Wit en sereen kijkt het scherm de man aan. Zwart op wit, onbeweeglijk zijn de laatste woorden die hij maar niet kan veranderen.
Er kruipt een torretje naar het laatste woord. Van het gladde glas heeft het beestje geen last. Nu wuift het met zijn voelsprietjes en wenkt hem.
Bij Gullivers reizen heeft de man gelezen dat je je kunt veranderen in een reus of een lilliputter door strak en onafgebroken naar de ander te kijken.
Even schrikt hij, nu hij klein geworden is, als hij achter de voelsprieten kaken ziet bewegen die onophoudelijk iets willen beetpakken en opeten. Van slangen heeft hij geleerd dat als je een voorwerp of doek heen en weer beweegt ze daarop toeschieten. Hij pakt het antistatische doekje van onder het scherm en steekt het het monster toe. Die heeft de doek bliksemsnel tussen zijn kaken gepakt en probeert het te verslinden. Het lukt niet. Dan maar maagsap erbij. De doek wordt vuilgroen en stinkt, maar hij blijft steken. Het malen houdt op en de glimmende ogen worden dof en zelfs verdrietig. Hij beweegt moedeloos met zijn sprieten en wordt dan onbeweeglijk terwijl zijn lijf zacht knerpt.
Moet hij antwoorden? Als hij zacht terug knerpt worden de ogen weer helder en kruipt de tor naar hem toe – maar hij verliest het contact met het glas en tuimelt naar beneden en valt op zijn rug, waar hij machteloos maaiend met zijn poten blijft liggen. Voorzichtig laat de man zich op zijn blote voeten omlaag glijden. Naast de tor begint hij zacht te knerpen. Die antwoordt en blijft onbeweeglijk liggen. Een klein duwtje zet hem op zijn poten. Nu beginnen ze beiden aanmoedigend te knerpen, waarop de tor zijn vleugels spreidt en wegvliegt.
De man zit weer alleen voor zijn scherm, met bij het laatste woord een klein groen vlekje. Maar hij weet wat het woord moet zijn: vertrouwen.
Buiten is het aan donkeren, de vogels zoeken hun plek, straks komen de sterren, die hij al zo lang vergeten was.