Deel van een onvermijdelijk geheel

Eefde december 1989 | Dinsdagmiddag

Inleiding
[download]

We zijn allemaal op reis door de tijd. En als we even onze indelingen in levens vergeten, dan is het dus een oneindige reis. En elke reis zien we een bepaald, belangrijk eindpunt. En daar houden we ons mee bezig. En als we bij dat eindpunt gekomen zijn, merken we dat het een beginpunt is voor een volgend stuk van de reis. En zo loopt dat door. En hoe meer we beseffen, hoe meer we beseffen dat de reis oneindig is en dat alles wat achter ons ligt een spiegel is van wat voor ons ligt, zodat we beter kunnen zien wat voorbij trekt.

En in de loop van duizenden jaren zijn daar bepaalde geprononceerde visies op verschenen. En een daarvan is het Taoïsme. En het Taoïsme heeft oog voor de onvermijdelijkheid. Dat wil zeggen, een Taoïst ontdekt in het scheppingsgebeuren een aantal onvermijdelijke wetmatigheden. En hij zegt: “Als je afstemt op die wetmatigheden, dan gaat je leven goed. En als je daar je niet op afstemt, dan gaat het fout.” En dat is voor de Taoïst voldoende.

Wij ervaren ons leven natuurlijk niet zo, wij ervaren onrechtvaardigheid, rechtvaardigheid, liefde, haat, enzovoorts. Wij hebben niet het gevoel dat ons leven is zoals de sterrenhemel, waar alles zich voltrekt. Of we het leuk vinden of niet. Dat is ook heel typisch voor de Taoïst, hij zegt: “Je kunt het leuk vinden of niet leuk vinden, maar het is onvermijdelijk.” 

Boeddha heeft ontdekt, dat is echt een grote ontdekking, dat wanneer wij te zeer bezig zijn in onze wereld – en daar bedoel ik nou niet mee wat we buiten ons zien, maar onze wereld : de wereld die buiten ons is, roept iets in ons bewustzijn op, dat zijn onze bewustzijnsbeelden – en Boeddha heeft ontdekt dat wat wij eigenlijk doen, is blijven leven binnen die wereld die in ons ontstaat door ons contact met de buitenwereld. Die roept in ons beelden op, verhalen op, gevoelens op, doelen, strevingen, en daar leven wij mee en daar leven wij in. En we zijn het oneens met elkaar, want de wereld van mijn buurman ziet er anders uit dan mijn wereld, en die ziet er weer anders uit dan de wereld van de buurvrouw aan de linkerkant, en zo gaan we door. Boeddha heeft ontdekt dat zolang je in die wereld leeft, die jouw wereld is, dat je dan onvoldoende oog kunt hebben voor het geheel. Het geheel waarvan de Taoïst zegt: dat voltrekt zich volgens wetmatigheden die niets te maken hebben met wat wij ervan vinden; of wij het goed vinden of slecht vinden, rechtvaardig vinden of onrechtvaardig vinden, dat voltrekt zich. 

En in Zen zijn die twee visies verenigd. Daar vind je dus aan de ene kant die zorg om te kunnen instemmen met, of je te kunnen afstemmen op die wetmatigheden. En aan de andere kant vind je de betrokkenheid op dat menselijke dilemma van in een eigen wereld te leven, je daar niet van bewust te zijn en te proberen om de wereld buiten je – en dat is de hele schepping – eigenlijk te laten verlopen zoals het in jouw wereld is. En dat is natuurlijk een enorme botsing. Zo is het niet. 

En wat wij nu kunnen leren dat is ons bewustworden van het feit dat wij in een eigen wereld leven. En dat die wereld nergens anders bestaat dan in ons. En dat dat de meest werkelijke wereld is die er bestaat. En alles wat we kunnen lezen uit de boeken en van leraren kunnen horen, dat is tweedehands. Dat is niet onze beleving. En toch, die kosmische wetmatigheden zijn een feit. Dat geldt niet alleen voor de planeet, dat geldt ook voor ons, want wij zijn deel daarvan. En de weg is dat wij leren dat wij behoren tot dat onvermijdelijke geheel. Dat dat niet vijandig is, al is het onvermijdelijk. En dat wij gaan beseffen dat onze wereld, onze eigen wereld die alleen maar in ons bestaat, ook een onderdeel is van die onvermijdelijke wereld van het totaal. 

En elke keer dat er leed is – dat kan zich op allerlei manieren manifesteren, het kan zich heel persoonlijk in onze eigen wereld manifesteren, het kan zich buiten ons manifesteren – dat kunnen we waarnemen, dat er leed is. En meestal worden we geraakt door het leed in onszelf. Het leed, wat wil zeggen, is de boodschapper van het feit dat wij eenzijdig bezig zijn. Dat is eigenlijk leed. Leed is de mededeling: je bent eenzijdig bezig. En dat is verdriet en dat is alles. En dat is ook haat en afijn, dat zijn allemaal signalen voor dat ene dat je teveel bezig bent in je eigen wereld. 

