De wikkel

[Een droom n.a.v. gesprekken in de Sterrelaan, 3 maart 1994]

Er was de onpersoonlijke sfeer van een eethuisje in Indonesië, aan de oever van een bruine, traag stromende rivier, met bootjes met vruchten, andere etenswaren, stoffen in bonte kleuren en allerhande versnaperingen. De rivier stroomde onbewogen, geduldig, steeds verder tot ze zich verloor in de oceaan, waar ze vanaf de oorsprong toe bestemd was.
Je moet er je weg in vinden: ongehaast en oplettend, opdat het goede ogenblik je kan bereiken.

De man ging van huis met een trommel met mooi zacht verbandwikkel, waarvan hij wist dat het wonden kon helen en verdriet en verslagenheid lenigen. En er waren veel wonden en er was veel verdriet in de wereld waar hij naartoe ging.

Hij liep langzaam, er waren nog geen mensen. Het graan was groen en de bomen stonden te peinzen over het laatste dat de wind gebracht had van heel ver. Een enkele vogel kwam langs, streek neer, keek om zich heen en ging verder, op zoek naar voedsel.
In het zachte bewegen van het graan en de kleine ritselingen van de bomen was vermoeidheid merkbaar en een verlangen naar de nacht, die nog ver was.
De man trok een stukje van de wikkel uit de trommel maar aarzelde toen hij besefte dat van halm tot halm en van boom tot boom de vermoeidheid zich uitbreidde tot aan de horizon toe, met daarachter nieuwe horizonnen.
Hij was een kleine man en z’n wikkel was eindig, dacht hij.

De zon drong steeds verder tot de aarde door en spoorde aan tot actie, maar de vermoeidheid was te groot. waardoor waarschijnlijk alles zou verbranden, als het bleef zoals het was.
Hij zou in de schaduw kunnen gaan zitten, maar daarvoor was hij niet uitgegaan.

Verderop bij de boomgaarden zag hij dat de bloesems zich wel geopend hadden, maar dat hun nauwelijks waarneembare geur te gering was om de bijen te kunnen lokken. Zij hadden dan ook hun takken naar de aarde gebogen, in de hoop dat een volgend seizoen hen meer kracht zou schenken.
Het meest neerslachtig waren de bomen die onder de hoogspanningslijn stonden, waarvan de ijl lijkende draden een ingehouden grommend geluid maakten – als waarschuwden ze voor een catastrofe die komen moest, als zij die de energiekabels gespannen hadden daar hoog in de lucht hun ogen en oren gesloten hielden en ziende blind niet beseften dat energie die zo eenzijdig onttrokken was aan de volheid, niet meer aangevuld kon worden.
Een paard in de wei verderop brieste luid uit protest, steigerde toen en verhief zich met zo’n kracht dat het met één sprong op de bovenste kabel van de hoogspanning belandde, waarop het met dansende hoeven grote vonken uit de koperkabel sloeg. Vonken die uitspatten maar weer terugwierpen en opgeslorpt werden in het nu woedende gegrom. De man liep met een bang hart met het paard mee dat steeds langzamer, dan stapvoets, voortging, uitgleed en klauwend omlaag stortte, gelukkig op het laatste moment de poten tot het uiterste strekkend, zodat hij de schok van het suizende neerkomen doorverend kon opvangen.
Luid hinnikend stond het rillend stil en keek de man aan, die nu oog in oog met het oningeloste verlangen naar hereniging en genezing, naar de wikkel in z’n trommel tastte om te merken dat het al ontrold was en leidde naar huizen verderop.

Er werd nog steeds aan getrokken en de man was gedwongen naar de huizen te lopen, waar hij tenslotte door een raam, de wikkel volgend bij een jongen kwam die de wikkel door een scherp bijtend bad voerde, terwijl een ander met handschoenen aan de verkleurde en rafelige stukken wikkel samenpropte tot menselijke, dierlijke en plantaardige vormen, die vaal en levenloos in de leegte stonden. De moeder van de jongen keek bezorgd en angstig toe, maar zei geen woord.
De kleine man, die nog steeds het hinniken van het paard hoorde, rukte het laatste stuk wikkel los, nam voorzichtig het nog natte stuk uit het bad en verzamelde de dode poppen in z’n armen. Tegen de moeder, die schoorvoetend op hem toekwam, zei hij alleen dat zó alles kapot moest gaan, waarna hij terugkeerde naar het paard waar hij het laatste stuk ongeschonden wikkel oplegde, vanaf de neus tot de staart.
Na nog enige keren gestampt te hebben begon het paard weer te grazen, terwijl de wikkel steeds transparanter werd om tenslotte helemaal door het paard te worden opgenomen, dat nu stil en dromerig naar de man keek.

