De kosmische orde van de Tao

Eefde december 1988 | Maandagmorgen

Inleiding
[download]

Wij gaan nogal in een hoog tempo door een aantal principiële zaken heen, dus ik kan me best voorstellen dat iemand strakjes, of vanmiddag, een vraag stelt van twee dagen terug. Dat is dus helemaal niet erg, want dat hoort allemaal bij elkaar. Heb dan niet het gevoel van, ja maar, we zijn nu met wat anders bezig…

We zijn gisteren bezig geweest met die twee verschillende wegen, de weg van de mysticus en de weg van de oefening via het onderbewuste.
Als je je nu afvraagt waar het taoïstische systeem geplaatst kan worden, dan is dat inzoverre excentrisch, dat het niet ergens naartoe werkt, maar uitgaat van een basisgegeven, namelijk de kosmische harmonie. Eigenlijk zegt het taoïsme: stem je af op de kosmische harmonie, en alles is goed. Ze vragen zich dus niet iets af over wat wij er van vinden, of het rechtvaardig is, of het moreel verantwoord is, of het religieus verantwoord is. De taoïst stelt vast, dat is een ervaringsfeit voor hem of voor haar: er is een kosmische orde, als je je daarop afstemt, dan werk je dus in overeenstemming met die kosmische orde en dan is het goed. Alles wat die kosmische orde probeert te verstoren – die kan natuurlijk niet verstoord worden, maar je kunt het wel proberen, onder andere doordat je je afscheidt – wordt vernietigd. Want de kosmische orde zet zich door.

Het is dus een vrij koel gegeven. Aan de andere kant heeft het het grote voordeel dat het geen directe aanleiding is om erover te filosoferen. Je kunt alleen proberen in je leven te ervaren waar je afwijkt van die kosmische orde.
Als je de geschiedenis van het Chinese volk uit dit oogpunt bekijkt, dan merk je dat, hoe schoon het ideaal dan is, het toch weer altijd verkeerd kan uitwerken, omdat de Chinezen inderdaad de neiging hebben om te zeggen: kijk, zo moet het gebeuren en wat jij ervan vindt is onbelangrijk. Dat betekent heel vaak – en dat is ook zo – dat de individuele groei, de individuele ontplooiing, daarbij achtergesteld is. Daar is die Culturele Revolutie dan een heel bitter symptoom van.
Maar zodra je dus iets stelt als: zo is het en zorg nu dat je daarmee in overeenstemming leeft, dan kan dat natuurlijk leiden tot – en dat gebeurt daar dus ook nog steeds – ‘het móet zo gebeuren.’
Ook als je het nog niet ingezien hebt. Dus voordat je het ingezien hebt moet je het al verwerkelijken. 

Ik wil er alleen maar mee aangeven dat, van welke gedachte je ook uitgaat, je het altijd in zijn tegendeel kunt laten verkeren – doordat je niet begrijpt dat ook dat kosmisch model pas werkt, als je het in jezelf voelt, als je het beleeft, als je het ervaart. En daar gaat natuurlijk aan vooraf dat je zo stil en leeg moet zijn, dat het toegang tot je heeft.

En dan kom ik bij een opmerking van een van de deelnemers en een verzuchting van een andere deelnemer. De ene is:
– Kon ik maar altijd vanuit mijn bekken in het leven staan. En zal me dat ooit lukken. Ik merk nu dat het soms wel zo is, maar ik ben het zo weer kwijt, als ik in mijn werk heel druk bezig ben.

Dit is eigenlijk een hele gecompliceerde zaak die hiermee aangesneden is. Want we zullen allemaal wel ervaren hebben dat, als je rustig bij jezelf in je bekken bent, dus je basis voelt, dan gaan bijna alle dingen vanzelf. Tenminste, dat gevoel heb je. Ze worden als het ware al voorbewerkt, voordat jij je aandacht erop richt. Het is er al, en jij hoeft het alleen nog maar te laten gebeuren. 

