Doen zonder belang

Eefde april 1991 | Dinsdag

Inleiding
[download]

We hebben tot nu toe geprobeerd een beetje zicht te krijgen op onze levensgebieden, we hebben daar namen aan gegeven, zodat we ze iets makkelijker kunnen hanteren. Maar de beleving is daar natuurlijk buiten gebleven. Ik heb door de manier waarop ik het gezegd heb, zeer waarschijnlijk wel een klein beetje aangeduid in welke richting het ligt. Maar ik denk dat het zin heeft om te proberen iets concreter te zijn, dichter bij de ervaring.
Ik kan daarvoor het beste drie voorvallen uit mijn eigen leven nemen, die misschien duidelijk kunnen maken hoe mechanisch ons leven eigenlijk is. Aan de ene kant door de maatschappij waar we in leven, maar aan de andere kant ook door ons onvermogen om dat te beseffen.

Het was in het krijgsgevangenenkamp dat door de Japanse commandant was geconstateerd dat er ergens een soort van complot gesmeed zou zijn – wat niet zo was. Drie mensen werden daarvan verdacht, mensen die niets gedaan hadden. Eén van die drie was ikzelf. We werden bij de poort gehaald en daar één voor één bijna doodgeslagen.

Ik herinner me er een aantal dingen van.

Ten eerste dat de soldaat die het deed, het heel vakkundig deed. Hij sloeg je niet op je nieren en niet op je slapen. Want het was de bedoeling dat je daarna een bekentenis zou doen. Dat is er nooit van gekomen, we werden helemaal bewusteloos geslagen.

Het tweede wat ik me herinner was dat ik eigenlijk het meeste geleden heb toen de twee anderen, links en rechts van me, in elkaar geslagen werden. Vooral toen ze nog geschopt werden, terwijl ze al op de grond lagen.

Maar het meest opvallende was dat ik, toen ik aan de beurt was, die soldaat in het gezicht kon zien, en  toen één gedachte had: ‘Wat een gekkenhuis.’ Maar echt geen haat!

Waarmee ik eigenlijk wil aangeven dat haat ook een gewoonte is, het is niet een oorspronkelijk gevoel. Dat moeten jullie goed onthouden, dingen die wij vanzelfsprekend vinden, zijn helemáál niet zo vanzelfsprekend. En ik wil ook nog uitdrukkelijk zeggen dat wat ik zeg geen voorbeeldfunctie is, ik vertel jullie gewoon wat gebeurd is.

Het laatste voordat mijn bewustzijn wegging was, dat ik me in dat moment voornam om dit goed te onthouden: dat je dus in een situatie waarin je bedreigd bent, kunt zien wat er eigenlijk gebeurt. En dat dat absurd is: een soldaat uit een vreemd land, ver weg, die mij helemaal niet kent, die geen enkele persoonlijke relatie tot me heeft, die waarschijnlijk een heel goed huisvader was en veel van zijn kinderen hield – die een ander mens heel bewust in elkaar slaat. Dat is absurd.

Het tweede gebeuren is later in het gevangenkamp, in de dodenbarak, waar je de mensen begeleidde voor ze stierven. Ze stierven aan bacillaire dysenterie, wat zich uit in een soort buikloop. Dus de mensen die in het laatste stadium waren moesten steeds schoongeveegd worden, de ontlasting moest steeds weggehaald worden, want anders kwamen ze om in hun vuil.

Maar als je daar verpleger bent, merk je dat er een soort nabijheid groeit, die oneindig veel inniger en lieflijker is dan waar wij gewoonlijk mee kennismaken. En in die nabijheid heb je een toegang die je in het gewone leven zelden hebt.

Die mensen stierven op een hele bijzonder manier, in die zin dat ze geen doodstrijd hadden. Want ze waren al uitgehongerd en nu kwam de buikloop erbij. Dus dat kaarsje ging héél langzaam uit. Bovendien was het een mannenkamp, dus ze waren weg van hun vrouwen, alles wat tot hun bezit gerekend kon worden was er niet.

Dat waren allemaal natuurlijk factoren, die maakten dat het overgaan van de ene toestand in de andere heel vredig kon zijn. Dat maakte die nabijheid mogelijk. Ik denk dat het moeilijk wordt, zodra de doodstrijd er tussendoor komt. Ze hadden ook geen pijn; er waren wel krampen, maar ze hadden geen pijn.

