De grashalm

Hanna Mobach, Het kleine moeras, 1985
Inkt op rijstpapier,32x23cm

Het was mooi weer na dagen van regen, en het leek op vroeger in Indonesië in de westmoesson, als de dampen optrokken van de vochtige grond. De felle zon liet dan alles in een waas zien en vertekende de werkelijkheid die straks te voorschijn zou komen.
Je werd er dromerig van en je raakte weg uit de wereld van harde dingen, die toch weer vergingen, eens. Dat maakte dat je je vrij voelde en onafhankelijk. Dat je hoorde bij wat er altijd was, verscholen onder het tijdelijke, al leek het nog zo hard en onbuigzaam.
Dat was het: het was onbuigzaam. Zelfs de dikste bamboestengels konden buigen als de wind aanwakkerde.

Hier in de flatwijk, zestig jaar later, was het allemaal heel ingetogen. Maar vandaag kon ik gaan kijken naar de grashalm bij de vijver. Die kon heel sierlijk wuiven in de wind. Dat wist ik. Daar zou ik alles van hier kunnen vergeten.
Want zelfs na zestig jaar Holland was ik hier nog niet geland.
Ik liep langzaam, half dromend naar de bank.
Het was er stil. De jongens die vaak op de aftandse bank zaten waren er niet.
Het was zo stil dat ik in slaap viel. Nu hoorde ik stemmen achter me, spottende stemmen, die zeiden dat die oude zak maar moest oprotten want dat het hun plek was. Ik schrok zo dat ik in elkaar kromp, letterlijk, want de jongens bleven staan en gingen zelfs achteruit. De voorste zei: ‘Wegwezen, anders denken ze dat wij hem hebben gemold.’
Ik bleef krimpen tot ik zag dat de halm nog steeds wuifde, alsof er niets veranderd was. Ik kon weer gewoon teruggaan naar onze flat. Mijn vrouw zou er al zijn.

Waar hoorde je thuis? In dat leven van lang geleden, toen alles voor de eerste keer gebeurde, of hier waar de zon alweer achter een wolk schuilging en je terugverlangde naar de bescherming van de flat?
De stilte breidde zich naar alle richtingen uit. Dáár hoorde ik thuis.