En hoe komt het nou dat we uit dat gevoel wegraken?
Dat is eigenlijk hetzelfde principe wat in de evolutie dus heeft plaatsgehad. In de evolutie heeft plaatsgehad dat we bij de dingen stilstonden en ons afvroegen hoe ze in elkaar zaten. Dat begint al in de bijbel bij het paradijsverhaal, dat Adam de dingen namen geeft.
Wat zegt dat eigenlijk – ik hoop dat het niet te ingewikkeld voor jullie is – dat zegt dat je meent dat als je iets benoemd hebt, dat je het dan kent. Maar dat is niet zo. Als jij iets benadert, als je ergens op af gaat, wil je eigenlijk te weten komen hoe het functioneert. Maar dat is maar één aspect van alles wat je ontmoet. Het heeft zijn functie en die functie die kun je benoemen. Maar het heeft natuurlijk ook een wezen, het is iets op zichzelf. Het is niet alleen die functie, het is iets op zichzelf.
En als je het benoemd hebt en je denkt dan dat je erover beschikken kunt, dan vergis je je. Want dan neem je van iets wat heel is, een aspect. En dat aspect dat is dan waarmee je aan de gang gaat, of wat je in je herinnering opbergt. Maar het levende – dat is het geheel – dat is het niet meer.

En wij hebben dat met onszelf ook gedaan, wij ervaren onszelf aan de manier waarop we ons in de wereld manifesteren. Als ik ‘ik’ zeg, dan bedoel ik daarmee eigenlijk dat ik die persoon op het oog heb die zich zó en zó in de wereld manifesteert – ook dat is op zichzelf al een heel complex gegeven, maar laten we het nou maar daar op houden.

Maar degene die achter dat wat zich manifesteert is: de essentie, is daarbij dus niet genoemd, is daarbij gewoon niet in het spel. Terwijl die er natuurlijk levensgroot is. Maar onbewust gebleven. En daarom voor ons niet aanwezig. De ander beoordeelt ons meestal ook op hoe wij ons manifesteren.
Er wordt zo vaak gezegd: nou ja, ik ken hem wel. Dat is natuurlijk een heel erg grote misvatting. Want die mens kent zichzelf nog niet eens, dus hoe kan jij dat dan, hem kennen. Je kent hem eigenlijk uitsluitend aan de wijze waarop hij zich manifesteert.
En aan de hand daarvan hebben we onszelf steeds meer verzelfstandigd, zijn we steeds meer gaan vertrouwen op dat wat zich manifesteert. En zo zijn we vandaag de dag. 

En nou is de grote opgaaf, de grote uitdaging, dat wij dat andere stuk – en dat is het grootste stuk van ons, het gemanifesteerde gedeelte is maar een klein stukje – weer leren kennen. Echt leren beleven. Want dat is de enige mogelijkheid, dat wij het ons omringende ook zullen kunnen beleven vanuit die totaal andere ingang van het wezenlijke, waar alles één in is. 

Hoe kom ik nou op deze uitwijding naar aanleiding van die vraag. Nou kijk, als wij ons dan vanuit dat bekkengevoel in het werk begeven, dan doen wij dat eigenlijk ook. Dan schakelen we eigenlijk onszelf als functie in.
Die overgang die voelen we niet. En na een poosje dan zijn we daar helemaal in vastgeraakt, in dat bezig zijn. En daar moet een heleboel in, dus dat is ook heel gecompliceerd, je moet aan een heleboel dingen voldoen en je moet met een heleboel dingen rekening houden. Maar allemaal in de functionele sfeer. En heel vaag voel je daar doorheen, dat al die mensen waar je mee te maken hebt, die hebben ook nog iets anders. Maar ja, je moet nu functioneren.
Dan ben je natuurlijk je eigen bekkengevoel kwijt. En je kunt, zodra je dat echt heel erg voelt, ja, dan kun je eruit. Dan kun je iets gaan doen, dan kun je een tussendoor-oefening gaan doen. Waardoor je weer even terugkeert in dat bekkengevoel. Vijf minuten, tien minuten, een kwartier. Maar dan moet je weer, dan moet je weer functioneren.
Je kunt hopen dat je elke keer dus meer van dat bekkengevoel meeneemt in waar je mee bezig bent, dat het langer duurt dat je dus nog van daaruit functioneert.

Maar er is ook nog een andere manier. En dat is dat je heel zorgvuldig probeert – dat is niet makkelijk – dat je heel zorgvuldig probeert te beleven hoe je dat doet, overschakelen op functie. Dat is heel interessant: hoe schakel ik over op functie. Als je dat helemaal kunt volgen hoe je dat doet, dan ben je eruit. Dan kun je heel onmiddellijk weer in je bekken zijn.
Dus dat moet je doen, of dat kun je het makkelijkste doen, als je een héél klein beetje meer tijd hebt, zodat je voelt hoe je dat zelf doet. Dat vraagt een grote wakkerheid, om in jezelf op te merken hoe je dat doet.
Want als je het zo probeert, dan ga je ook ontdekken wat voor jou nou de meest cruciale momenten zijn eruit. En daar kun je dan wel rekening mee houden.

