ZEN notities onderweg (24)
Stokslagen

In de Zen literatuur spelen stokslagen een grote rol. Dit heeft in het westen veel indruk gemaakt. Kracht, onverwachtheid, radicaliteit en het exotische spelen daarbij een grote rol. Het past bij ons beeld van flink zijn, macht uitoefenen en onderwerpen. Het lijkt helemaal in tegenspraak met de christelijke opvatting van liefde, naastenliefde en erbarmen.
Al wat tot hiertoe gezegd werd heeft weinig of niets te maken met de kern waar het om gaat.
Het hoofdprobleem voor de Zen-monnik, en voor de Zen beoefenaar in het Westen in nog veel grotere mate, is het onderworpen zijn aan de geautomatiseerde, onopgemerkte stroom van gedachtestootjes, wel of niet gekleurd door gevoelens, die onophoudelijk door ons heen trekt. De stokslagen van de Zenmeester hebben rechtstreeks te maken met dit onopgemerkte verschijnsel. De stroom van gedachtestootjes, soms gedachten-gevoelens, die op verschillende lagen door ons heen trekt, en zijn buitenkant manifesteert aan ons waakbewustzijn, is de hinderpaal, de grote hinderpaal, die ons belet te ontdekken wie we zijn. Zelfs onze ervaringen, die voor ons gevoel zo zijn als ze zijn, worden in feite vervormd door deze onopgemerkte, vanuit het verleden komende, en door ons van moment tot moment gevoede stroom van gedachtestootjes.
Onze ervaring, het beginpunt van alles, is dus al vervalst.
De hele Zentraditie vertelt ons in steeds wisselende toonaarden over het opmerken en loslaten of ook het laten uitdraaien van deze film. In het Soto-Zen gebruikt men de methode, dat men iemand in het Za-Zen haast dwingt zichzelf op te merken, opdat vanuit dat opmerken een proces op gang kan komen waarin deze gedachtestroom uit kan vloeien en opgelost worden. In het Rinzai Zen, dat veel meer ‘wil’ heeft, en waar de meester de leerling als het ware er doorheen drukt, probeert de meester op allerlei manieren, onder andere door stokslagen, de leerling uit zijn gewoontetrein te stoten zodat hij niets meer heeft. Als de genade daar is, merkt de leerling dat hij een totaal ander mens is dan de mens geketend aan de stroom van gedachtestootjes. Hij ziet, hoort en ervaart de wereld op een nieuwe manier, vanuit de stilte, die ook altijd in hem was, maar overdekt werd en onhoorbaar gemaakt door de gedachtestroom. Het spectaculaire van de stokslagen heeft ons wel bereikt, de eigenlijke betekenis ervan niet of nauwelijks.
Ons spreekt een meditatie-methode die dwingt te doen wat nodig is, bijzonder aan. Het is ook gemakkelijker aan de hand van de meester, en door de kracht van zijn gezag, door de poort heen gedrukt te worden. Of dit een blijvende doorbraak is, moet betwijfeld worden.
De lange geduldige weg van het Soto-Zen, die zich geheel en al verlaat op het zitten alleen, doet daarnaast een beroep op ons inzicht: concreet in het roerloos zitten opmerken dat deze gedachte-gevoelsstroom er is en inzien hoe wij daaraan onderworpen zijn. Opmerken hoe iedere ervaring voorgeprogrammeerd is, zodat de eigenlijke ervaring ons niet bereikt. Blijven opmerken en geduldig blijven gadeslaan, zonder daar iets aan te doen, zonder in te grijpen, open voor alle geluiden en andere verschijnselen die ons bereiken vanuit de wereld; het blijven uithouden en intussen voldoende vertrouwen hebben om daarin te blijven.
De aandacht die wij nodig hebben moet naar drie kanten tegelijkertijd uitgaan: naar de gevoels-gedachtestroom, als die zich aan ons voordoet, naar alle geluiden die vanuit de wereld ons bereiken en naar het onbekende, dat zwijgend in ons wacht. Dit laatste, de openheid daar naar toe, kan er alleen zijn wanneer wij een diep vertrouwen hebben in de goedheid en de heelheid van het leven.
Hebben wij dat niet, dan blijven wij eeuwig heen en weer geslingerd tussen het opmerken van de gedachtestroom en het tot ons door laten dringen van alles wat vanuit de wereld tot ons komt, zonder rust, zonder werkelijke vrede.
De aandacht voor dat onbekende, de grote leegte of stilte in onszelf, wordt gemakkelijker gemaakt door ons lichaam, dat in oorsprong een uitdrukking is van deze grote leegte, totaal zoals het dan is te ervaren.
Vandaar in de Zen-traditie de minutieuze en niet-aflatende aandacht voor de lichaamshouding en de adem. Aandacht vooral voor de houding in het ‘zitten’ waarbij totale ontspanning en rust vanzelfsprekend in ons is; in stand gehouden en steeds opnieuw gevoed door een onbelemmerde, vanzelfsprekende, zachte tot in de diepte reikende adem. Door dit lichaam, zoals het dan is, totaal te ervaren, zijn we zo dicht bij de grote leegte in onszelf, dat er nauwelijks extra aandacht voor nodig is om van daaruit de gedachtestroom en ook de geluiden te laten voor wat ze zijn. Hoe dichter wij deze leegte naderen hoe vreemder, onsamenhangender, meer opgeschroefd ons gewone leven lijkt. En op een bepaald moment zijn wij onbedoeld daar, waar geen plek meer is, maar de hele wereld inéén ons behoort, en wij die wereld behoren.
In de Zen literatuur wordt dat doorbraak of verlichting genoemd, hoewel het eigenlijk zo is dat men dan pas voor het eerst bij zichzelf is, ongescheiden door gedachten over de wereld en onszelf.
Deze onuitwisbare werkelijkheid, die massiever, werkelijker, en omvattender is dan alles wat wij daarvoor kenden, wordt ons tehuis, waarin wij telkens en telkens weer terugkeren. Door dat terugkeren, dat wij overigens niet in de hand hebben, wordt de doorbraak of verlichting pas werkelijkheid. Ook daarin is een voortdurend dieper afdalen, en tegelijkertijd een steeds losser en vrijer worden van alle banden en bindingen die men tot voordien kende.
Ik moet denken aan de uitspraak van Shunryu Suzuki, die zegt ‘Doorbraak, wat is dat? Zitten, eten, slapen, liefhebben, ja dat ken ik, dat andere, dat is er als het er is, is het er niet dan is het voorbarig en zinloos erover te spreken. Als de wolk voorbij is straalt de maan roerloos tot diep in ons hart.’