Eefde december 1989 | Dinsdagmorgen
Inleiding
[download]
Mensen, het lijkt me een hele goede zaak dat een leraar wordt uitgemaakt voor Savonarola[1], want dat betekent dat de zaak levend is. Maar die opmerking van Tine [dat hij mensen ‘die daar nog niet aan toe zijn’ zou opzadelen met een schuldgevoel, door voortdurend over de ellende in de wereld te praten – red.] heeft een herinnering bij me bovengebracht, die illustreert dat de geestelijke weg uiteindelijk uitmondt in het besef dat je verantwoordelijk bent voor alles.
Het was in de dodenbarak in het kamp, waar op een dag – ik was daar verpleger – een Jood binnengebracht werd. En zoals het gebruikelijk was, ‘s nachts zo omstreeks twee uur, dan kwamen de meeste bekentenissen los van de mensen die wisten dat ze dood zouden gaan. En deze man – met wie ik heel erg bevriend ben geraakt – was voordat hij in Indonesië kwam uit Duitsland gevlucht, maar was nog gevangen genomen door de Gestapo. En hij was daar op een afschuwelijke manier gemarteld. En er kwam een moment dat hij plotseling los was van zichzelf en dat hij eigenlijk keek naar wat daar plaatshad. En omdat hij los was van zichzelf, schreeuwde hij niet meer, omdat hij geen pijn meer voelde. Maar het belangrijke punt was – en dat was eigenlijk de boodschap die hij mij doorgaf – dat hij zich realiseerde wat een lange weg de beul nog zou moeten gaan. Hij was dus niet meer met zichzelf bezig, maar hij was bezig met wat hij voor zich zag, waar die beul nog doorheen moest gaan. De man is gelukkig niet gestorven, heel verbazingwekkend, hij was helemaal uitgeteerd, maar hij is niet gestorven. En ik heb hem dus later nog vaak ontmoet. En ik ben hem heel dankbaar hiervoor. Het leefde wel in me, dat het zo zou zijn, maar ik heb nooit zo’n aangrijpende getuigenis gehoord voor de werkelijkheid dat geestelijke voortgang alleen maar mogelijk is, als je verbinding hebt met het totaal van de wereld. En met name met dat gedeelte dat bezig is oor hiervoor te krijgen en oog hiervoor te krijgen.
Het is natuurlijk een hele oude boodschap. Boeddha heeft tenslotte, op het moment dat hij de boodschap van de verlichting aan het prediken was en zijn naderend einde zowel voor hemzelf als voor zijn leerlingen voelbaar was, gezegd: “Ik treed niet uit de kring van wedergeboorte dan voordat alle levende wezens verlost zijn.”
En dat is op een verhevener plan hetzelfde. Dat je dus je eigen lot, je eigen leven, vrijwillig verbindt met alles wat gaande is. Vóór die tijd ben je inderdaad voor jezelf bezig. En je kunt het daar heel ver in brengen. Je kunt alle vermogens ontwikkelen die mogelijk zijn. Je kunt dus beschikken over energie. Je kunt je adem volledig beheersen. Je kunt niet meer heen en weer bewogen worden door de situaties en lotgevallen waar je in bent. Je kunt een geestelijk gezond mens zijn. Je kunt macht uitoefenen. Dat kan allemaal. Maar er ontbreekt één ding aan: je hebt niet op je genomen waarvoor je in de wereld gekomen bent, namelijk behulpzaam te zijn in het grote bestel.
En het grote bestel is een wordingsgeschiedenis. En die wordingsgeschiedenis wordt gedragen door, en vindt zijn voortgang in, het eeuwige. In datgene wat is, wat nooit geboren wordt en nooit sterft. En een mens kán de verbinding zijn – en dan wel de bewuste verbinding, en dat is wat de Boeddha bedoelde – de bewuste verbinding tussen dat wat is en dat wat wordt. En dat is de weg. En zoals Boeddha prachtig weergaf, áls je die verbinding bent geworden, omdat je zag waar het om ging en daardoor dus je kleine wereld kon vergeten, dan nog is de weg niet ten einde, dan gaat hij door, Totdat alle wezens verlost zijn, dus ook het mineraal, plant, dier, alles. Dat is een proces van miljoenen jaren. En het ongelooflijke is dat een mens dus in staat is om daarmee in contact te zijn en dat in zijn leven verder te dragen.
