De basisoefening

Inleiding
[download]
Onze excuses voor de gebrekkige geluidskwaliteit.

Gisteren hebben we het gehad over dwang, daarbij allerlei facetten. Maar je kunt je afvragen: is dat nou iets wat ons overkomt, dat wil zeggen, komt die dwang vanbuiten in eerste instantie, of veroorzaken wij het zelf ook eigenlijk. Dan moet je dus inderdaad naar de wil gaan kijken. En proberen erachter te komen voor jezelf wat je wel en wat je niet met de wil doet.
Dat kost natuurlijk tijd, en dat kost een hele intense aandacht om dat op het spoor te komen bij jezelf. Als je geluk hebt dat je op het spoor komt, dan zul je eerst ongelooflijk schrikken. Want dan blijkt dat je hele leven gebouwd is op de wil, alleen je weet het niet, omdat je hem altijd gebruikt. Dat je dus nooit ontspannen, van binnenuit iets doet. Dat er altijd voor jou een motief is waar je naartoe wilt.
Zoiets heel onnozels, dat je hier bent en dat je naar binnen loopt  die tijd dat je dus van daar naar daar gaat, is die zonder wil? Of ben je eigenlijk, zonder dat je het merkt, voortdurend bezig om jezelf daarnaartoe te verplaatsen.
Maar dat betekent wel, als je die wil aldoor gebruikt – en dat doen we, dat kan ik gewoon zo zeggen – dat je in die tijd dus niet in staat bent om volkomen open te zijn, om alles op te merken wat er tegelijkertijd om je heen gebeurt.
Dat betekent dus eigenlijk dat we in de meest simpele situaties, bij de meest simpele handelingen, altijd gesloten zijn. Dat we altijd alleen maar dat, waarmee we bezig zijn, toegelaten hebben. En de rest – bij toeval komt er wel eens wat binnen – zonder het te willen, buitensluiten.

Dat is onze situatie, onze situatie is een situatie van afgeslotenheid. En je weet, dat is bekend, dat is zelfs in de geschiedenis bekend, zolang landen met elkaar in overleg zijn is er geen oorlog, maar op het moment dat een van de twee het gesprek staakt en alleen maar gaat nadenken over de ander, dan kan er oorlog komen.
Wat wil ik daarmee zeggen. Dat als je je afsluit, als je afgescheiden bent, dan ben je een gevaar. Want je bent niet meer aangesloten aan het levende totaal wat er is. En zo gezien – dat is een beetje overdreven – zijn wij allemaal, ieder voor de ander een gevaar. Omdat we afgesloten zijn, omdat we inderdaad in staat zijn om te zeggen: als ik hem op zijn gezicht sla, dan heeft hij een probleem. Daar zijn wij toe in staat om dat te zeggen. Dat vinden we ook heel gewoon. Het is zelfs zo dat we vinden dat je moet zorgen dat het probleem altijd bij de ander is. Maar dat kunnen we omdat we afgescheiden zijn.

Een malle wereld waarin we leven, een heel gekke wereld. En intussen, we zijn afgesloten en we zijn dus een gevaar, hebben we allerlei vredesbewegingen om alles in… Zo krankzinnig zit de zaak in elkaar.
En, ik hoef het niet te vertellen, we hebben godsdienstoorlogen gehad waar we in naam van onze lieve heer elkaar afslachtten. En we gaan er rustig mee door op allerlei manieren, op allerlei niveau’s, en we hebben allerlei argumenten om het goed te praten. Maar de kern is gewoon voos, we zijn afgesloten. En vanuit die afgeslotenheid proberen we het bij elkaar te lijmen.
Ik zie al die lieve gezichten voor me die zo ontzettend bezig zijn om te leven. Ik denk dan altijd: mensen, wat doet het jullie eigenlijk, waar zijn jullie aan bezig. Besef je wel eigenlijk wat je doet. Dat is krankzinnig. Ja, het is beter dan wat anders te doen, maar het heeft niks om hakken. Als je niet je eigen afgescheidenheid doorbreekt, dan is er niets gebeurd, dan is het uitstel. En daar zijn we natuurlijk heel hard aan bezig, om het uit te stellen, voor ons uit te schuiven, de problemen. De basisproblemen schuiven we voor ons uit. Het basisprobleem is dat ik ophoud alleen maar een afgescheidenheid te zijn. Natuurlijk ben ik een afgescheidenheid, dat is duidelijk, dat hoef ik ook niet op te geven. Maar ik moet doorlaatbaar zijn, ik moet transparant zijn, zodat de kracht van het totaal, en dat zijn jullie allemaal, tot mij door kan dringen. 