Dan ga je begrijpen dat het leven een heel andere betekenis heeft, dat het leven inderdaad bewustworden is. Veel van de mensen die daar overgingen, beseften dat ook. Ze beseften ook dat ze in hun leven hieraan bijna nooit enige aandacht gegeven hadden, aan een nabijheid die veel verder gaat dan de dood. Die je doet beseffen dat je in wezen van hetzelfde bent, ondanks het feit dat ieder mens zijn eigenaardigheden heeft, zijn manier van in het leven staan, zijn manier van zich veilig stellen, zijn manier van zich verweren, zijn manier van macht uitoefenen. Maar dat dat allemaal bewegingen zijn die niets te maken hebben met het wezenlijke. Ze horen bij de evolutie, maar ze geven geen inzicht in en geen contact met de evolutie. Ze zijn een eindeloze herhaling van hetzelfde, met telkens een ander decor.

Natuurlijk, er gebeurt wel wat. Alleen, dan heb je duizenden levens nodig. Dat is het verhaal van de schepping, de schepping evolueert natuurlijk ook, maar zó uiterst langzaam… De schepping evolueert door herhaling.
De schoonheid van de mens is dat hij een zelfbewustzijn heeft, en zich bewust kan worden wat hij doet. En dat hij dus misschien niet die eindeloze herhaling nodig heeft, die de schepping blijkbaar wel nodig heeft. Maar dat betekent wel dat je daar wakker in moet worden.

De derde episode is de verhouding tot een vrouw in het liefdesspel. Het liefdesspel wat hier een, ik zou haast zeggen: een geperverteerde betekenis heeft gekregen, wat er niets mee te maken heeft.

Hoe gaat het meestal? Meestal is het de man die ergens op af gaat, en de vrouw die – dat is ook oeroud – even schrikt en dan de man wel of niet toelaat.

Dat is geen liefdesspel, liefdesspel is een totaal ander iets, het gaat bijna onbewust. Je ontmoet iemand, en daar is iets. En je beseft dat er iets is. Maar je bent volwassen genoeg om er niet op af te gaan, maar het met rust te laten. Dat betekent dus eigenlijk: de kans te geven om te groeien, of uit te gaan. Maar je grijpt niet in, je wacht. Zo kan in de loop van de tijd dat gevoel groeien. En dat is nog altijd niet, zoals wij dat noemen: seksueel. Het heeft dus nog geen vertaling gevonden, is nog altijd ongerept.

Geleidelijk aan groeit en groeit dat, en zowel de een als de ander let op de ander, om te zien of het daar begrepen is. Dat ga je dus niet vragen, dit is allemaal woordloos.
Zo kan het geleidelijk aan groeien en is het moment daar – dat is onvoorspelbaar – dat je behoefte krijgt om ook lichamelijk bij elkaar te zijn.

Als dat zover is, voel je ook dat er een storm opsteekt. En je beseft dat die storm niet van jou is, en ook niet van die ander, maar dat die storm te maken heeft met de voortplantingsdrift, die ook in de méns geplant is; die er was, en nog is, om de soort veilig te stellen. Je voelt dat het iets blinds is, het is absoluut blind. Het heeft niets met jou of met de ander te maken; het is iets wat met de schepping te maken heeft.

Dat verandert de totale situatie. Want dat heel langzaam gegroeide bescherm je voor de storm. Je weet dat je in de storm zult komen, dat wéét je; zo is het nu een keer ingesteld. Maar je weet ook dat het niet om die storm gaat. En ook dat je in die storm om kunt komen – dat zijn dan twee mensen die omkomen.

Als je zo de storm ingaat, heeft het gewone verloop, wat we allemaal goed kennen, ook zijn bedding. Er is een orgasme, maar dat is eigenlijk niet zo erg veel anders dan wat je altijd ziet. Je voelt heel duidelijk: het heeft niet met ons tweeën te maken, het is iets wat vervult moet worden, en natuurlijk ook de begeleidende lust. Maar het gaat om het andere.

Je merkt tegelijkertijd dat als je héél wakker bent, heel aanwezig, toch in de storm een nog grotere innigheid groeit.
Je beseft ook dat je daarna weer terug moet om de ander weer naar zichzelf toe te laten komen. Dus juist niet vasthouden. Het is een innigheid die de alleenheid van de ander eerbiedigt. Want dit is een heel natuurlijk gebeuren.

Dat betekent ook dat je niet, zoals normaal gevonden wordt, iedere dag gemeenschap hebt. Dat is gewoon krankzinnig, dat is een vloek. Dat is iets wat je over moet laten. Het kan eens in de maand zijn. Het tijdstip doet er eigenlijk niet toe en de tijdspanne doet er ook niet toe. Het gaat erom dat je dat gevoel van die nabijheid eerbiedigt. Het is een gevoel van nabijheid, waarin je de ander in zijn zo-heid, met al zijn afwijkingen, met al zijn bijzonderheden, eerbiedigt. Waar je niet een stel verlangens op tafel legt waaraan die ander moet voldoen, en vice versa.