Je vindt in alle grote religies, en zeker bij de voornaamste vertegenwoordigers daarvan, dit principe terug. Theresia van Avila zegt met recht en rede, nadat ze zolang geschreven heeft aan dat grote, magistrale werk ‘De burcht van God’, schrijft ze: “Zolang nog één beeld aanwezig is, ben je in de dwaling.”
Johannes van het Kruis zegt ervan: “Het enige wat gezegd kan worden is dat het een aanwezigheid is. Een aanwezigheid die niet ophoudt te zijn.”
En ditzelfde vind je terug in Zen – als je Zen ontdoet van alle poppenkast die erbij is, als je dus de meesters en de graden en de patriarchen en de hele santenkraam vergeet, dan zegt Zen ditzelfde. De uiteindelijke ervaring die van niets te scheiden is, die overal aanwezig is en tegelijkertijd geen plek inneemt. Alles kan erin. Alles kan er ook weer uit. Er is geen enkele barrière.
Ik denk dat deze gedachte – want het is natuurlijk nog maar een gedachte – je toch kan helpen. Als je erg in de purée zit en je denkt dat de wereld vergaat, omdat iemand je verlaten heeft, of omdat iemand onaardig tegen je is geweest, dat je even bedenkt in welke dimensie je dan zit.
En het is duidelijk dat je natuurlijk door al die dimensies heen moet. Je kunt niet opeens een sprongetje nemen en zeggen: nou, dat is niet zo belangrijk, kom, hup, ik ga naar de eeuwigheid. Zo is het niet, zo is het leven niet. Je moet door alles heen, dat is duidelijk. Maar dit wetend wat zo oud is als de wereld – als je goed kunt luisteren vind je het overal – helpt je toch in die zin dat je makkelijker kunt beseffen waar je aan bezig bent. Het is niet minderwaardig, het is jouw werkelijkheid van dit moment en daarom moet je er wel doorheen, maar het is niet het enige in de wereld, al lijkt het zo. Zeker als het zich in de instinctieve sector afspeelt, dan lijkt het zo gauw of dat het enige is wat er is.
En dan kan dit weten je helpen om beter te beseffen waar je aan bezig bent. Zonder daar afstand van te nemen of van weg te gaan of te zeggen: het is onbelangrijk, maar om beter te beseffen waar je aan bezig bent. Zodat je er niet langer in blijft dan noodzakelijk. En dat is wel belangrijk. Zo goed als je er doorheen moet, zo goed is het belangrijk om niet een seconde langer erin te blijven dan noodzakelijk is. En dat is de eigenlijke uitdaging van de meditatie.
En om in die spanning te blijven tussen de uiteindelijke uitdaging en de momentele uitdaging, zul je inderdaad moeten oefenen. Zul je inderdaad die heel vanzelfsprekende rust moeten vinden, waarin die uiteenzetting van jou plaats kan vinden. Want die kan natuurlijk niet plaatshebben als je onrustig bent en eigenlijk niet bij jezelf. Maar dat je dus, juist door dat zitten, die twee uitdagingen kunt voelen. En dat je niet in de verleiding komt – en dat is echt niet denkbeeldig, want daar zijn de voorbeelden ook legio van – dat je middels de verworvenheden van het zitten een gigantisch groot ‘ik’ krijgt, wat macht uitoefent, wat indruk maakt op de wereld, en daarbij net de andere kant uitstuurt.