Die zachte blik vergrote de urgentie naar huis te gaan om te redden wat er nog te redden viel.
Thuis wachtte een hem onbekende vrouw, die zonder woorden de poppen en het natte stuk wikkel van hem overnam en in een grote bak met hélder water dompelde, waarin ze het beiden, soppend en uitwringend en opnieuw soppend, reinigden.
Ze keken elkaar bij het werk telkens aan.
Haar gezicht veranderde steeds van uitdrukking, van zacht naar nadenkend, naar ingekeerd, in de verte gaand, om bij hem terug te keren in het werk, dat hen verenigd hield.
Tenslotte was de wikkel, die nu veel langer was geworden, weer zacht, soepel en glanzend, waarbij hij het lange kreukelige lint aandachtig door z’n handen liet gaan, voor zij het opwikkelde en gereed maakte voor de trommel, die de nu toch veel grotere wikkel gemakkelijk kon bevatten.

De vrouw vond het heel vanzelfsprekend dat hij direct, zonder te eten of te rusten, weer terug zou gaan naar z’n werk, hun werk, al bleef ze thuis. Hij was al hij de deur toen ze zei: “Vergeet de mensen niet, ze hebben het het meest nodig.”
De kleine man keerde zich nog even om, zwaaide en vervolgde zijn weg. De vrouw had hem nog bewuster gemaakt van z’n opdracht, die van hen beiden was, en nu hopelozer scheen dan ooit. Maar al verder gaand voelde hij ook onverzettelijkheid en vertrouwen groeien door het onmiddellijke doen, dat denken en onmacht voorkwam.

Tot z’n verbazing begon de wikkel zich vanzelf te ontrollen, gaande naar alle plaatsen die het behoefden, hem meetrekkend naar de hoogste nood, in de troosteloze stegen van de stad, waar verslaving, betaalde lust, onverschilligheid en jacht naar de volgende sensatie heersten, en de mensen, ook de respectabelen in de betere wijken, elkaar probeerden te gebruiken voor hun doeleinden, zonder te beseffen dat ze elkaar en daarmee zichzelf schonden.
Overal waar de wikkel kwam, die nu een eigen leven leidde, werd ze opgenomen, opgezogen zelfs, waardoor ze vanzelf afbrak en verder ging.
Zo ging het werk buiten hem om verder, al was hij ermee begonnen.
Het voelde licht en blij.
Je behoefde alleen maar te beginnen, zonder je af te vragen wat het zou uitrichten. Dat zorgde wel voor zichzelf.
Je gedachten en ongerustheid konden het alleen maar schaden.

Hij besefte plotseling dat de vrouw die hem thuis wachtte, z’n eigen vrouw was, met wie hij langgeleden was gaan samenwonen, zonder dat hij haar liefde, zorg, verlangen, koestering en zwijgende begeleiding had opgemerkt, verdiept als hij was geweest in het werk dat gedaan moest worden.
Een werk dat je alleen maar goed kon doen, als je het deed met degeen die je had uitverkozen, zonder te weten waarom.
Z’n verlangen naar haar gaf hem vleugels.
Hij was dan ook helemaal niet verbaasd haar bij de voordeur te vinden, naar hem uitkijkend.
Toen ze naar binnen gingen, begonnen ze aan een nieuw leven, dat, zo voelde het, niet door de dood gescheiden kon worden, omdat het nu al opgenomen was in het grote bestel van hereniging en genezing, waarin dood en geboorte even nodig zijn.

Afbeelding bovenaan:
Hanna Mobach, De wikkel, 1997
Houtskool op papier, 21x16cm.
Illustratie uit het boekje ‘De kom van herinnering en andere verhalen’ - zie Etalage