Eefde december 1986 | Zondag
Inleiding
[download]
Waar waren gebleven. Dat het voor die continue aandacht noodzakelijk is dat er een aantal vooroefeningen aan voorafgaan. Want die continue aandacht is een levensgevoel. En dat wil zeggen, dat het iets is uit eigen kracht, niet iets wat jij geconstrueerd hebt, niet iets wat jij bedacht hebt, niet iets wat jij op een of andere manier voor geoefend hebt. Dat is iets wat door je heen komt, dat is een levensgevoel. En onze moeilijkheid is dat wij toch, al is het maar heimelijk, denken dat wij dat maken kunnen, dat wij op een of andere manier dat levensgevoel kunnen … cultiveren, kunnen opwekken. En dat is niet waar.
En dat zit helemaal met onze structuur samen, dat wij altijd de dingen die gebeuren moeten, wilsmatig doen. Dat het niet zo is dat het in ons ontstaat en omdat we het daarom doen. Maar dat we eerst iets zien, dan daarover een voorstelling hebben, een gedachte, en aan de hand van die gedachte doen we.
Dat is eigenlijk wat altijd plaatsheeft. En daarom is het voor ons zo moeilijk om bij zoiets eenvoudigs, in verhouding eenvoudig, als tai chi, daar merk je al dat het wilsmatige niet lukt. Dat is veel te traag, dat is veel te dom eigenlijk. Dat komt erop aan om zo … klaar te zijn, dat alles wat gebeurt automatisch een antwoord krijgt – wat jij niet bedenken kunt, want dat is veel te traag.
Maar als het daar zo geldt, dan geldt het ook voor het gewone leven. En dat betekent een totaal andere benadering van alles in je leven. En aan die benadering, daar kun je iets aan doen – dus niet aan het eigenlijke, dat is onmogelijk. Maar aan de benadering kun je iets doen. Je kunt namelijk van jezelf gaan opmerken dat je traag bent, dat je de dingen wilsmatig doet. Dat kun je gaan opmerken.
En dan komt het hele belangrijke moment: wat doe je daarmee, met die wetenschap, met dat wat je opgemerkt hebt? Ga je dan een plannetje maken, of kun je daar afblijven. We hebben zo’n lange pauze gehad, omdat er twee hele grote mannen naast me zaten die het hierover hadden. Maar dat is het punt waar wij dan, omdat we zijn zoals we zijn, de mist ingaan. En wat gebeuren moet is dat, áls je al iets opmerkt, je het een kans geeft, dat je het niet tegelijkertijd in dat denk- en reactiepatroon stopt wat er is. Want als je dat doet, dan ben je in het oude terug, dan heb je dat kostbare moment van observatie, van bewustwording, dat heb je teniet gedaan.
En daar zit de grote moeilijkheid voor ons allemaal, dat we niet … het is niet eens dat we bereid zijn, we mérken het niet dat we het doen. En we denken altijd dat als we iets opgemerkt hebben, dat het dan afgelopen is. Nee, dan begint het pas. Als we iets opmerken, dan begint het pas, dan begint het eigenlijke proces pas. Als we iets ingezien hebben, dan begint het pas.
Kun je dat inzicht laten werken. En dat is voor ons allemaal heel moeilijk. En toch is dat de enige mogelijkheid.
We hebben die oefening ‘s ochtends in je bed. Als je daarmee begint, dan maakt hij je niet stil, die oefening. Nee, dan ga je juist – dan denk je: o, dat zit zus en zo en dat en dat, en dat en goh… Het maakt je niet stil, het maakt niet dat je afwachtend bent, dat je het zijn gang laat gaan. Wat doe je als je schrikt? Als je schrikt doe je dat of dat, maar je wordt niet zacht van de schrik. En eigenlijk is elke beleving die buiten het gewone valt, die doet dat bij ons. En met dat zo doen, is het voorbij.
Dus wat de eigenlijke oefening is, is dat je de dingen die gebeuren – en er gebeurt natuurlijk aldoor wat – een kans geeft om zich aan jou te openbaren. En dat kan niet als je er iets mee gaat doen.
En ik had het in dat gesprekje nog. Iedereen ziet voor zijn ogen in de grote wereld – wij produceren voldoende voedsel voor alle mensen op aarde, er zijn voldoende goederen voor alle mensen op aarde. Maar we krijgen het niet goed verdeeld. En als we het dan al eens een beetje gaan helpen, dan doen we het op een manier die eigenlijk geen hulp is.
Daar zie je aan, verstándelijk kunnen we wel iets inzien, maar op het moment dat we het gaan uitvoeren, dan werken we volgens de oude principes. En dat doen we ook met zulke ontdekkingen in de oefeningen. Dan doen we eigenlijk precies hetzelfde. Datgene, het kostbare van het nieuwe, dat stoppen we in ons oude patroon. En daar kunnen we heel boos over zijn, maar dat gebeurt.