De kant die ook heel oud is. De geschiedenis hangt toch aan elkaar van macht, onderdrukking, uitbuiting. Dus dat gevaar is natuurlijk voor iemand die mediteert, heel duidelijk aanwezig. Maar als je weet dat dat erin zit en als je jezelf een beetje kent en je voelt dus ook dat je heel, ik zou haast zeggen: heel menselijk graag macht uitoefent, graag iets bent in het oog van de wereld, dan kun je daar attent op zijn.
En nou hoop ik echt dat jullie zover gevorderd zijn dat je nou wel begrijpt dat ik er niet mee bedoel dat je dan die macht niet moet uitoefenen. Want dat is die oude misvatting: onthechten, versterven, van elkaar houden, wat allemaal loze kreten zijn. Maar dat je dat onderkent dat dat in je werkt. En dat het er niet in zit dat je het niet doet, of wel doet, maar dat het erin zit dat je je bewust bent dat dat óók in je aanwezig is. Je bent maar een heel gewoon sterfelijk wezen. Maar dat je, op het moment dat je die kant uit drijft, dan verloochen je de grote uitdaging, dan verloochen je de uitdaging dat je medeverantwoordelijk bent voor de totale gang van zaken. En dat brengt mede – en dat is geloof ik een aspect wat heel belangrijk is – dat brengt mede het besef in jezelf hoe ongelooflijk beperkt je bent ten aanzien van deze grote uitdaging. Zodat alle schijn van arrogantie je ontvalt, heel vanzelfsprekend. Als je beseft hoe ongelooflijk weinig je eigenlijk bij te dragen hebt, dan kun je niet meer arrogant zijn. Dat is onmogelijk. Dan kun je niet meer het gevoel hebben van ‘kijk mij eens, ik heb het zo ver gebracht’.
Dit ene zit heel vanzelfsprekend vast aan het besef van je verantwoording. En daarmee is dan ook tevens heel duidelijk dat je je gewone, kleine verantwoordelijkheden natuurlijk niet in de steek kan laten. Die horen er ook bij. En daarmee is dan tevens die hele problematiek opgelost van ‘moet je nou in afzondering gaan, moet je nou in een klooster gaan…’ Nee, natuurlijk niet. Daar waar je bent, dat is de plek die het leven je heeft toegewezen. En daar moet het werk gebeuren. Dus dit besef ruimt een heleboel op. Ruimt een heleboel oneigenlijks op. En het geeft je vanzelf een richting, waar je geen moeite meer voor hoeft te doen. Dat is een richting die je gewoon vervolgt, die neemt je mee. Daar hoef je niet over te denken, je hoeft het ook niet te propageren. Natuurlijk neemt het je mee. En zo wordt je leven vanzelfsprekend.
Gesprek (fragment)
– A.: Jij zei: “Wij zijn de verbinding tussen dat wat is en dat wat wordt,” en je haalde in verband daarmee Johannes van het Kruis aan. Kun je er iets meer over zeggen, ik kan het niet helemaal vatten. Het is natuurlijk de beweging die er is en die steeds blijft, en toch, mijn praktische denken zegt: wat is dat dan.
– Maarten: Wat dat betreft kan ik je natuurlijk heel eenvoudig antwoord geven. Je kunt het niet begrijpen. Dat is zo. Maar je kunt je wel er steeds mee bezig houden. Ik kan het je wel schetsmatig aangeven, maar dat is het niet.
Kijk, er worden voortdurend mensen geboren en er sterven mensen. En als je alleen maar kijkt naar die spanne tijds tussen de geboorte en de dood, dan is het alleen maar een komen en een gaan. Dat is dan alles wat je ervan zeggen kunt. Maar je kunt ook geleidelijk aan gaan beseffen dat dat wat zich aan onze zintuigen voordoet als een komen, er zijn en gaan, dat daar iets aan vooraf gaat en dat daar iets na is, wat niet afhankelijk is van dat komen en dat gaan.