Dat is de tragiek. In al die duizenden jaren dat we dit basisprobleem gehad hebben – want het bestaat natuurlijk al zolang als de mens er is – dat we altijd gezocht hebben naar oplossingen van buitenaf, van buiten naar binnen. We hebben gezegd: als je vrede wilt hebben, dan moet je dit en dat en dat, dan moet je verdragen sluiten, dan moet je afspraken maken. Dat weten we al, en we weten ook dat het niet helpt. Dat de dreiging op een steeds verfijnder manier toch doorgaan. 

Maar er zijn zo in de loop van de geschiedenis telkens mensen geweest die gezegd hebben: lieve lieden, zo gaat het niet, je moet het basisprobleem oplossen. Die hebben we op een voetstuk gezet, maar we gaan onverdroten door met onze business. Wij nog erger zelfs. We gaan de mensen vergelijken, de Boeddha met Christus, Christus met Mohammed en met Lao-tse. Zo doen we dat. En dan zeggen we, die is beter en die is beter, maar we luisteren niet naar wat ze eigenlijk uitdrukken. Wat ze uitdrukken is in heel eenvoudige woorden zoals ik op het ogenblik gebruik van: mensen, de afgescheidenheid moet transparant worden.
Want als ik zeg: de afgescheidenheid opgeven, dan denken een heleboel mensen weer dat ze eigenlijk niks moeten zijn. Maar dat kan natuurlijk niet, je bent iets, je bent een zelfstandigheid. Maar je kunt een zelfstandigheid zijn die afgesloten is, of je kunt een zelfstandigheid zijn die doorlaatbaar is. Waar de ander en de anderen en de wereld in zijn totaliteit toegang toe hebben.
De basisoefening waar het om gaat is dat we van onszelf gewoon in de gaten krijgen, dat we opmerken dat als wij de eigen ervaring registreren, we de wil overal aldoor maar gebruiken. We kunnen proberen het op een andere manier te doen, heel eenvoudig te doen. En we hebben de mogelijkheid het anders  te doen.
Ieder van ons weet dat er een heleboel handelingen zijn waar je eigenlijk niet bij na hoeft te denken, waar je je wil niet hoeft te gebruiken, alleen je zet die in. Autorijden is er zo een, tandenpoetsen, je kunt voor jezelf nagaan. Er zijn een groot aantal dingen waar je alleen maar hoeft te zeggen: ik ga tandenpoetsen, dan komen alle andere handelingen er achteraan. Of ik ga in mijn auto ergens naartoe. Dan hoef je er niet meer aan te denken van: o, nu dat been, dan dat been, en dan zo… Dat gaat vanzelf. Dat is met zwemmen zo, dat is met lopen zo. 

Er zijn dus een heleboel handelingen waar wij die wil niet voortdurend hoeven te gebruiken, waar we hem alleen maar hoeven te gebruiken om iets in gang te zetten en dan kunnen we opmerken wat er verder gebeurt.
Nou, datzelfde kunnen we toepassen bijvoorbeeld in het zitten. Als je voldoende trouw, en natuurlijk wakker, hè – je kunt natuurlijk ook een aantal jaren op je bankje zitten maffen – maar wakker op je bankje zit, dan zijn alle basisverrichtingen daarvoor: het aannemen van de houding, het bewustmaken van de adem, op den duur zo’n vanzelfsprekend iets, net als lopen of autorijden, dat je daar je wil niet meer bij nodig hebt. Dat dat gewoon afloopt zoals het loopt.
En dán heb je pas je aandacht vrij om op te merken hoe je zit en wat er in je gebeurt. Want je moest je nou niet meer bezig houden met dat doen van al die verschillende handelingen.
Dat wil eigenlijk zeggen dat je gebruik maakt van je mechanisch centrum.

