De zevende vertelling

Het was de laatste nacht voor Armand naar Hong Kong zou gaan. Jolande en hij lagen stil te wachten in de vredige nacht met het vage gefluister van de perenboom op de achtergrond. Het weggedraaide bedlampje verspreidde een zacht donzig licht waarin van alles kon gebeuren.

Het was in het begin van de lange periode dat ik bij Mamoena mocht zuigen omdat m’n moeder geen melk voor me had. Ardjo had me net gebracht en Mamoena had me dicht tegen zich aangetrokken, voor ze me de grote al vochtige tepel gaf.
Het was heel warm en ik was een beetje doezelig, hoewel ik haar huid en borst heel goed voelde terwijl ik langzaam zoog – helemaal niet gretig.
Ik wachtte op iets dat nog komen zou van heel vroeger, van vóór Mamoena en voor het in m’n moeder zijn.
Mamoena streelde me zachtjes over m’n rug en zong een lang en droevig lied waarvan de klank en het verlangen me meenamen naar toen ik nog bij m’n moeder groeide en ik van de zon en de sterren nog niet afwist.

Ik deinde in een zachte dragende warmte, waarin ik rustte, terwijl krachten van buiten m’n groei stuurden.
Het waren zachte, vriendelijke maar onpersoonlijke krachten die me vormden. Ik werd groter en kon steeds meer van mezelf voelen. Tenslotte voelde ik ook waar ik was.
Af en toe hielden ze even in om woordloos iets aan me te vragen. Ik moet toen geantwoord hebben, want na een ogenblik gingen ze verder en behoefde ik me alleen maar mee te laten nemen.
In die tijd zonder vragen kon ik nog verder teruggaan in m’n herinnering.

Ik voelde de eerbied en vreugde van m’n vader toen hij na de grote lust merkte dat ik er was en zou gaan groeien in de buik van m’n moeder.
M’n moeder meende dat hij na de lust wel uit haar zou gaan en in slaap vallen, maar hij bleef in haar en breidde z’n vreugde en eerbiedig wachten ook naar haar uit, zodat ze oplettend werd en de gedachten in haar hoofd vergat.
Gedachten die wel met het ogenblik te maken hadden, maar die toch op afstand bleven, en niet, zoals de gevoelens van m’n vader, je koesterend omgaven.

Ik voelde dat ik mezelf, zover als ik toen was, veilig kon achterlaten en terugkeren naar het begin van m’n reis. Al voelde ik ook dat dát niet het eigenlijke begin was, maar alleen ‘n begin in een stroom waarin zich alles bevond dat de aarde zou gaan bevatten – buiten het vele dat er al was en dat steeds opnieuw werd opgenomen en vernieuwd.
Het was zo groot en strekte zich zover uit, dat ik opgaf het te beseffen en me liet meenemen naar nog dáárvoor – zo voelde het tenminste.

De stroom en het bewegen werden steeds minder, terwijl het tegelijkertijd donkerder om me heen werd, zodat ik dieper in mezelf kon afdalen. Zonder afgeleid te worden door wat om me heen gebeurde – in de rivier van het komende en zijnde was zoveel, dat je jezelf vergat en alleen maar deed wat je doen moest. Je wist wat je moest doen en behoefde niet, zoals op aarde, eerst te leren wat er van je verwacht werd, een verwachting waaraan je wel of niet kon voldoen – je leerde tenslotte door de gevolgen wat het juiste was, een lange en moeizame weg.

Vanuit de vriendelijke, beschermende donkerte kwam ik in een begrijpend licht. Een licht waarvan ik weer hoorde in de dodenbarak, waar sommige stervenden van vertelden in de ogenblikken voor de laatste kramp – waarna ze zich ontspannen uitstrekten om het grote zwijgen in te gaan.
In dat begrijpende licht kon je alles overzien. Als je naar een bepaald gedeelte keek, lichtte dat vergroot en dichtbij op, en kon je zien wat je ermee te maken had.
Alles waarmee je niet te maken had of waarmee je nog niet te maken had, was wazig en weinig gevormd, terwijl wat met je te maken had helder en samenhangend was. Je kon ook zien wat eraan ontbrak en wat, meer in overeenstemming met de samenhang, moest komen.
Maar je wist ook dat je er nu niets aan kon doen, behalve het je goed inprenten, voor later. Dat het voor later was wist je ook. Wanneer dat zou zijn, interesseerde je niet.

Ik herinner me dat het bekijken eindeloos duurde – tot er een moment kwam dat ik vol was en me er moe en bezinnend van afkeerde.
Ik moest nu wat gaan doen.
Hoewel dat duidelijk was, aarzelde ik lange tijd omdat het besef van de samenhangen, die ontbroken hadden, alweer begon te verbleken.
Later op aarde merkte ik dat het vergeten van de samenhangen kwam door je vereenzelviging met wat er in je te kleine blikveld gebeurde, waardoor de aansluiting met het voorgaande en het volgende je ontging. Je kwam op een zijpad dat geen verband meer had met het geheel en je verloor jezelf daarmee in de verwarring van het haastige en vergankelijke.

Toen ik tenslotte naar de aarde terugkeerde – de enige plek waar de samenhangen gerealiseerd kunnen worden – wilde ik proberen ze me te herinneren.
Op aarde betekent dat dat je inzicht moet krijgen in het leed.
Leed ontstaat – merk je op den duur – door je vereenzelviging met wat zich schijnbaar voordoet als een afgeronde gebeurtenis of situatie. Schijnbaar, omdat je het ziet door de spleet van een haastige en vernauwde aandacht.
Als je dat beseft, blijf je vanzelf stilstaan bij het schijnbaar direct voor de hand liggende, zodat het meer van de samenhang tot je door kan dringen.

Het beseffen van het meer werd m’n levensopgaaf, hoewel ik dat bij m’n aardse geboorte natuurlijk vergeten was.
Ook m’n geboorte moet ik nog lang hebben willen uitstellen, want ze duurde twee etmalen en deed m’n moeder veel pijn. Ze moest tenslotte door de keizersnede verlost worden.
Ik werd zoals je weet, na door de Chinese dokter geholpen te zijn, opgevangen door een Indonesische zuster die nog in de grote verbondenheid stond en daardoor veel nabijer voelde dan m’n moeder – die zo naar me verlangd had, maar me door haar sterke voorstellingsleven niet kon bereiken.

Het besef van de conceptie, het groeien in de baarmoeder en het voornemen dat daaraan vooraf gaat, is in de loop der jaren vervaagd. Het begeleid me meer als een gevoel van heel oud zijn en afscheid moeten nemen, terwijl er nog zoveel is dat me interesseert en waarvoor ik me in wil zetten.
Dat maakt mij tot een vreemde die, hoewel hij hier is, er niet thuishoort – behalve misschien voor Ming.
Een vreemdeling die langskomt met een boodschap uit een ver verleden, die toch ook voor nu geldt.

25-06-1994

Afbeelding bovenaan:
Hanna Mobach, De overtocht met Mamoena, 1997
Houtskool op papier, 21x16cm.
Illustratie uit het boekje ‘De kom van herinnering en andere verhalen’ - zie Etalage