Het vlechtsel van blinde Karti

HANNA MOBACH, De demon, 1998

De schaduwen van de demonen werden onrustig, nu de helden vertrokken waren en de voornacht al lang was verstreken. Dit was hun tijd: als de slaap zijn donkerte had uitgebreid over de levende wezens die ogen hadden en konden zien hoe machtig hun armen en benen en buiken waren en hun blikkerende tanden. Tanden die je konden spiesen en fijnmalen tot er niet meer over was dan de herinnering aan wat je geweest was, lang geleden – in de voornacht, toen de helden alles nog in bedwang hielden en de mooie vrouwen op je wachtten om je te ontvangen.

Hij kende wat stond te gebeuren al van de verhalen van Imah, maar nu de schaduwen van de grote, goud bestikte leren poppen zo dicht bij hem kwamen dat hij de nabijheid van blinde Karti en de oude tuinman Karto niet meer voelde, wilde hij weg, naar huis, naar z’n bedje, om alles te kunnen vergeten.
Maar net toen hij op wilde staan en het gekletter van de koperen tongen, die de dreiging nog versterkten, op z’n hoogst was, hield Karti hem tegen en fluisterde – want ze was nog maar een klein meisje – dat ze aan iets bezig was dat hem onbereikbaar zou maken voor de woeste slachting die nu over het doek rolde, zo heftig dat de vlam van het olielampje er zelfs van bewoog.

Hij ging weer gerust zitten, want kleine Karti was niet alleen blind, maar had ook macht over de voorzegging, waardoor je wat onafwendbaar bedoeld leek toch zou overleven.
Hij keek naar Karto, die hem bemoedigend toeknikte en daarmee bevestigde dat hij nog niet naar huis moest gaan.
Hij wachtte gerust, zonder naar het doek te kijken, en voelde hoe de lenige vingers van Karti dunne reepjes bamboe snel ineenvlochten tot een talisman die hem zou beschermen. Want hij wist ook dat weglopen niet echt zou helpen.

Het duurde nog even, maar dat gaf niet meer, nu ze zo dichtbij was dat hij haar straling kon voelen terwijl ze aan z’n bescherming werkte.
Ze opende zich steeds meer en omhulde hem met haar macht en het geduldige bewegen van haar vingers, die, merkte hij achter z’n gesloten oogleden, de shakti van Ardjuna vlochten.
Hij was al heel slaperig geworden, ondanks het klepperende geweld dat nu niet meer voor hem bestemd was, toen Karti z’n handen pakte en over het vlechtsel laat voelen.

Toen hij alle lijnen geduldig had afgetast en de contour van Karti’s gezichtje in zich voelde oplichten, kon hij gerust naar huis gaan, omdat het slechte voorlopig was uitgesteld door haar macht.

Op weg, over het kronkelige paadje midden door het geheimzinnig ruisende olifantsgras, wist hij zich geborgen in haar aandacht, die altijd met hem zou zijn als het nodig was, ook morgen als hij weer op Witje zou rijden in de tijd dat hij eigenlijk moest leren.
De verre sterren, die vanuit z’n bedje dichtbij waren, en de vredige vertellingen van de djeroekboom rechts in het raam, lieten hem gerust inslapen, toegedekt door Karti’s vlechtsel.