Luisteren

Eefde december 1990 | Maandagmorgen

Inleiding 
[download]

We hebben het gisteren gehad over de ontmoeting in het algemeen, met de wereld, en wat dat eigenlijk betekent. Vandaag de ontmoeting met jezelf.
Dat is een term die vele dubbele bodems heeft, want de ontmoeting met jezelf is natuurlijk ook een ontmoeting met de wereld. Het vermogen wat je ontwikkelt om jezelf te horen, te zien, te voelen, stelt je ook beter in staat om de ander te horen, te voelen. Dat gaat gelijk op, dat kun je niet scheiden.

Wat we proberen – en daar zijn vijf dagen natuurlijk belachelijk kort voor – is een begin te maken met het vermogen om op te merken of een ander gestoord mag worden of niet. Want het is beslist niet zo dat je op elk moment in staat bent om de ander toe te laten.
Dat is een van de grootste kruisen in de wereld. Er wordt eigenlijk aangenomen, en dat is dan meestal van de man uit, dat de vrouw altijd klaarstaat om aan te horen. En dat is natuurlijk niet echt niet zo.

Je kunt ook merken aan de manier van praten van mensen, of ze beseffen dat je niet zomaar iemand kunt aanspreken. Ik heb dat in Indonesië als klein kind al geleerd, dat dat niet zomaar kan. Nu is het daar weliswaar weer in allerlei vreselijk strenge regels ondergebracht, waardoor het eigenlijk ontkracht wordt, maar er is wel besef – gedeeltelijk.

Maar wij moeten dat, denk ik, eigenlijk weer terugvinden.
Dat betekent ten eerste dat je bij jezelf opmerkt hoe dringend je iets mede te delen hebt, dat je opmerkt van welke kracht het is. Als je daarvan bewust bent, kun je je ook bewust worden of de ander op dat moment eraan toe is om het op te vangen. Dan is er een behoorlijk veilige basis voor een dialoog.
Maar wat meestal gebeurt, is dat mensen die het meest dringend iets mee te delen hebben, dat voortdurend doen. En we zijn normaal zo getraind dat we het beleefd aanhoren. Maar we realiseren ons maar zelden dat we er eigenlijk helemaal niet klaar voor zijn om het aan te horen.
Want er is nog ontzettend veel wat niet klaar is in ons. En dat wordt voortdurend overspoeld door het volgende en het volgende en het volgende. Dat heeft bij onszelf weer tot gevolg dat wij dan ook maar wat gaan doen, want op een bepaalde manier is praten ook een verweer. Als je praat, hoef je dat moment niet op te nemen. Die kant beseffen we zelden.

Dus het komt er eigenlijk op neer dat we besef kunnen krijgen van het privilege wat je hebt als je iemand aanspreekt. Dat betekent dat je bij jezelf ook geconstateerd hebt, zoals iemand heel helder stelde, dat na praten vanzelf de stilte komt.
Een tussenfase is dat je er gevoel voor krijgt dat er veel gebeurd is en dat je je even terugtrekt. Dat kun je lijfelijk doen, maar je kunt ook proberen of het mogelijk is om je echt gewoon zo direct terug te trekken. Opdat je weer nieuw bent voor het volgende.

Dat is een hele cultuur die wij nog moeten ontwikkelen. Pas uit die cultuur kan zwijgen ontstaan. In zwijgen is namelijk geen behoefte om iets te zeggen. En in zwijgen is reageren iets wat jij niet in gang zet. Als het nodig is komt het vanzelf. Anders blijf je zwijgen, blijf je dus uitsluitend opnemen.
Dat is een andere energie, dat wil zeggen, een ander gebruik van de energie. Als wij iets zeggen gebeurt dat meestal associatief of in reactie op wat tegen ons gezegd wordt. Maar dat bereikt niet de diepte van het tot je nemen. Het is pas een dialoog als je niet weet wat je antwoorden zult, als het pas duidelijk wordt terwijl je het zegt. Als het zo is dat het antwoord al in je klaar ligt, dan is er geen dialoog, dan is het een uitwisseling van klaarliggende antwoorden. Dat is natuurlijk een beetje dwaas, maar het gebeurt heel veel. En hoe duidelijker ideeën je hebt over het leven, hoe makkelijker dat gebeurt.

Nu denk ik dat het in deze kring mogelijk is om dat bij elkaar te respecteren. Het kan best zijn dat iemand, die je aanspreekt, niet merkt dat jij in een fase bent van naar binnen gaan. Dan heb je in deze kring de vrijheid om aan te geven dat je inderdaad niet thuis bent. Dat kunnen we natuurlijk in de gewone maatschappij niet doen, want dat is onbeleefd. Maar dat kan hier wel, denk ik.
Het is al een groot punt, dat er niet vanuit gegaan wordt dat je op elk moment van de dag ter beschikking bent. Want zo is het niet. Zo zou het zijn als wij inderdaad alles wat we ontmoeten, alles wat we ervaren, op het moment zelf afwerken. Dan zouden we altijd schoon zijn. Maar zo is het nu eenmaal niet. Dus we moeten elkaar een beetje helpen. Dat betekent dat we veel voorzichtiger zijn.