We hebben allemaal een mechanisch centrum. Een mechanisch centrum is een perfect werktuig. Ja, we verknoeien het wel voor een gedeelte, maar het is een perfect werktuig. Primair is het perfect. En als wij het kunnen overdragen aan het mechanisch centrum, dan doet dat het werk voor ons.
Het is een heel fijngevoelige robot. Die hebben we allemaal. Waarom gebruiken we hem niet. Dan blijkt eigenlijk dat wij een heleboel van het werk van het mechanisch centrum, dat zitten wij aldoor maar te doen. Reuze kaffers zijn we. Dat hoeft niet. Het mechanisch centrum is er helemaal op gebouwd om dat van ons over te nemen, zodat wij tijd vrij krijgen om alles wat er gebeurt tot ons door te laten dringen. En dan zijn we eigenlijk pas mens, als dat kan. Een dier heeft het heel mooi, daar is dat mechanisch centrum helemaal perfect. Een dier hoeft ook niet na te denken.

Maar wij doen allemaal nodeloos werk. En omdat we dat nodeloze werk doen, zitten we in die koker. Dus je kunt proberen in je leven – niet alleen op het bankje, het bankje is één – zoveel mogelijk dingen die in je mechanisch centrum verwerkt kunnen worden, over te dragen aan dat mechanisch centrum.
Mensen die bijvoorbeeld breien hebben allang opgemerkt dat, als ze aan het breien zijn, ze veel beter tegen leuterpraat kunnen dan wanneer ze niet breien. Dat komt gewoon omdat dat mechanisch centrum, als ze het zo vanzelf gaat, dan kunnen heel vaak oudere vrouwen hele filosofieën ontwikkelen terwijl ze aan het breien zijn. 

Het grappige is ook namelijk, als het mechanisch centrum werkt, dan neemt het natuurlijk een beetje energie af, maar het is ook rustgevend. Dat is namelijk helemaal niet emotioneel, het is gewoon een beweging die je doet. Of dat klaar komt, dat is eigenlijk vers twee. Maar dat je dus ontspannen bezig bent en niet allemaal van die rare flarden gedachten er doorheen  zover moet je er nog wel bij zijn dat het doorgaat, zal ik maar zeggen. Maar heel rustig, dan kun je heel goed luisteren naar wat ze allemaal zeggen, erger je je niet als het erg geleuter is. Dan denk je: goh, het gaat toch verder, dat breiwerk gaat verder in ieder geval, er gebeurt wat. Nou, precies zo.

Ik probeer jullie ervan te overtuigen dat dat mediteren helemaal geen verheven zaak is. Het is heel praktisch. Alles wat er verheven aan is dat komt vanzelf, of niet. Daar hoef je je helemaal geen zorgen over te maken. Als je maar zorgt dat jouw machientje goed loopt en dat het machientje zo schoon is dat je er geen omkijken naar hebt. Dat het gewoon rustig doorgaat.
Daarvoor is dat mechanisch centrum een ongelooflijk instrument. En daar moet je je niet te goed voor achten. Het is geweldig dat we dat hebben. Want anders zag het er heel donkerbruin uit, als we dat niet hadden. Dan hadden we niemand die al dat koeliewerk voor ons deed. Maar die is er. In onze persoonlijke dienst.
En in de mate waarin je dat mechanisch centrum inschakelt – maar dat moet je wel bewust doen. Dat kun je bijvoorbeeld doen terwijl je aan het lopen bent. Dat je probeert op te merken wanneer je voet leeg is, dat je hem dus zo op kunt tillen. Dat geeft je een bepaald gevoel. En als dat gevoel sterk genoeg is, dan zegt dat mechanisch centrum: ah, ik mag wat… En neemt het van je over.
Dan pas kun je helemaal gaan beseffen hoe dat is, hoe dat lopen is, wat daarin gebeurt eigenlijk. 

