ZEN notities onderweg (7)
Soorten energie

Als we gezond zijn en voldoende en goed diep slapen, hebben wij een energie die zich uit in een lust voor alles wat zich voordoet om te doen. We kunnen gemakkelijk geconcentreerd zijn en met enthousiasme doen wat we te doen hebben. Het enthousiasme kan zo groot zijn dat we helemaal opgaan in hetgeen we doen. Na een poos zo gewerkt te hebben merken we dat we moe worden. Maar ook, dat ons bezig zijn met dat werk, waarin we verloren waren, nog doorgaat nadat het werk klaar is. We hebben niet afgewerkt, maar hebben een stoot van de belangstelling, gevoed door de algemene levensdrift, een kans gegeven zich te uiten. Het hele mechanisme van het denken-voelen en van de associatieve stroom van het denken-voelen is verhoogd op gang gebracht. Nu het werk gedaan is blijft dat over, gaat door, neemt energie af, zonder dat we er weet van hebben.

Deze niet opgemerkte voortdurend doorlopende stroom van het denken-voelen maakt dat wij tegen het eind van de dag, tegen het slapen gaan, aan de ene kant vermoeid zijn, soms uitgeput, maar aan de andere kant onrustig en niet gereed voor het slapen gaan.

Dat is in onze maatschappij, met het vele werk wat erin gebeuren moet, de gewone gang van zaken bij een gezond mens.
De energie die we zo besteden, komt voort uit onze levenswil en levensdrift. Ze blijft in de onbewuste sector van ons bewustzijn.
Zonder het te weten leven we bijna uitsluitend uit deze energie.

Er is een andere soort van energie: de energie die merkbaar wordt en ter beschikking komt in het zitten. Nadat we in het zitten de eerste soort van energie, die van de levensdrift, hebben opgemerkt bij de onophoudelijke stroom van het denken-voelen, die – associatief gewekt – voortgaat door ons heen te gaan, komt er een mogelijkheid de tweede soort van energie – die voortkomt uit het stille gewaarzijn – te gaan ervaren. Weliswaar betekent dat, dat wij het onophoudelijke gebabbel van het denken-voelen hebben laten uitdraaien, maar door het zitten zijn wij voor het eerst bewust in contact met de stille energie van het aandachtig zijn, sec.

Deze energie, van het aandachtig zijn, is voor ons te registreren in zijn anderssoortigheid door het totaal verschillende karakter van de handeling waarin deze energie zich uit.
Onze handeling, ons doen, maar ook onze aandacht en de opeenvolging van de handelingen in ons doen hebben dan een gelijkmatig en vloeiend karakter. Wij hebben geen haast. Het doen zélf is een vervulling.
Wij voelen ons tijdens het doen op onze plaats. Wij willen niet ergens anders zijn. De ene handeling vloeit vanzelfsprekend uit de vorige voort. Als het werk klaar is, is het klaar. We zijn dan stil, hebben geen haast, hoeven niet iets af te maken, zijn niet nog in beslag genomen door het vorige, maar zien gewoon wat nu aan de orde is. We beginnen aan het volgende, zonder het gevoel te hebben uit onze continuïteit gevallen te zijn. Ook de volgende handeling, het volgende werk, behoort bij dat continu ‘er zijn’.
Zonder dat wij er iets aan behoeven te doen openbaart zich de volgorde waarin het werk moet gaan gebeuren: wij merken ook op in hoeverre wij er echt in betrokken zijn en daarnaast tegelijkertijd wanneer de andere soort van energie, die van de levensdrift, mee gaat doen. We merken dat aan een bepaalde gehaastheid, die inhoudt dat we ook minder aandachtig zijn; meer uit op een resultaat wat aan het eind van onze handeling staat. Energie van de levensdrift trekt ons weg van de plek waar we bezig zijn. Zodra dat het geval is, is het verstandig om even te zitten of te staan in Hara. We krijgen dan weer contact met die stille, vloeiende stroom; ongehaast en gelijkmatig vanuit het dragende midden. Opnieuw zijn we terug in ons continue zijn, en gaan weer voort rustig af te maken waar we mee bezig waren.

Dit doen, vanuit het continue zijn, maakt onze dagen lang en vol van betekenis. Zo’n dag eindigt in een natuurlijk moe zijn en een diepe slaap. De volgende dag zijn we nieuw, is al wat er nog aan resten was verwerkt, gaan we met onverflauwde en onbelaste aandacht de dag weer in. Deze wijze van doen verandert ook onze relatie tot onze naaste fundamenteel. Als deze onze aandacht vraagt, zijn we aanwezig, restloos. Er komt een ongebroken, constante lijn in ons leven.