En je ziet ook levensgroot voor je – dat zie je in de wereld – dat alleen maar inzicht, niet helpt. We kunnen het allemaal zien, al die afschuwelijke dingen hoefden er niet te zijn. Er hoefde geen droogte te zijn, er hoefde geen erosie te zijn, er hoefde geen milieuvervuiling te zijn, want zo dom zijn we niet. Maar dat het er wel is, komt omdat ieder in zijn eigen kleine wereldje door blijft gaan. En eerst is het ikke en dan is het de groeps-ik en dan is het lands-ik en dan is het de nationaliteits-ik. Zo werkt dat…
Wat ik nu zeg is voor iedereen duidelijk. Maar dan komt het grote moment van … ja maar, zouden we dat met z’n allen niet kunnen veranderen? En in dat ‘met z’n allen’ zit al het gif. Want met z’n allen kunnen we het niet. Maar ieder voor zich kan dat grondpatroon in zijn eigen leven ontdekken, op allerlei manieren.
En dan gaat het om het grote punt: laat je dat tot je doordringen? Of doe je er iets mee? En dat is de kwestie van … dat kan iedereen. Iedereen kan dat levensgevoel krijgen dat hij iets opmerkt en dat het in vrede laat. Dat je de notie hebt dat het opmerken een kracht is.
In tai chi is het heel duidelijk. Het is het moment dat jij ziet wat je tegenstander doet, dat het eigenlijke gebeurt. Dan moet je wel over chi beschikken en over vaardigheid en een goed lichaam, maar het punt waar het begint is dat jij dat wat je opmerkt, tot je door laat dringen en laat werken. Want dan werkt het vanbinnen uit naar buiten toe. En nu, wat wij altijd doen, is vanbuiten af naar binnen toe.
En dat kun je in alles herkennen, maar je hebt er pas wat aan als je in je eigen leven daarmee werkt, als je daarmee oefent. We zijn allemaal slim genoeg, we kunnen dit heus wel inzien. Maar nu nog dat inzicht laten werken. En niet die kwekhans van je denken daar tussen inschakelen – die dan onmiddellijk van allerlei verzint, maar weg is van de kern. Je kunt het in de lichaamsoefeningen zien, je kunt het in tai chi zien, je kunt het in het zitten zien, maar je kunt het ook in het hele gewone leven zien. Want we moeten wel van de waanidee af dat één van de oefeningen die we doen, écht noodzakelijk is voor ons. We hebben het in de grond van de zaak niet nodig – dat we het nodig hebben komt omdat we zo ongelooflijk stijfhoofdig zijn, dat we zijn niet bereid om dat wat zich voordoet een kans te geven. Daarom moeten we heel veel oefenen, op allerlei manieren… Maar de kwintessens zit hem in het feit dat wij … ja, dat we niet in staat zijn om dat wat zich voordoet aan ons te laten werken. Zonder er een gedachte over te hebben, zonder een plannetje erover te hebben. Dus dat betekent eigenlijk: kwetsbaar te zijn. Dat is het laatste wat we wensen: we willen niet kwetsbaar zijn. We willen best een tegenstander laten komen, als we diep in maar geloven dat we het winnen zullen. Dan willen we het wel laten komen. Maar nou het gevoel van, nee, dat hijs ik niet. Laat je hem dan nog komen?
Kun je van iemand houden – dat is een andere kant – kun je van iemand houden als hij niet van jou houdt, kun je dan van iemand houden? Dat is precies hetzelfde. Dat betekent eigenlijk: kun je van jezelf uit iets, of leef je eigenlijk altijd op het antwoorden. Waarom zit in de relatiewereld alles zo muurvast, omdat we eigenlijk altijd op het antwoorden leven. En dan hebben we er hele mooie theorieën over en dan zeggen we: ja, maar kijk eens, het zit zus en zus en zo… Maar dat is eigenlijk de kwintessens, dat is precies hetzelfde. Kun je zomaar van iemand houden, terwijl die ander niet van je houdt – ja, we kunnen het wel, als we die ander dan onze liefde kunnen opdringen, dat is ook een bekend patroon. Als we dat allemaal niet doen… Kunnen we dat dan?
Dat zijn hele simpele vragen die ik stel. Maar daar zit het in.
Die continue aandacht is van de kwaliteit dat we de dingen een kans geven. En dan zijn we ook tegelijk verbonden met de dingen, dan is er niet meer die afscheiding, of het nou mensen zijn of situaties. En dan kunnen we ook de onvermijdelijkheid zien.
Dat is ook een element wat we altijd overslaan: in bijna alle gebeurtenissen zit een bepaalde onvermijdelijkheid. En wat wij vaak doen, is ook tegen die onvermijdelijkheid vechten. Dat is natuurlijk dwaas, maar dat doen we wel.
En het komt allemaal op hetzelfde neer, dat we het moment van ontmoeting, het moment van tot ons laten komen, dat we daar altijd haast hebben, dat we daar geen tijd voor hebben. En omdat we daar geen tijd voor hebben, hebben we naderhand ongelooflijk veel werk te doen – eigenlijk zinloos werk te doen, omdat we haast hebben op het moment dat er iets gebeurt. Want dan weten we al wat er komen gaat. Denken we. Maar we weten het helemaal niet…