Wat ik jullie vertel is niet een Utopia, het is heel gewoon. Maar juist in dit veld is zo ontzettend veel dwingelandij, en geautoriseerde dwingelandij.

Je moet erg goed beseffen dat als je op iemand afgaat met een bedoeling, je gewoon op het oorlogspad bent. Dan moet je niet verbaasd zijn dat er oorlog in de wereld is, want zo ligt het. Het betekent een grenzeloze oneerbiedigheid ten aanzien van een ander wanneer je, omdat er een bepaalde drang in je is, zomaar, zonder te kloppen, naar binnen wilt, zonder te letten op de ander.

Waar ik het nu over heb is de basis van meditatie. Dat betekent inderdaad dat je dicht bij je eigen lichaam moet zijn. Dat je kunt voelen wat van je lichaam is, en wat van je gedachten is, van de traditie, van de gewoonte, van het mechanische, van de roes, van de agressie. Want uiteindelijk is het agressie. En zolang er in dit veld agressie is en kinderen verwekt worden zonder dat we het willen, in een sfeer van dwang, kan er geen werkelijke vrede zijn.
Net zomin als je maar aanneemt dat, als iemand je in elkaar slaat, je hem dan moet haten. Dat is een gewoonte.

Als je het idee hebt dat het mogelijk is om een vrij mens te zijn, een mens die niet aan het lijntje loopt van de traditie, van de gewoonte, van de moraal, van de religie, dan is er maar één weg: dat is de weg van bewustwording.

Ik zeg jullie: laat je door niets tegenhouden. Ook niet door je eigen kennis, ook niet door je eigen verlangen – wat bijna altijd misvormd is door wat je weten kunt of wat de vorige generaties je hebben gebracht. Kennis is iets voor een heel ander gebied, maar niet voor het gebied van de wezenlijke mogelijkheid van de mens.

Dit wat ik hier zeg, slaat natuurlijk ook op alle oefeningen die we doen – als je een oefening goed wilt doen, waarvoor hij bedoeld is. Want een oefening is altijd een deelgebied, dat moet je je goed bewust zijn. En je kunt in een deelgebied alleen maar goed oefenen, als je als hele mens aan dat deelgebied oefent, dus nooit, nooit je gevoeligheid op stal zet en resultaat wilt bereiken. Maar de oefening ziet als een mogelijkheid om een achtergebleven deelgebied een kans te geven bij te komen.

Je laat dan ook, heel bewust, het zogenaamde ‘lukken’ over aan de voorzienigheid. Daar werk je dus niet naartoe. Zomin als je in het liefdesspel naar het orgasme toewerkt; dat is een voorbijgaand iets.
Dat geldt ook voor de oefening, als het dan lukt komt het volgende in zicht, en zo gaat het door.

Zie dus ook de belachelijkheid daarvan. Het zorgt voor zichzelf. Het enige wat van jou gevraagd wordt is: kun je intens zijn.
En besef je ook dat je door weten niet kunt leren. Je kunt alleen maar leren door doen – maar doen zonder belang. Ik denk dat dat het moeilijkste is: leren kun je alleen maar door doen, door ervaren, door kijken, door luisteren.

Ik begrijp heel goed dat Krishnamurti zegt dat ‘Werkelijke meditatie niet opzettelijk kan zijn, werkelijke meditatie is zijn eigen bron en zijn eigen verwerkelijking. Elke opzettelijkheid verstoort het en maakt het banaal.’

Ik zou daar alleen als modificatie aan toe willen voegen, dat het toch nuttig is om te oefenen en te weten dát je oefent, maar elke leerstelligheid, elk belang daar verre van te houden. Zodat je het gevoel hebt dat je elkaar helpt om meer onwetend te worden, om leger te worden, om stiller te worden. En je in alle handelingen van het leven daar rekening mee houdt. Zonder ook daar weer een regel van te maken, want dan ga je jezelf weer inhouden, maar om dat hele spel te beseffen. Want het spel komt pas tot zijn eind doordat je het beseft. En dan ben je er vrij van, dan hoef je jezelf niet meer iets voor te houden. Dan hoef je ook niet te zeggen, ja, nu wel en nu niet, dat is dan vanzelf zo. Daar is dus geen overweging aan vooraf gegaan.

En als het zo is dat je nog altijd spontaan aan het rebbelen bent, ook niet erg, maar besef  het wat je doet, zonder geheven wijsvinger, zonder schuldbesef, zonder jezelf te willen verbeteren, maar uitsluitend beseffen; zonder naar voorbeelden te kijken, zonder te verwachten dat iemand het in moet stellen. Dus koninklijk zijn, en geen slaaf.

En tegelijk beseffen dat een koning pas een koning is, als hij dienstbaar is.


naar boven