De mens onder het jasje

Eefde juli 1990 | Zondag

Inleiding
[download]

We hebben het gisteren over voorstellingen gehad en hoe wij leven in voorstellingen. En daar komt heel logisch en heel vanzelfsprekend een vraag uit: kun je contact maken met jezelf vóór de voorstelling, vóórdat er voorstellingen zijn?
Dat is natuurlijk een vraag die heel ver gaat: kun je contact maken met jezelf vóór de voorstellingen. Dat betekent eigenlijk: voordat je geboren bent, vóór al datgene wat door je heen en over je heen getrokken is, wat je je leven noemt, je leven tot op dit moment.

Die voorstellingen manifesteren zich in ons voortdurend, in ons denken-voelen.
Je kent geen andere toestand dan dat er denken-voelen is, ook reacties komen uit het denken-voelen. Want wij hebben zo aan het begin gezegd: we willen proberen onszelf te onderzoeken. En dat betekent eigenlijk: die hele reactiestructuur die je opgebouwd hebt in dit leven, waarin al je conditioneringen zijn besloten: het milieu waar je uit komt, de ouders die je gehad hebt, de levenssituaties waarin je gekomen bent, vrienden, vriendinnen, scholen die je bezocht hebt, de idealen die je je gevormd hebt, de richting waar je naartoe leeft… Dat alles is over die mens heen die jij bent. En die, als ik het nou een beetje grappig zeg, voor dit leven dit jasje aangetrokken heeft.
Kun je terugkeren naar die mens onder dat jasje? Want het gekke is dat wij elkaars jasje kennen, maar we kennen niet degene die het jasje draagt. Dat is natuurlijk heel gek, maar het is zo: we kennen elkaars jasje.

Nu is het natuurlijk zo dat wij elkaar heel váág aanvoelen zonder dat jasje. Maar dat is een heel moeilijk, subtiel iets, het ontgaat ons eigenlijk. Soms komt het voor dat je heel even – vaag, onbegrijpelijk, voor jezelf niet te verantwoorden – het gevoel hebt van ergens bij te horen, wat helemaal niet hard te maken is in de wereld van het jasje.
En al onze conflicten en ons verdriet en onze moeilijkheden en onze ergernissen en onze frustraties, dat is allemaal het jasje – het jasje wat we afleggen als we eindelijk weer weg mogen uit deze wereld.
Eigenlijk is het onze opgaaf om, lang voordat we aan dat eindpunt zijn dat we ons jasje weer mogen teruggeven aan de grote kleermaker, diegene leren kennen die dat jasje draagt. Die altijd als hij in de wereld is, en zelfs – dat is heel gek – als hij helemaal alleen is, altijd maar dat jasje ziet. Hij ziet niet degene die daar onder is.
Je mag jaren met elkaar leven, en nog heb je nooit diegene gezien zonder jasje. Intussen hebben we hele wetboeken en voorschriften en indelingen, maar die hebben allemaal te maken met dat jasje. En zonder dat we het weten, zijn we op zoek naar degene die daaronder is.

Als je je nu afvraagt: ja, hoe kom je in contact met jezelf, je echte zelf, dat heel, heel oud is, duizenden jaren oud, wat al zóveel jasjes versleten heeft, en elke keer weer geloofd heeft – tegen beter weten in – dat hij het jasje is…
Als je je afvraagt: hoe is dat mogelijk… Dan betekent het dat dat jasje transparant moet worden. Je kunt het niet afleggen, dat is voorbehouden aan de grote kleermaker, maar je kunt er doorheen kijken.
Dat kan alleen maar – want dat jasje is gevormd uit je ervaringen, je reacties, je gedachten, je voelen, je denken, je idealen, alles, alles, alles, daar is het uit gevormd – als dat tot rust komt. Als je daar dus niet meer – en nu heb ik het over degene die onder het jasje zit  mee bezig bent.

Kijk, zolang jij ermee bezig bent – dat is eigenlijk heel leuk, het raakt eigenlijk de atoomfysica – is dat jasje ondoordringbaar, is dat het enig werkelijke. Zolang je ermee bezig bent. En we zijn er altijd mee bezig.
Als je eens niet ermee bezig zou kunnen zijn, dan zou dat jasje transparant worden. Dan zou de ruimte zo groot worden tussen de atomen van je jasje, dat je heel makkelijk er doorheen het zelf kunt waarnemen. Dat wat je bent, en wat je blijft! Ook als je strakjes het jasje hebt afgelegd.

