel pijn, dan gaven we een beetje opiumdrank voor de laatste uren, zodat die mens tenminste kon meemaken waar het om ging. Dus om die overgang echt bewust mee te maken. Want dat is heel belangrijk. 

– D.: In ons groepje[1] kwam dat ook een beetje ter sprake, alleen werd het anders gesteld. Het ging ook over het verbonden zijn met het wezenlijke. En ja, om van daaruit te praten, dat betekent dus in de praktijk stil zijn en als het ware wachten wat er boven komt. En dat maakt het natuurlijk ook zo’n soort sprong.

– Maarten: Ik heb iemand meegemaakt die echt met zijn wezen verbonden was en hij is heel gelukkig gestorven. Dat was in het kamp. Het was een oude man van 92 jaar. Maar hij was allang gestorven voordat hij stierf. Hij had dus niks te verliezen. Hij ging gewoon van de ene toestand over in de andere, met een lichaam en zonder een lichaam. Dus dan is het geen probleem.
Hij was tot het laatste toe heel helder. Hij zei zelfs tegen mij: ‘Vanmiddag zo omstreeks drie uur, dan zal het waarschijnlijk gebeuren. Dan wil ik alleen zijn met jou. En we zullen nu nog een aantal dingen bespreken.’
Dat ging dan over mijn leven
En hij zei erbij: ‘Dat zul je niet allemaal snappen, maar geeft niks, luister maar goed. Je zult het strakjes, op het moment dat je het nodig hebt, je wel herinneren.’
Hij was dus al helemaal niet meer met zichzelf bezig, hij was met mij bezig. Want hij hoefde niet met zichzelf bezig te zijn, hij wist: dit gaat gebeuren en dat is heel mooi dat het gebeuren gaat.
Dus met je wezen verbonden zijn, betekent dat de overgang van wat wij leven noemen naar dood – dat is een uitdrukking van ons, het is een ‘overgang’, maar in ons leven hebben we ook voortdurend overgangen – als je het nou zo ziet, gebeurt er niet zoveel bijzonders in. Alleen voor ons gebeurt er iets heel bijzonders, want we zijn plotseling dat kwijt wat we kennen, of althans, wat we menen te kennen. Dat zijn we plotseling kwijt. Daarom is het voor ons zo vreselijk geweldige gebeurtenis. Maar als je eenmaal die totaliteit beseft die je bent, dan is het een verandering van aggregatie toestand – zou ik haast zeggen – maar meer niet.

– E.: Maarten, in hoeverre kun je over deze dingen praten. Het kan kennelijk, want jij spreekt erover maar …

Maarten: Het moet uit je ervaring zijn 

– E.: Maar ik ervaar gesprekken over deze dingen meestal als onzinnig. 

– Maarten: Onzinnig? Ja, dat is ook zo. Omdat het onmogelijk is. Ja. Ja, wat ik erin voel is is dat jij heel goed beseft dat het niet iets is waar je heel lichtzinnig mee kunt omgaat. Dat het dus ook geen spel is. Dat het iets is wat onvermijdelijk gebeurt op een bepaald moment. En dat het er eigenlijk alleen om gaat – daarom spreek ik er ook over – om je te proberen duidelijk te maken dat het er juist dan om gaat alles te vergeten waar je in je leven mee bezig bent geweest, en open te zijn voor wat zich dan voltrekken wil. Dat is eigenlijk wat ik wil zeggen.
Ik heb er nou erg veel ervaring mee gehad doordat ik verpleger ben geweest in een dodenbarak. Ik ben daar nog altijd heel erg dankbaar voor, dat ik daar heb mogen zijn, omdat ik daardoor een totaal andere verhouding kreeg tot mijn leven. Omdat ik toen echt goed besefte dat al die weetjes en al die pijntjes en al die gedachten die ik had, eigenlijk erg onbelangrijk waren. Het ging om heel wat anders.
En ik heb dus ook aan mezelf gemerkt dat, toen ik dan eenmaal uit het kamp was, laten we zeggen vijf à zes jaar daarna, ik ook weer goed kwijt was waar ik toen heel helder in was. Ik heb weer een hele tijd moeten leven om dat punt te bereiken wat toen vanzelf eigenlijk door het leven aangegeven werd. Dus zo verraderlijk is het. Je glijdt zo terug in al je gedoetjes.

– E.: Er is een groot mysterie in het sterven. 

– Maarten: Ja, er zit natuurlijk een heel groot geheim in, dat is duidelijk. Dat voel je ook. Het heeft een heel grote koninklijkheid, zou ik haast zeggen.
Als je je nu afvraagt wat de zin is voor levende mensen, die zo gewoon in het leven staan, om zich hiermee misschien bezig te houden, dan is het dat je daardoor beter kunt beseffen hoe oppervlakkig je leeft.
Je hebt het zelf gezegd aan het begin van de sessie, dat je bericht had gekregen van iemand die doodging aan een ongeneeslijke ziekte en dat je toen plotseling het gevoel had van: ja maar, wat zit ik toch knullig te doen.
Nou, dat bedoel ik. Dat is inderdaad dat je plotseling beseft dat het leven dus heel anders is dan je aldoor maar denkt. En dat is natuurlijk een geweldige winst – als je het niet weer vergeet. Als je het zo diep door kunt laten dringen dat je beseft dat dat geldt voor elke dag dat je leeft. En dan kan het je helpen dat je niet weer een punt maakt van wie zal er opstaan, zal ik wel of geen wijn drinken, afijn, al die dingen die anders je geest in beslag nemen.
 

Door dat besef wordt het leven veel lichter, zie je dat het leven inderdaad vergankelijk is. En daar bedoel ik nou niet iets denigrerends mee, maar dat je gewoon ziet: het leven is dus vergankelijk. Dat is ook zijn schoonheid, dat het voortdurend verandert, dat er dus niks vastzit. Je kunt het wel proberen vast te houden, maar dat lukt niet. Het gaat verder. Dat je dat echt heel diep beseft, dat het verder gaat. Dus al die afspraken over eeuwige trouw en zo, dat is allemaal flauwekul. Dat kan niet, dat is gewoon onzin. Dat je alleen ziet – wat heb je eigenlijk. Je hebt het moment, het moment waarin je bent en waarin je iets voelt, waarin je iets denkt en waarin iets gebeurt. Dat is de enige zekerheid. En dat het verandert.
Dat is de tweede zekerheid. En kun je daarmee meegaan, met die verandering. Kun je je dus elk moment opnieuw uiteenzetten met de veranderde situatie. Dat is niet wat wij doen, wij zeggen: het is zo en ik doe dat.
En intussen verandert het, maar dat geldt niet. En daarom zijn we telkens ontgoocheld, want de werkelijkheid gaat wel verder. En als jij dus met een bepaald standpunt die veranderende situatie blijft aangaan, ja, dan klopt het niet. Het gaat er dus om dat je voortdurend in contact blijft met die veranderende situatie. En elk moment dus eigenlijk weer opnieuw beslist over wat je gaat doen. Dan word je natuurlijk in de maatschappij een onmogelijk mens, maar het is wel de werkelijkheid.
 


[1] Er waren vooraf telkens twee gespreksgroepen. Maarten nam slechts deel aan één van de groepen.

naar boven