Dit is een fase verder dan wanneer er een bepaalde vanzelfsprekende overeenkomst is tussen de wijze van leven van jezelf en van de ander, waardoor het altijd mogelijk is. Dat kan ook nog, dat ken ik heel goed. Dat is een eenvoudiger levenswerkelijkheid, waarin een heleboel al als zo-zijnde aangenomen is, en dat is dan ook zo. Dat is heel prettig. Maar wij zijn verder geïndividualiseerd, we zijn dus nog meer op onszelf teruggeworpen geraakt. En nu moeten we een veel diepere weg terugvinden naar die toestand waarin je heel soepel de ander kunt toelaten.
Daar zit de fase tussen dat je, om wat voor reden ook, zelf nog dieper in moet gaan op wat er gebeurt, buiten je, in jezelf. Waarbij je niet klaar bent om weer nieuwe informatie te krijgen. En uiteindelijk is alle informatie, hoe je het ook wendt of keert, informatie over jouw manier van zijn. Althans dat kan het zijn.

Dat maakt deze vijf dagen voor ons natuurlijk héél boeiend. En jullie doen het natuurlijk duidelijk ook in de lichaamsoefeningen, waar je, heel vanzelfsprekend eigenlijk, leert op de werkelijkheid van je lichaam in te gaan, waar je nog maar heel weinig van weet.
De wereld van je lichaam en wat daar allemaal in gebeurt, is een ongelooflijk complexe wereld. Hoe kun je dus zó naar je lichaam luisteren, dat je lichaam óók eens aan bod komt.

Ik kom steeds meer tot het gevoel dat wij ons lichaam ongelooflijk tekort doen. Niet alleen omdat we weinig oefenen, dat is maar een aspect ervan, maar dat we het eigenlijk gewoon ontkennen. Ja, als het ontzettend opspeelt, dan erkennen we het wel. Maar voor die tijd niet.
Wat we bijvoorbeeld niet erkennen is dat ons lichaam met rust gelaten wil worden. Het is misschien heel gek dat ik daarover praat, maar ons lichaam wil wel eens met rust gelaten worden, niet voortdurend bestookt met gedachten, met gevoelens. Want dat doen we natuurlijk aan de lopende band. We vinden het heel gewoon dat het lichaam altijd maar meegaat, altijd maar een open oor heeft. Maar ons lichaam heeft ook een eigen leven, een verlangen naar gewoon eens voor zichzelf te zijn, niet in een gedwongen huwelijk te staan.

Want zoals we met onszelf omgaan, gaan we natuurlijk met de ander om. Daar begint het eigenlijk. Dat we onszelf ook overheersen, naar de lichaamskant toe. En ja, dat is heel akelig. Want als wijzelf in die dialoog met ons lichaam geen respect opbrengen voor het lichaam zoals het is, noch de behoeften erkennen van het lichaam, dan kunnen we nooit ook maar hopen dat we ontspannen en open naar de wereld zullen kunnen zijn. Dus met die zogenaamde suprematie van de geest moeten we heel voorzichtig omgaan, want dat is schijn.

Het is wijs om bevriend te zijn met je lichaam. Om te voelen waar het voor het lichaam moeilijk is. Als je de hulp inroept van je lichaam – dat is een totaal andere positie, dan besef je dat jij die hulp nodig hebt – ontstaat er iets totaal anders. Dan ontstaat er die heel natuurlijke vriendelijkheid, die we bijna niet meer kennen. Die niet afhankelijk is van je stemming, die totaal anders is. Waarbij je, ook als je ziek bent, toch een open oor kunt hebben voor de ander.

Ik zeg dit niet opdat jullie er op een of andere manier naar gaan streven, want dat is natuurlijk dwaas, dat kan niet. Maar wel dat je een idee hebt waar het eigenlijk om gaat. Dat alles wat we doen juist in dienst is van de mogelijkheid om beter in het geheel ingeschakeld te zijn.
Maar dat betekent in eerste instantie dat je je eigen overtuigingen heel goed kent, en op een bepaald moment voelt ‘Ja, maar nu heeft het geen zin om die overtuiging te spuien.’ Iedereen heeft natuurlijk overtuigingen, daar is ook niks mee aan de hand. Maar wel als we die overtuiging te pas en te onpas spuien.

Je gaat steeds meer beseffen dat luisteren iets geweldigs is, want meestal hoor je eigenlijk al wat er aan de hand is. En als je erg goed kunt luisteren, hoort de ander het van zichzelf ook, hij hoort ook wat hij eigenlijk zegt. Dus dan wordt praten in hoofdzaak luisteren. En af en toe gebruik je een woord om te laten merken dat je niet in slaap gevallen bent [lacht]. Maar dat is wat anders.
Zo komt dan een echte dialoog op gang, met jezelf, met de ander en met de wereld.
Dan merk je ook dat ons idee van alleen zijn heel betrekkelijk is. Echt alleen zijn is een kunst – dat is iets anders dan teruggetrokken zijn.

Laat ik het hier maar bij laten.


naar boven