Dus het gaat om één ding: er niet mee bezig zijn, niet bezig zijn met dat hele leven wat je geleefd hebt.
En dat betekent wat anders, dat betekent dat je simpel moet worden, eenvoudig. En dat je uit moet zien naar de hele eenvoudige dingen. Naar datgene wat heel dichtbij is: je lichaam. Je lichaam zonder alle gedachten over het lichaam. Zonder alle verlangens van dat lichaam. Maar dat je heel dicht bij je lichaam bent, dat je het voelt, dat je het van moment tot moment kunt ervaren. Dat je dus heel intens je lichaam leert ervaren.
Als je je lichaam echt ervaart: je adem, je houding, spanning, ontspanning, energie, dan zijn er geen gedachten. Dan heb je al een stap gedaan. En vanuit die stap kun je aan je onderzoek beginnen.
Je kunt eigenlijk die hele structuur, die ik dat ‘jasje’ genoemd heb, tot je laten komen. Terwijl je heel hecht verbonden met dat lichaam, wat in verhouding tot het spinsel van de geest eenvoudig is – het is niet eenvoudig, het is heel gecompliceerd. Maar in verhouding.
En in die ervaring, die blijvende ervaring van je lichaam, en niets meer dan dat lichaam, zonder de gedachten erover, kun je dat alles wat je aan jasje bent, leren kennen. Maar je mag geen moment het contact verliezen, het levende contact verliezen met je lichaam. Dat is het geheim.

Dan heb je ook geen behoefte om iets uit die hele structuur af te wijzen of af te keuren…
Kijk, zolang je bezig bent om iets in jezelf te veroordelen, iets in jezelf niet te willen, of juist wel te willen, zit je in je jasje. Dat is een heel eenvoudig lakmoespapiertje. Zodra je dat wat je geworden bent in dit leven, in niet aflatend contact met je lichaam, tot je kunt laten komen, heb je geen enkele behoefte om iets goed te praten, om je iets af te vragen. Je kijkt, je luistert en het kan tot je doordringen.
Dat is namelijk zo ongelooflijk belangrijk, dat het eens een keer tot je doordringt. Dat je er niet alleen maar mee bezig bent en in leeft, maar dat het tot je dóórdringt. Wat wij aldoor doen is zitten verbeteren, veranderen, en dan gebeurt er natuurlijk niets. Want dat leggen we toch af, strakjes.
Maar die verbinding moet komen. En die verbinding komt dus op het moment dat je dat toelaat, zonder er iets mee te doen. Dan ben je pas toe aan dat veel misbruikte woord in de psychologie van ‘verwerken’. En dat doe jij dan niet – dat is eigenlijk een heel arrogant woord, verwerken – dat gebeurt. Het gebeurt in je. Jij doet eigenlijk niets, je laat het toe, het dringt in je door. En het wordt verwerkt. En dan pas, dan pas, zijn alle reacties aan hun eind gekomen.

De vraag is dus: hoe kunnen we die toestand bevorderen in onszelf, dat we stil dat hele leven wat we leven en wat we geleefd hebben, tot ons door kunnen laten dringen.
Ik zei het daarnet al, het gemakkelijkste is door in nauw contact met je lichaam alleen maar te ervaren wat er op dit moment is: je adem, de dingen die om je heen zijn – maar die zijn dan naakt. Omdat je in contact bent met het allernaaste, namelijk je lichaam in al zijn aspecten, kunnen de dingen om je heen, de mensen om je heen, zo bij je binnenkomen.
En daarvoor moet je in dat contact met je lichaam veel alleen zijn. Dat wil zeggen, je moet jezelf de gelegenheid geven om te ontspannen, om los te raken van al datgene waar je mee bezig bent. En zolang er iemand om je heen is – het mag de liefste zijn, die je kent – kan dat niet.
Dat is dus een tweede gegeven: je moet alleen zijn. Niet alleen gelaten worden, maar alleen zijn, vrijwillig.

Daar wou ik het bij laten.


naar boven