Eefde april 1984 | Zaterdag
Inleiding [ochtend]
[download]
Ik wil beginnen met jullie in herinnering te brengen die legende omtrent de laatste dagen van koning David. Het is in de Talmoed opgenomen, de mondelinge overlevering die later schriftelijk werd vastgelegd. Die legende gaat als volgt:
Koning David was niet zo’n vreselijke lieve jongen geweest, dus de duivel meende dat hij aanspraak kon maken op koning David als hij stierf. En hij had een gesprek met God daarover en zei: vind je het goed dat koning David bij mij komt als hij in zijn leven niet aan jou denkt – ‘denken aan God’, of althans: ‘aandacht hebben voor het goddelijke’, is voor de Joden gesymboliseerd in het bestuderen van de Thora.
En God zei: ja, dat is goed, dat mag. God had het vertrouwen wel.
En de duivel dacht ook: nou, dat zal wel goed lopen…
Koning David was inderdaad de laatste dagen van zijn leven wezenlijk verdiept in de thora. En op een ochtend, hij had bijna de hele nacht gestudeerd, hij was moe, vroeg hij zich af: zal ik gaan slapen?
Dat is een heel belangrijk punt in dit verband.
Maar hij wachtte eigenlijk nog een beetje. En de zon kwam op en hij keek naar buiten en hij zag het licht en de bomen, tot heel in de verte zag hij dat licht langzamerhand komen. Ongerepte natuur. En hij bleef ernaar kijken en hij zei: oh, wat mooi…
En op dat moment zei de duivel: en nou ga je mee…
Wat wil dat verhaal nu zeggen? Het is voor ons een heel sleutelverhaal, zou ik haast zeggen, een sleutelbetekenis.
Was koning David toen op dat moment slecht, dat hij die schoonheid daar buiten zag? Natuurlijk niet, natuurlijk niet. Maar waar het eigenlijk om draait, op dat moment lag voor hem het hoogste accent op datgene wat vorm genomen heeft. En niet meer op datgene wat vooraf aan de vorm er is en ook, nadat de vorm weer vergaan is, aanwezig is. Altijd is.
Op dat moment was zijn grootste belevingswerkelijkheid was in het vormgenomene, in datgene wat de schepping is, de hele schepping, alles.
Dat is nogal wat: alles wat geschapen is, alles wat steeds opnieuw vorm aanneemt en vergaat, daar was zijn beleving in. En op dat moment was hij dus niet, in de Joodse traditie, aan het studeren in de Thora. Hij had natuurlijk ook kunnen kijken en tegelijkertijd de Thora bestuderen, terwijl hij de schoonheid ervoer.
En dit aspect, dit dubbele aspect, loopt door ons hele leven heen. En je kunt zeggen: als je niet verbonden bent met het wezen in jouzelf, wat niet van jouzelf is, dan ben je in ballingschap – ook een hele oude term. En dan kan er van alles met je gebeuren, waar je eigenlijk niet bij bent.
Zodra je weer verbonden bent met het wezen, gebeurt er óók van alles met je, maar je blijft thuis, je blijft geborgen. En je zou kunnen zeggen: meditatie is die oefening die je leert daarmee omgaan. Wat natuurlijk allereerst betekent dat je eerbiedig bent ten aanzien van alles wat het wezenlijke is – je zou kunnen zeggen, maar dat vind ik een beetje een platte uitdrukking: ‘van de hoogste kwaliteit’, maar laat ik nou maar liever zeggen: ‘het wezenlijke’ – dat je leert wat dat is, natuurlijk eerst. Wat betekent dat je ook leert wat het vergankelijke is. Maar dat het gaat om die steeds hechtere verbinding tussen het wezen en de vergankelijke uitdrukking daarvan.
Dat is voor ons allemaal een bijzonder moeilijk iets, om aan de ene kant te beleven dat die vergankelijkheid, die jij ook bent, een uitdrukking is van het wezen. En tegelijkertijd die diepe huiver te beleven, dat dat nooit vastzit aan dat vergankelijke, dat dat altijd soeverein is – en dan zeg ik het nog heel vriendelijk eigenlijk. Het kan ook een ontzagwekkend iets zijn, het wezenlijke, dat is maar net zoals je geaard bent. Sommige mensen ervaren het als de hoogste lieflijkheid, als die warmte die alles doortrekt en het leven mogelijk maakt. En anderen ervaren het als die geweldige strengheid die de hele schepping doortrekt.
Allebei is even waar, het is maar net hoe jij gemaakt bent, zou ik haast zeggen, hoe je het ervaart.
Maar het belangrijk is, is dat je leert om dat verband tussen het wezenlijke en het vergankelijke, zo durend mogelijk steeds tot stand te brengen.
Dat is nu een van de ongelooflijke dingen die wij binnen ons bereik hebben, dat wij vrijwillig die verbinding kunnen leggen. Van ons uit, betekent dat, ons er voor openstellen. Leeg worden aan het eindeloze zeurverhaal van het vergankelijke – het vergankelijke is geen zeurverhaal, maar wat wij ermee doen. En voor die verbinding de tijd nemen. Dat is een van de meest kenmerkende verschillen tussen het Oosten, van laten we zeggen een kleine honderd jaar geleden, en wij hier, dat men in het Oosten nog steeds – het wordt steeds minder – maar nog steeds dat besef heeft dat dat wezenlijke er is. En uit dat besef, uit dat weten, er een plaats voor inruimen, ook in de tijd.
