Tao-zen, de weg van niet-dwang
5. Gevestigd zijn

<< Inhoudsopgave

Wat is mogelijk bij het zitten?
Je moet daarvoor teruggaan naar het allereenvoudigste, dat wat heel dichtbij ligt: het kunnen rusten in je bekken; de basis van alle oefening.

Het rusten zelf is een activiteit en een gevoel ineen; het is een voortdurend jezelf neerlaten en dan dáár blijven.
Dat rusten in het bekken is niet alleen tijdens het zitten mogelijk, maar kan bij vrijwel iedere activiteit bewust gemaakt worden.
Tegelijk met dat bewust zijn in je bekken is er het gevoel dat je daar echt rust, of er alleen maar even bent. Je kunt dus op den duur gevoelig worden voor het al dan niet gevestigd zijn in je bekken – of nauwkeuriger gezegd in je dragende midden (in het Japans Hara), dat net iets onder de navel is.
Zodra je merkt dat je niet blijvend daar rust, zul je doen wat nodig is om weer gevestigd te raken.

Het begin van de hele oefening is het bewust in je bekken rusten. Dat gaat het gemakkelijkst door met je adem mee te gaan als hij in de uitademing uitstroomt naar beneden en eindigt in de bekkenbodem waar hij een moment rust voordat de inademing begint, die vanuit die bekkenbodem opveert en daarbij de buik sterk en massief maakt, eindigend in de longtop waar je even wacht voordat die lange diepe uitademing weer begint, die je omlaag voert tot in het bekken.

Parallel aan dat uitstromen in de uitademing is er een ontspanning van het hele lichaam dat zich dan tevens opnieuw recht. Dat rechten is geen wilsact maar het komt voort uit de ontspanning van het uitademen en het jezelf daarin neerlaten.

Aan het eind van de inademing merk je dat dat rechten zich opnieuw voordoet, terwijl bij het begin van de inademing de brede basis in het bekken duidelijk voelbaar is.
Ook al zit je niet goed, waarbij bijvoorbeeld je rug nog teveel gekromd is of je schouders gespannen zijn, dan zal toch de terugkerende bewustmaking van je adem, je houding zonder jouw toedoen corrigeren. Het is ook weldadig te voelen hoe dat rechten door de adem tot stand komt terwijl de ontspanning tot diep beneden doorzet. Op den duur merk je dat je behoefte krijgt steeds dieper tot het bekken door te dringen bij de uitademing.

Gedachten, invallen en voorstellingen, waar je anders bij het zitten last van kunt hebben, verdwijnen vanzelf. Je merkt dan hoe je steeds dieper kunt ontspannen en rusten, zonder dat een leraar je het ooit heeft geleerd. Het steeds verder ontspannen en vanzelfsprekend rusten wordt een niet-opgelegde doorlopende oefening.
Het is zo weldadig dat je zonder enige wilsinzet steeds dieper gevestigd raakt en van daaruit stil in de wereld kunt zijn, waarin je niets meer behoeft te bereiken. Zodra je overdag, door iets wat voorvalt, merkt dat je uit je ‘midden’ weg bent, zul je ook de begeleidende verschijnselen registreren, zoals spanningen in boven- en onderlichaam, een door de spieren opgehouden houding en een onrustige en oppervlakkige ademhaling. Je zult dan, binnen je eigen mogelijkheden, dát doen wat het gevestigd zijn weer herstelt. Ook dát vraagt geen wilsinzet, maar is een natuurlijke behoefte waaraan je zonder meer voldoet, zoals bij dorst, honger of slaap.

