Het gesprek en het sterven van Igor

Hanna Mobach, Boom, 1983
Penseeltekening, 63x48cm
Het was half vier toen Armand midden in de stilte van de nacht, af en toe verbroken door het klagen van de iep, wakker werd uit een heldere droom. Hij was fris en uitgerust in de paar uren na Jolande.
Hij vouwde de handen onder zijn hoofd en liet de droom terugkeren…

Ik hielp de oude Igor drinken uit het gebutste bekertje, van het water dat ik uit de kraan – de enige in het kamp van negenduizend man – had weten bemachtigen, en dan nog alleen omdat ik als verpleger voorrang had.
Ik kende Igor Warshdad, de heilige kluizenaar, nog van vroeger, toen ik als klein jongetje met mijn ouders bij hem op bezoek was, hoog in de bergen waar hij sukade maakte.
Nu lag Igor al weer bijna vier maanden naast mij in de grote barak. Het leek of hij er altijd geweest was.
Al een paar dagen na zijn binnenkomst was de oude man een onverwachte oase van vrede en vertrouwen voor de uitgeteerde mannen, die vaak zwijgend bij hem zaten. Alleen al het bij hem zitten gaf nieuwe moed.

Ik was bezorgd omdat Igor – hij moest al ver over de negentig zijn – er vanochtend zo strak en mat uitzag.
Ik kende de oude man alleen maar helder en opgewekt, ondanks het hongerrantsoen waarvan hij dikwijls nog iets afstond.
‘s Avonds als de anderen al sliepen had ik vaak met Igor gepraat. Gesprekken met grote tussenpozen, op gedempte toon om de anderen niet te storen, met een strekking die mij grotendeels ontging. Terwijl ik toch voelde dat het van levensbelang was…
Vanochtend was de oude na het appel op zijn matje gebleven en toen ik na mijn corvee bij hem kwam, voelde ik me beklemd en bezorgd, een beklemming die niet week toen Igor glimlachend naar me opkeek. ‘Je moet niet ongerust zijn, wat je voelt is mijn naderende einde, waarschijnlijk in de namiddag, als het stil is in de barak. Ik wil alleen jou bij me hebben nu ik hieruit weg zal gaan.
Voordien zal ik proberen je inzicht te geven in het kostbaarste wat er is, dat ene leven dat zich voor het grootste deel nog voor je uitstrekt. Jammer genoeg heb ik niet meer de tijd het je in kleine gedeelten duidelijk te maken. Je moet het maar zo goed mogelijk onthouden voor later. Je verlangen naar het uiteindelijke is groot genoeg om het in die voorlopige vorm te kunnen bewaren.
Misschien is het goed als we ons laatste gesprek nu hebben, het is rustig en we zullen niet gestoord worden. Probeer gewoon naar me te luisteren zoals je gewend bent, en maak je geen zorgen als je iets niet direct begrijpt, de betekenis komt vanzelf bij je binnen als je de weg gaat die voor je bestemd is.’