Want die tussendoor-oefeningen dat is ook een methode. Dat is gebruik maken uitsluitend van de kracht van het onderbewuste, die je telkens eigenlijk in jezelf weer laat worden. En dat wordt op den duur zo’n automatisme, zal ik maar zeggen, dat het je op den duur onmogelijk maakt om alleen nog maar functioneel bezig te zijn.
Dat is dus de ene weg, dat is een hele lange weg. 

De andere weg is dat je bij jezelf opmerkt hoe je dat doet. Hoe je dus vanuit je bekken overschakelt – want dat doe je razend snel. Dus dat moet je eigenlijk door een geweldige alertheid kunnen opmerken hoe je dat doet.
Dat is dus eigenlijk die andere kant, die andere mogelijkheid, namelijk van het inzicht, het inzicht hoe jij doet in je leven. Want dan kun je er rekening mee houden. Dan kun je dus weten bijvoorbeeld dat, nou, met dat inzicht in verbinding met je bekken kun je bijvoorbeeld drie kwartier dat aan. Dan merk je ook op: nu schiet ik eruit. En hoelang heb je dan nodig om weer in je bekken terug te komen en opnieuw verder te gaan.
Maar dat is dus een andere benadering. Dat is een inzichtelijke benadering. Waarbij je ook het onderbewuste gebruikt, maar je schakelt een veel groter deel van jezelf in om daar in te raken.

Dan loop je natuurlijk levensgroot op tegen alle gewoontes in jezelf – mentale gewoontes. Dus niet handelingsgewoontes, maar mentale gewoontes. Die hebben we natuurlijk ook. We hebben niet alleen gewoontes van tanden poetsen enzovoorts, maar we hebben een heleboel mentale gewoontes die we niet kennen. En dat je daar geleidelijk aan in thuisraakt. Want een gewoonte is natuurlijk alleen als handelingsvolgorde belangrijk, maar niet als gegeven. 

Zo kun je dus die weg gaan naar het steeds vanzelfsprekender vanuit je bekken – dat is eigenlijk vanuit je basis, je aardse basis – in deze wereld jezelf verwerkelijken. Want als je vanuit je basis jezelf verwerkelijkt, dan verwerkelijk je niet alleen dat wat je nu opgezameld hebt, maar dan verwerkelijk je ook datgene wat je eigenlijk bent. En daar ging het om. 

En nu nog die andere opmerking:
– Dat je kunt opmerken dat je ergens mee bezig bent en je was aan het oefenen, een van de oefeningen was je aan het doen. En nou was je aan het oefenen en je bent daarmee bezig, en je bent helemaal daar bezig, helemaal. Dus je denkt niet meer aan je oefenen, je vindt het ook niet spijtig dat je eruit gehaald bent.

Ik denk dat dit een heel praktisch iets is. Dus van harte ga je iets anders doen, wat gevraagd wordt van je, wat zich op dat moment voordoet. Dat is af, en je keert terug naar je oefening. En je merkt, tot je grote verbazing, dat die oefening heel rustig is doorgegaan. Die heeft zichzelf gecompleteerd.
Dat is alléén maar zo als je van harte omschakelt. En dat lukt ons maar heel zelden. Want we zijn in een heerlijke oefening – of het is een moeilijke oefening, maar in ieder geval we zijn in de oefening – en dan komt er een of andere snorder voorbij en die heeft wat. En ja, we zijn lieve mensen, dus we gaan er wel op in. Maar niet van harte, ee blijven een klein beetje bij de oefening. Dan gaat het niet op, dan is die oefening verknoeid. 

Hou dit nou maar gewoon als gedachte. Want, kijk, het is ingewikkeld, hè. Nou heb je het van mij gehoord en denk je: nou, nou komt er iemand – helemaal daar zijn! En dan gaat het niet. Want dan zet je je wil erin. Het is iets wat vanuit een veel dieper gegeven moet komen, om dat te kunnen doen op de manier waarin je jezelf dus niet in de steek laat.

Nou, ik heb niet meer te vertellen dan dat.


naar boven