‘s Ochtends bij het zitten in afzondering, zul je steeds vaker merken dat je én stevig met je zitbeentjes in het kussen gedrukt wordt -je voelt zwaar en massief aan beneden – én aan je kruin omhoog getrokken wordt in een volledige ontspanning.
Dit gevestigde én ontspannen gevoel begeleidt je steeds meer; je staat, zonder te weten hoe dit gekomen is, anders in het leven. Je ervaart, beoordeelt en handelt anders dan vroeger, met als gevolg weer andere reacties en acties van buiten. Het proces van doorbraak heeft ingezet en vraagt van jou nu alleen maar een gehoorzaam ‘erin blijven’, dat wil zeggen een steeds gevoeliger worden voor ‘het eruit vallen’ en het weer herstellen. Een ritmisch proces als de adem, even natuurlijk als vanzelfsprekend.

Je hebt nu aan den lijve ervaren dat het mogelijk is, in welke situatie ook, het ‘eruit gevallen zijn’ weer te herstellen tot een in jezelf gevestigd zijn. Je oefent, in tegenstelling tot vroeger, aan de eigenlijke oorzaak van het onzeker, verward en gespannen zijn. Vroeger zocht je daar oorzaken voor die buiten je lagen, en waaraan je ook buiten jezelf ging werken!
Wat een verspilling van energie!

Je weet nu twee dingen uit eigen ervaring: ten eerste dat je altijd weer kunt oefenen; ten tweede dat je aan de basis van de moeilijkheden oefent, namelijk het herstellen van de juiste verhouding van jezelf tot de wereld.
Daarnaast ben je als gecentreerde mens (zonder dat je daar iets aan doet) een oase van rust en vertrouwen, die anderen kan helpen bij zichzelf terug te komen. Een nevenwerking zonder enige opzet, die gestadig buiten jou om werkt.

Het wordt duidelijk, dat het handelen vanuit een vast centrum je een grote verantwoordelijkheid oplegt. Er kan immers in je handeling nog achteloosheid schuil gaan, met alle kwalijke gevolgen van dien. Je oefening wordt nu tweeledig: het gevestigd blijven, en het onverkort bewust van daaruit handelen, wat een proces op zichzelf is.
Veel van de sporten en kunsten van het oude Japan gaan op dit laatste terug, waarbij aangenomen wordt dat je gecentreerd in de situatie staat.

Dat gevestigd raken en blijven in je midden is voor iedere oefenende mogelijk, ongeacht zijn of haar achtergrond en verleden, ongeacht ook of hij of zij een sterk of een zwak ‘ik’ heeft – een van de zaken waar in de psychologie nog veel aan gedokterd wordt. Dit is een van de ontroerende schoonheden van het gaan van je eigen, door inzicht verworven, weg.

Vraag: Je zegt dat ieder van ons dat ‘gevestigd zijn’ kan bereiken, maar naar mijn eigen ervaring duurt dat wel een tijd.
Antwoord: Hoe lang het duurt is onvoorspelbaar, omdat er veel factoren meespelen waar je op dit moment nog geen besef van hebt. Maar het is zeker dat het mogelijk is.
Belangrijke punten zijn: de intensiteit waarmee je oefent, de duur van de oefening en de oplettendheid die je opbrengt. Het laatste is eigenlijk het belangrijkste, omdat oplettendheid je vanzelf wijst waar je zwakte ligt.
Grofweg kun je zeggen dat het van één tot drie jaar duurt, waarbij twee jaar het meest voorkomt.

Vraag: Dat vind ik wel lang. Moet je het intussen maar volhouden?
Antwoord: De ‘omwending’ van het bepaald zijn door de omstandigheden naar onafhankelijk in het leven staan, is een dermate grote verandering, dat je niet kunt verwachten, dat dat zomaar, met een kleine inspanning bereikt kan worden. Het is een fundamenteel proces, dat een geheel andere bewustzijnswerking inhoudt.
Maar tijdens dat oefenen treden al vrij snel merkbare veranderingen op, zoals het na enige ademhalingen tot rust komen als je bent gaan zitten, zodat je minder wordt afgeleid door invallende gedachten en geluiden van buiten. Je kunt zeggen, dat de vóórervaringen in die twee jaar voldoende zijn, om zonder wilsinzet door te gaan.