En hetzelfde van het lopen geldt ook in het zitten. Het geeft eigenlijk niet eens zo erg hoe precies je zit. Als het maar zo is dat jij het doet, dat jij dus de basis van rust geschapen hebt eigenlijk en dat je nu dus eigenlijk aan het werk kunt. Op te merken wat er allemaal in je plaatsheeft. Niet alleen aan gedachten en visioenen en al die troep, maar gewoon wat er met je adem gebeurt, hoe je houding voortdurend op die adem reageert, en omgekeerd, je adem reageert op je houding. Hoe die wisselwerking is.
J. vroeg: raak je ooit ontspannen. Nou, na vijfentwintig jaar mediteren is het bij mij zo dat ik veertig ademhalingen nodig heb om ontspannen te raken. Dat betekent vijfentwintig minuten zitten. Echt helemaal los te zijn, vrij te zijn, zodat je kunt waarnemen. En ik heb het vermoeden dat ik mezelf nog beduvel, dat het toch nog ergens gespannen is. Je kunt het ook opmerken, dan komt er wat boven bij je. Zodra er ergens in je lichaam, al is het maar een hele geringe spanning optreedt, is het verbroken, is de gaafheid verbroken.

Dus zo nauw luistert het. Het is niet voor niets dat ik jullie er aldoor maar met je neus opdruk, let op die adem, laat hem los. Wat het is de basis, het is jouw werkbasis, het is jouw werkplek. En voor die tijd kun je van alles doen, maar dan verlies je je afgescheidenheid niet, dan blijf je daarin ronddolen. Het wordt een beetje wijder, dat is het enige wat er dan gebeurt, dat de grenzen een beetje wijder worden. Maar dat is het niet, het moet doorlaatbaar zijn, het moet binnen kunnen komen. En transparant wil dus zeggen dat ze doorlaatbaar zijn, dat ze dus niet meer rigide zijn, gefixeerd. Dat ze ademen kunnen – iets wat transparant is kan ademen, dat kan iets in, dat kan uit.
Die toestand die kan alleen maar bestaan op het moment dat de wil gewoon zijn plaats heeft ingenomen die hij nodig heeft, namelijk van de vonk die maakt dat iets gaat gebeuren. Maar hij moet niet blijven vonken. Als dat gebeurd is, dan loop het proces [breuk in het geluid] en als er weer iets anders moet gebeuren, dan moet hij weer even ingezet worden. Maar dat is heel wat anders dan wij voortdurend doen. Wij doen net alsof wij moeten zorgen dat we alles doen. Dat is helemaal niet nodig. Dat is niet nodig. Want het allerbelangrijkste: onze intelligentie, kan pas werken als al dat werk aan de basis gebeurd is, dan kan hij pas werken. Wij doen op het ogenblik met die intelligentie allemaal koeliewerk. We zijn dan verbaasd dat hij uitgeput raakt, dat hij verveeld raakt, dat hij er geen zin meer in heeft, dat we mat zijn, dat we verdriet hebben.
Dat komt gewoon, we gebruiken de zaak op de verkeerde manier. We gebruiken eigenlijk het mens van de chirurg op een baksteen om hem in tweeën te krijgen. Maar dat is natuurlijk onzin. Die baksteen, dat is een ander werktuig. Zo praktisch is het.

Maar daar komt dus om de hoek kijken dat je voldoende van jezelf moet houden om dit eens bij jezelf te gaan observeren: hoe loop ik naar een deur toe, hoe beweeg ik. En dat zal je in het begin energie kosten, dat zal je een bepaalde intense aandacht vragen. Maar anders kan er niks gebeuren, verandering kan alleen maar omdat je dus inderdaad jezelf inzet.
En dan komt er natuurlijk het volgende om de hoek kijken, en dat weten jullie allemaal, daar besluit ik altijd alles mee, dat is: als je dan iets opmerkt, accepteer het dan zoals het zich aan je voordoet. Ga er niet aan zitten morrelen en niet aan heisteren en niet van vinden vooral. Vind er toch niks van! Ik bedoel, als de zon schijnt zeg je toch ook niet: ik wou dat die zon nou toch eens een andere vorm had, vierkant was. Dat zeg je toch niet. Maar zodra je iets in jezelf opmerkt, dan vind je er onmiddellijk iets van. En daarmee heb jet het verknoeid, mensen, ik kan het niet vaak genoeg zeggen, daarmee verknoei je alles wat je gedaan hebt tot dan toe.