‘Ik zal het heel kort houden − bij ieder nieuw leven herhaal je, van klein kind tot volwassene, een aantal eendere dingen in overeenstemming met de tijd en de cultuur waarin je leeft. Maar er komt bij een mens die daarvoor rijp is, een moment dat je voelt dat er iets anders is, buiten, maar tegelijk in dit leven dat je zo goed kent.
Jij bent onbewust gerijpt. En door je ontmoeting met Soekina werd je verder voorbereid om voor de andere aanwezigheid – die de christenen ‘God’ noemen – in je leven de plaats in te ruimen die zij verdient.
Je hebt, omdat je niet wist wie ze eigenlijk was, de verhouding met haar verbroken, vóórdat je voldoende gevestigd was in je nieuwe bewustzijn.
Zij heeft je duidelijk gemaakt aan welke voorwaarden je moest voldoen, maar je was te onnozel om te beseffen wat je deed met van haar weg te gaan.
Hoewel je haar hebt bewonderd en liefgehad, was je onvoldoende geopend om haar eigenlijke betekenis, die niet die van vrouw en geliefde alleen was, te beseffen. Je koos het maatschappelijk gebruikelijke: Annette, een Europese die met je was meegegaan om te trouwen.
Zelfs als je de grote Aanwezigheid vermoedt, moet je geholpen worden door iemand die ziet waar je staat en die in dezelfde richting gaat. Soekina was zo iemand, die bovendien – en daarvan was je je ook niet bewust – ongewoon veel van je hield, ze voelde zich verwant op een wijze die over ras- en standsverschillen heen reikt. Wat zij ‘het Verhaal’ noemde, was de weg van voorbereiding.
Daarnaast ben je veelzijdig begaafd, zodat je bij het realiseren van die gaven, met het daarbij behorende succes, gemakkelijk kunt blijven hangen. Maar het verwerkelijken van je gaven blijft in het vlak van het gebruikelijke en is van weinig betekenis voor je eigenlijke opgaaf.’

Ik had na het krijgsgevangenkamp, toen ik na enige omzwervingen Annette had teruggevonden met de kleine Jean-Paul, geaarzeld of ik wel verder met haar zou gaan, ook al hadden we een kind. Maar het was geen duidelijke twijfel geweest, meer een vreemde aarzeling, die ik met een voor de hand liggend gevoel van verantwoordelijkheid terzijde had geschoven.
Wel herinnerde ik me dat ik de eerste nacht toen we weer samen waren, droomde dat ik bezig was draden van ongelijke dikte aan elkaar te knopen − toen ik er aan trok schoten ze los.
In de jaren daarna had ik telkens weer een gevoel van verlatenheid en onmacht gekend, soms overgaand in een onheilspellend gevoel van urgentie waar ik niets mee kon.

‘Je opgaaf is te ontdekken wie je eigenlijk bent, los van je mogelijkheden, je kennis, ervaring en levenssituatie. Dat vinden van je eigenlijke zelf is de uiteindelijke bestemming van ieder mens, maar jij krijgt de mogelijkheid op deze aardse reis. Het is een genade en een uitdaging.’
Nu legde Igor zijn hand zegenend op mijn hoofd. Warmte, geborgenheid en beslistheid trokken door me heen, ze richtten me met een waakzaamheid die niet uit zelfbehoud voortkwam – ik was alleen gebleven, maar zelden waakzaam, alleen het richtingsgevoel had me telkens weer herinnerd aan mijn eigenlijke bestemming.
Ik kon me niet meer herinneren hoelang ik zo stil bij Igor geknield had. Maar tenslotte verbrak Igor de stilte en zei:
‘Als je me nog een beetje water geeft en je helpt me m’n matje goed te schikken, ga ik slapen, zodat ik uitgerust ben voor wat komen moet.’
Toen ik Igor opnieuw te drinken gaf, stonden er tranen in zijn ogen.
‘Niemand hier kan je missen, Igor.’
‘Alles heeft zijn tijd, en wat ik gezegd heb werkt. De wezenlijke dingen worden altijd doorgegeven en bereiken hun doel, al is het moment onbekend.’
Nadat ik het dunne dekentje over Igor had uitgespreid ging ik langzaam achteruitlopend, met een hart zwaar van verdriet, de barak uit. Ik had nog nooit zoveel om iemand gegeven … Igor die pas vier maanden bij me was en dichterbij dan enig ander mens.
Toen ik een klein uur later weer naar Igor kwam kijken, lag hij nog te slapen, met droge lippen en een langzame adem.
Voorzichtig zijn hoofd optillend bevochtigde ik zijn lippen met de natgemaakte rafelige doek aan het ijzerdraad boven Igor’s hoofd.
Na een poosje sloeg Igor zijn ogen op. Hij keek me onderzoekend en vriendelijk aan. ‘Je hebt het goed gevoeld, het duurt niet lang meer. Blijf rustig naast me zitten en zeg niets, anders wordt mijn verdergaan gehinderd. Na een poosje zal ik m’n ogen sluiten en langzaam weggaan. Als m’n adem ook opgehouden is, heb ik mijn reis op aarde beëindigd. Je bent dan tot die laatste adem bij me geweest. Dank je wel.
Houd van nu af aan m’n hand vast en probeer niet verdrietig te zijn – we gaan altijd door, al mogen we telkens het verbruikte afleggen om weer nieuw verder te gaan. Het gaat erom die korte spanne van een leven in dienst van de grote Aanwezigheid te volbrengen.
Als je naar binnen luistert, in contact met mij terwijl ik sterf, zal dat je helpen de grote Aanwezigheid te vinden, ook in jezelf.’
Pas vele jaren later toen ik bewust aandachtig kon zijn, begreep ik dat de betekenis van het sterven, zoals bij Igor, me was ontgaan.
Zo stil zijn dat de ander tot je doordringt had ik soms bij Soekina beleefd – maar het was geen bewust vermogen geworden. Ik realiseerde me dat zuivere aandacht een geheim was. Soms in het kamertje van Christie, op een deelgebied, was ze er. Alle andere tijd was ik verdeeld.
In de verdeeldheid probeerde je fragmenten vast te houden. Zoals vrijwel alle anderen om je heen.
Igor had niets vastgehouden, ook zijn lichaam niet, daarom kon zijn sterven een natuurlijke overgang zijn.