En aan de hand daarvan, van deze twee visies, is in Zen geleidelijk aan een soort van formalisering gekomen die vijf mensentypen onderscheidt. Je zou kunnen zeggen dat dat onderscheiden wordt naar waar je het leed ervaart. En er is één type bij die niet door het leed in gang gezet wordt, en dat is dat type mens dat – en dat gebeurt meestal bij de geboorte – van de geboorte af besef heeft van deze merkwaardige toestand dat je in een eigen wereld leeft en dat er tevens die onvermijdelijke kosmische orde is, waar die wereld die jij bent deel van is. En dat type mens heeft dus geen motivatie door leed nodig. 

Boeddha is daar een voorbeeld van. Die ging op reis omdat hij het leed om zich heen zag. En die heeft  ook op die reis  al die fasen doorlopen. Hij is asceet geweest, heeft zich alles ontzegd. Hij heeft zich in de liefde gestort. Hij heeft handel gedreven, hij heeft gedobbeld. En altijd weer, als hij zo’n periode achter de rug had, zei hij: so what, hiermee is het raadsel van het leed niet opgelost. 

En toen heeft hij die ontdekking gedaan dat het er dus in zit dat je je zo bewust wordt van je eigen wereld, dat je plotseling ziet dat het maar een weerspiegeling is – en nou zeg ik het heel lief – een weerspiegeling van wat door de hele schepping heen plaatsheeft. En dat het er om gaat om zonder hartzeer, zonder geweldige woorden, die wereld die je ‘jouw wereld’ noemt – die inderdaad net heel anders is dan van alle andere mensen – dat je die vrijwillig ter beschikking stelt van het grote gebeuren van de kosmos.
Door dit inzicht is het Boeddhisme ook zo weinig emotioneel, in tegenstelling tot de Islam en het Christendom. Het is een inzicht, het is een inzicht in het totaal. En daaruit komt natuurlijk voort dat je anders tegen je leven aankijkt. En dat je de noodwendigheid inziet dat dat leven beëindigd moet worden; de noodwendigheid, de onvermijdelijkheid, omdat anders vernieuwing niet mogelijk is. Het moet elke keer opgebroken worden om opnieuw te kunnen ontstaan. 

En dat geeft ook een heel ander beeld van wat hier zo half begrepen van de wederbelichaming is opgepikt. Het zegt eigenlijk dat je dankbaar moet zijn dat je sterven zult, omdat dan opgeruimd wordt waar je te lang mee bezig geweest bent. En dat is eigenlijk een hele blijde boodschap, want dan ga je de dood zien als een vriend die inderdaad beëindigt wat al veel eerder beëindigd had moeten worden in jezelf. En dat is ook de betekenis die in Zen – en niet alleen in Zen, maar onder andere in Zen – voortdurend benadrukt wordt, dat je moet sterven aan het verleden, want dat je anders je reis stagneert.

En wat is dan de betekenis van het samenzijn van mensen. Of het nou een huwelijk is, een partnership of een voorbijgaande vriendschap of een ontmoeting van enkele minuten tot een uur of korter. Die is dat we onze inbreng in dat geweldige proces, waar we allemaal op onze manier deel aan hebben, dat we dat delen met elkaar. En dat, doordat we het delen, de ander helderder kan worden, dat de ander beter kan zien, dat de ander meer bewust wordt.
En dat is inderdaad de betekenis van het bijeenzijn van mensen. We hebben er een heleboel omheen gemaakt. En daar vechten we ook voor. Maar het is het eigenlijk niet. Het is eigenlijk: in hoeverre kunnen we elkaar helpen om inzicht te krijgen, in onszelf en in de ander, en daarmee in wat er gebeurt. Zodat we iets minder een blokkade zijn in het grote gebeuren. Opdat we begrijpen, écht begrijpen, voelen, ervaren, beseffen, dat het handhaven van een eigen wereld, het verweer tegen wat onvermijdelijk is, een stremming is. En dat we ook beseffen dat degene die stremt, opzij geschoven wordt. Dat vinden we dan heel onrechtvaardig, maar dat is natuurlijk niet onrechtvaardig, dat is onvermijdelijk. Dus dat je geleidelijk aan ziet dat onze wezenlijke betrekkingen van mensen die is, in dat met elkaar bewustworden. 

En daar is eigenlijk – en dat vind ik zo heel mooi – daar is eigenlijk geen leraar en geen leerling. Daar zijn eigenlijk energieën, bewustzijn, die elkaar van dienst zijn. Zelfs als ze het oneens zijn. Want de leraar leert minstens zoveel van de leerling, als de leerling soms leert van de leraar. Dat is nou een keer zo. En daar hebben we gewoon een heel foute gedachte. Eigenlijk is dat woord van ‘leraar’ en ‘leerling’, dat is een paskwil. We voelen het wel zo, maar het is eigenlijk niet waar. Het enige wat echt nodig is, is dat we zien waar we aan bezig zijn. En dat we niet het gevoel hebben dat we dat moeten verdedigen. Of dat de één aan iets belangrijkers bezig is dan de ander. Maar in dat besef waar we aan bezig zijn, zijn we in het geheel en zijn we elkaars steun.
Ik denk dat naar aanleiding van gisteren en vandaag,t dit een kleine verheldering is.


naar boven