Dus niet je hele leven doorrennen, maar heel bewust er de tijd voor nemen. Zeggen: ‘Dat is best, ik ben met huid en haar overgeleverd aan de maatschappij waar alles steeds verder voortjakkert, maar ik heb de mogelijkheid om te zeggen: ja, en dat stuk van de dag, van de week, dat is voor die kant in mijzelf. En dat doe ik heel bewust. Daar geef ik tijd aan. Daar geef ik het kostbaarste wat ik bezit, namelijk mijn aandacht aan. Daar geef ik mijn gevoel aan. Daar geef ik mijn denken aan.’
Erbij zijn, ook met je denken, aftasten, de grenzen ontdekken. En die deemoedigheid uit laten groeien, die heel vanzelf groeit als je ermee bezig bent. Als je hiermee bezig bent, hoef je al die dingen die ons voorgeschreven zijn als deugden niet te beoefenen, die komen daar vanzelf uit voort. Op het moment dat je beseft dat je eigenlijk dáár thuis bent, zijn plotseling al die dingen waar je je druk om maakt, vallen van je af. Daar hoef je niets aan te doen, daar hoef je geen moeite voor te doen, want ze hebben geen betekenis meer voor je. In de zin zoals ze hadden vóórdat je die verbinding voelde.
Ze hebben een andere betekenis. Je kunt juist meer ontroerd zijn door de schoonheid van de wereld, want die nog altijd mooi, ondanks alles wat wij er uitgevreten hebben is die er nog…
En dit opnieuw leggen van de verbinding is waarschijnlijk het hoogst noodzakelijke op het ogenblik in de wereld. M. maakte gisteren de opmerking: ja, je hebt geleidelijk aan het gevoel dat de mensen helemáál het gevoel gaan verliezen van die werkelijkheid die onder alles doorspeelt.
En ze zeggen dan: je moet met je twee poten op de grond aan staan. En dat is eigenlijk een grond, dat is een theoretisch laagje.
En dat komt allemaal van dat ene, dat wij de verbinding kwijt zijn met het wezen in onszelf. Ik kan ook zeggen: ‘het wezenlijke’, dat maakt niet uit, dat is hetzelfde. Maar dat wij niet kunnen verwachten dat dat ons zo gewordt op een bepaalde dag. Daar moeten wij iets voor doen, daar moeten wij ons wezenlijk bewust van zijn.
En dat is eigenlijk de hele weg van de meditatie, met alle vallen en opstaan, met de lichaamskant die je moet oefenen. Want je kunt niet zonder dat lichaam. En de geestkant die je moet oefenen. Want je kunt niet zonder die geest. Allebei. Maar het belangrijkste is dat je bezig bent, dat je doet, dat je probeert, dat je valt, dat je opstaat. Die hele beweging van het ermee bezig zijn.
En het merkwaardige is dat, zodra je hieraan begint te werken, zul je merken dat al die problemen die er natúúrlijk in ieder van ons leven zijn, de juiste proportie krijgen. Je gaat merken: ja, die zijn er eigenlijk omdat ik nog niet voldoende bezig ben, of was, aan dat waar het uiteindelijk om gaat in het leven. Dat je bewust, als vrije mens, die verbinding legt.
Aanvulling [middag]
[download]
Ik wil beginnen met nog een kleine aanvulling te geven op de legende van David. Daar heb ik wel even aan gerefereerd, maar ik ben er niet verder op ingegaan. Dat er het moment is dat hij overweegt: zal hij nou gaan slapen, en dat hij naar buiten kijkt. En het blijkt zo te zijn dat ieder mens een paar momenten op de dag heeft, dat hij onbeschermd is, dat hij eigenlijk én er zelf niet is én nog niet, ja, in de bescherming van het wezenlijke is – als hij slaapt dan is hij in die grote bescherming.
En het is ook heel merkwaardig dat dus net op dat moment die hele episode komt dat hij dus overgeleverd is aan de duivel. Je zou kunnen zeggen: er is een moment, en dat komt in de vierentwintig uur telkens voor, dat een mens onbeschermd is. En als je verstandig leeft en de tijd neemt om die terugverbinding met het wezenlijke te vinden, dan kun je het ook gewoon ervaren dat dat zo is. Daar hoef je helemaal niet aan allerlei fantastische dingen te gaan denken, maar het gewoon zien als een gegeven feit.
Het Oosten weet er nog van. Toen ik een klein jongetje was onder de inboorlingen, zouden we hier dan zeggen, toen was dat allemaal een gewone zaak. Dat was zo, dat kon je ook merken. En ze hielden er ook rekening mee, ze zorgden – want ze zagen aan elkaar wanneer dat moment er was – dat ze dan ook geen dingen deden waar je van schrikken kon of iets dergelijks. Omdat je dan noch het één noch het ander bent, en dan kun je dus doorschieten.
Maar dat is dus alleen een aanvulling van het verhaal. Het is natuurlijk niet de kwintessens van het verhaal, maar het is gewoon goed om dit te weten.