Ik zou nooit weten hoelang ik daar zo gezeten had, maar vlak voor het voorbij was, zoals ik later besefte, werd het heel stil.
De hele wereld, ook de natuur, werd opgenomen in een groot zwijgen, waarin het naderen van de grote Aanwezigheid voelbaar was. Het leek of een flauwe zucht voorbij trok, die alles uit me wegnam, tegelijk met een kleine trekking in de hand van Igor.
Toen het gewone gerucht en de lucht van mensen en dingen terugkeerde, leek alles leeggelopen en de hemel verlaten. Ik legde de hand van Igor terug en drukte met gesloten ogen een eerbiedige kus op zijn voorhoofd.
Het duurde een poos voor de gewone onrust weer zijn intrek nam. De rafelige doek en de verlaten barak waren nu mijn wereld.
Ik ging instinctief naar de oude Waringin, schuin achter de barak in de dode hoek, en huilde daar tegen de stam.

Veel later besefte ik dat de boom en Igor hetzelfde deden: meegaan en erbij blijven in de steeds voortgaande gedaantewisselingen. Dat je ergens bleef hangen kwam door de traagheid van een verdeelde waarneming.
Toch moest de oude Igor de richting van zijn leven geweten hebben, al had hij het niet aan me duidelijk kunnen maken. Het zich bekwamen in ongedeelde aandacht op een deelgebied bleef, zoals ik nu besefte, fragmentarisch. Het hele leven van na het kamp was toevallig, zonder lijn, soms even oplichtend als er iets onvoorspelbaars gebeurde, zoals bij het ongeluk en de intieme ontmoeting met Jolande. Maar verder…
Toen ik de stam van de geduldige boom losliet trok een onbestemde moeheid door me heen, die alles vervaagde.
Als verpleger in de dodenbarak vroeg ik de kistenmakers de planken van Igor’s kist mooi glad te schaven. Met een gloeiende spijker schreef ik op het deksel: Igor die bleef leven.

Door het sterven van Igor veranderde mijn werk in de dodenbarak. Ik was zich nu bewust van het moment dat het er op aan kwam bij de stervende, door dicht bij hem te blijven kon ik helpen loslaten.

Passage, afkomstig uit de basistekst van De andere oever, een jeugd op Java. Asoka, 2006