Dus probeer dat, probeer jezelf gewoon op te merken in het doen. En natuurlijk, dat voel je wel, dat hangt samen: in de mate waarin je dat mechanisch centrum gebruikt, komt er meer gelegenheid om jezelf gade te slaan. Kun je dus doen, kun je het beter doen. En omdat je het beter doet en omdat je beter merkt wat je aan het doen bent, kun je weer meer overdragen aan het mechanisch centrum.  Dat grijpt natuurlijk in elkaar. Maar je moet ergens beginnen.
Dus gewoon, bij de een zal het dit zijn, bij de ander zal het dat zijn, dat je aan bepaalde handelingen van jezelf opmerkt dat je daar je wil uit kunt laten, vanaf het moment dat je het ingezet hebt. 

En dan ben je aan het mediteren – dat is meditatie. Maar dat is helemaal niet gebonden aan regels en aan waarden en aan voorschriften en wat ook maar. Je hebt eigenlijk geen van al die regels nodig als je oplet. Als je oplet heb je dat allemaal niet nodig. Dan wijst het vanzelf de weg. Dan hoef je niet een omweg te maken via het boeddhisme of via weet ik wat. Dat hoeft niet. Je kunt het zelf, je bent mans genoeg, je bent intelligent genoeg. Je moet een beetje vertrouwen in jezelf hebben. Gewoon zeggen: natuurlijk kan ik dat, ik ben toch een mens…
En vaak doen. En elke keer dat je uitglijdt zeggen: pech gehad. Niet blijven jeremiëren bij dat pech hebben, niet doen. Dat is oponthoud. Gewoon zeggen: nou ja, het is mislukt.
En dan geen ingewikkelde verhalen van: heb ik nou een ander beschadigd. Allemaal flauwekul. Als je hem beschadigd hebt, heb je al al gedaan. Wat zit je er nou over te leuteren, het is gebeurd. Je kunt hoogstens veel van die mens gaan houden, dan doe je wat. Maar zeggen: tjonge jonge, wat heb ik nou iemand beschadigd…
Waarom? Waarom blijf je daar nou toch bij jeremiëren, waarom die je dat? Waarom – omdat je het eigenlijke werk wil uitstellen. Want het eigenlijke werk doen, betekent dat jij die hele façade die je in je hele leven hebt opgebouwd omver moet flikkeren.

Daar zijn we een beetje erg aan gehecht, dat moet je ook gewoon zien. Alle ethische gemurmel komt altijd daaruit. Dat moet je gewoon laten. Je moet gewoon zeggen: hup, ik heb het fout gedaan, ik heb die man of die vrouw schade berokkend, maar ik heb het wel goed geprobeerd.
Er is geen mens die willens en wetens rottig doet. Het is altijd omdat iemand in de knel zit. Dus doe dat nou, gooi nou eens dat hele zondebesef, ‘pssst’, om.
Dat is een van de afschuwelijkste dingen die ze uitgevonden hebben: zondebesef. En dat is ook niet uitgevonden door mensen aan wie het wordt toegeschreven, die hebben dat nooit gezegd. Dat hebben wij naderhand uitgevonden om onszelf goed in het gareel te houden. Doe dat weg!
Neem de verantwoordelijkheid op je, jij hebt het gedaan – wat kan ik er aan doen om te zorgen dat het niet meer gebeurt. Dat is praktisch, jij hebt het gedaan… Kun je niet meer goedmaken, het is gebeurd!
Het enige wat je kunt doen is jouw staat van zijn zodanig verbeteren, dat het vanzelf niet meer gebeurd. Dan is alle emotionaliteit eraf, dan ben je praktisch bezig. En niet altijd in het verleden, maar nu – je hebt het geconstateerd, het is niet in orde. En dan ga je nu werken, je vergeet die hele toestand.

Nou, daar wou ik het bij laten.


naar boven