Dat is wat de kernfysica op een andere manier zegt in het onderzoek naar de zwarte gaten. Dat daar dus planeten in verdwijnen, en dat op een andere plaats – hoe dat precies gaat, weten ze niet – de energie van die planeet weer verschijnt. Dat is eigenlijk precies hetzelfde. Wat wij kunnen waarnemen is dat een planeet verdwijnt en dat elders een nieuwe planeet ontstaat en het verband tussen die twee is gelegd. Dat is hetzelfde principe.
En omdat het nu niet plaatsheeft op het gebied van atomen, maar eigenlijk plaatsheeft op het gebied van georganiseerde atomen: de mens, de plant, een dier, wordt het voor ons gekleurd door onze gevoelens. En voor onze gevoelens voelt het anders. Dan hebben we inderdaad het gevoel ‘nu wordt een kind geboren en dat kind zal eens sterven’. En we voelen niet, we zijn niet in contact met wat in dat vergankelijke blijvend is.
Dus in alles wat wordt, is datgene wat niet wordt aanwezig. Maar om dat voor jezelf levend waar te nemen, te ervaren, betekent het dat je niet meer helemaal in beslag genomen moet zijn door het wordende, wat je natuurlijk bent. Je bent die mens die opgroeit, die zijn ervaringen heeft, die zijn verdriet heeft, die zijn leed heeft, enzovoorts. Maar zolang je daar helemaal in bent en alleen maar dat ervaart en je alleen maar daarvan bewust bent, heb je geen contact met datgene wat altijd is.
Maar wat ik je nu vertel is een mentaal model. Het is niet dat wat de ervaring is. En in het Oosten hebben ze dat uitgedrukt door te zeggen: alles wat is, komt voort uit de leegte. Maar daar is de leegte niet wat wij daarbij denken, leeg, maar het is de ongedeelde volheid. Het is dus alles, maar niet gedeeld. Niet gedeeld in nu ben ik hier en dan ben ik daar.
Heb ik een beetje antwoord gegeven?
– A.: Ja. Dit kan ik volgen.
– B.: Maarten, één van de dingen die me in jou het meeste aangesproken heeft is de onbekommerde, maar nu lijkt het alsof we moeten mediteren voor de wereld. En dan ben ik je gewoon kwijt. Begrijp je wat ik zeg?
– Maarten: ja, ik begrijp heel goed wat je zegt. Laat ik met de onbekommerde beginnen. De onbekommerde is degene die ziet dat gebeuren moet wat gebeurt. En die daar niets in probeert tegen te houden of te bevorderen. Dat is de ene kant.
De andere kant is degene die heel erg geraakt is door wat er gebeurt en die niet meer los komt van de vraag waarom dit allemaal zo moet gebeuren. Zoals heel mooi in een verhaal van de Boeddha duidelijk gemaakt wordt.
De Boeddha krijgt een vrouw bij zich die een kind verloren heeft en zij vraagt aan de Boeddha “waarom is dat?”. En de Boeddha zegt: “Ga naar het dorp en vraag of daar iemand is die het leed niet kent.”
En de vrouw gaat naar het dorp, klopt overal aan en vraagt of de mens die daar woont volkomen gelukkig is. En steeds krijgt ze het antwoord: “nee, want…” en dan komt het verhaal. De ene keer is het heel erg en de andere keer is het minder erg. Bijvoorbeeld bij een Brahman die vertelt dat hij die ochtend zijn poedja niet gedaan heeft, dus hij zit daarmee omhoog.
Uiteindelijk komt ze terug bij de Boeddha en zegt: “Ja, er is niemand die niet met verdriet te maken heeft.”
De Boeddha knikt en de vrouw heeft het begrepen.
Daar eindigt het verhaal en dat is ook mijn antwoord.
[1] Dominicaner boeteprediker en kerkhervormer uit Florence, die zich richtte tegen de pauselijke aflaat en het morele verval van zijn tijd. Hij belandde in 1498 op de brandstapel.