Vraag: Waarvoor zijn de pauzes aan het eind van de uit- en inademing? Heeft dat een bedoeling?
Antwoord: Het is aan de ene kant het voldoen aan een behoefte, die je gaat voelen als je trouw oefent. Stel het je maar zó voor: normaal is de omwending van uit naar in en van in naar uit een scherpe piek. De kleine pauze maakt dat het organisme zich als het ware ‘in kan stellen’ op de omwending waardoor het een ronde vloeiende beweging wordt. Je zou ook kunnen zeggen: de adem stokt nooit, gaat steeds voort, maar verandert alleen van richting. Je begrijpt misschien dat zelfs dit kleine onderdeel eraan meewerkt om het geheel gelijkmatiger en vloeiender te maken, wat weer uitwerkt in je wijze van ervaren en je zenuwspanning. Alles wordt gelijkmatiger en opener. Dat laatste is het belangrijkste: je kunt werkelijk ervaren wat er gebeurt.

Vraag: Is wat je beschrijft – dat gevoel van rusten, dat massief en sterk zijn van de basis in je buik, en het met je zitbeentjes in het kussen gedrukt worden, terwijl je aan je kruin omhoog getrokken wordt – een werkelijk voelen, of staat het voor iets anders?
Antwoord: Het is een letterlijk lijfelijke ervaring. Voor ons hier, die te weinig aandacht gegeven hebben aan het onverbrekelijke verband tussen lichaam en geest, is het moeilijk te begrijpen dat lichaamswerkingen de geest heel direct beïnvloeden. Door dit niet ervaren van de wisselwerking van lichaam en geest, zijn we afgesneden geraakt van een soort van beleven, dat ons anders vanzelf opent voor het totaal van het leven.

Vraag: Komt dat rechten van je houding echt vanzelf door je adem tot stand?
Antwoord: Je kunt je misschien voorstellen dat door de adem, die in je bekkenbodem rust, een algehele ontspanning optreedt in je lichaam, die maakt dat je gevoelig wordt voor de levens- of chi-stroom, die anders onopgemerkt blijft.
Die nu wél opgemerkte levensstroom, drukt je tegelijk omlaag in je kussen en trekt je aan je kruin omhoog: daar doe je dus niets met je spieren aan! Het betekent dat je de kracht van de levensstroom (chi-stroom) nu ongehinderd laat werken: omlaag naar de aarde en tegelijk omhoog naar de hemel, met je midden als aangrijpingspunt. Zo word je zonder enige spierspanning voortdurend gerecht; je merkt dat wel, maar doet het niet!
In het dagelijks leven maakt dit je licht en vrij, zonder dat je een moment je basis verliest. Dus geen ascese of verzaking, maar een leven in het hier en nu vanuit een kracht die nú werkt.

Vraag: Geldt dit ook voor het lopen en de bewegingsoefeningen?
Antwoord: Ja, het gevestigd zijn is de voorwaarde voor alle spirituele oefeningen en voor alle handelingen in het leven zoals luisteren, kijken, bewegen, praten, denken en voelen. Het betekent gevoed worden uit een centrum in jezelf, een bron die je nu geopend hebt.

Vraag: Waarom is wat je nu vertelt zo weinig als een geheel bekend geworden?
Antwoord: Zeer waarschijnlijk, omdat in het Oosten de studie van het bewustzijn in samenhang met het lichaam zo lang en grondig gebeurde, dat er, net als bij ons in de wetenschap, specialisaties ontstonden. De specialisten verloren de voeling met het geheel en verhieven hun benadering tot de enig mogelijke. Iets wat heel menselijk is, maar schadelijk: zodra je iets verdeelt en het daarmee afscheidt van het geheel, verstop je de onuitputtelijke bron van het leven. Daarom benadruk ik steeds weer, dat wij moeten oefenen in het duidelijke besef van het geheel waarin en van waaruit wij zijn. Dat behoedt je ervoor je af te scheiden!

Vraag: Heeft wat je zegt over het van diep beneden uitademen te maken met wat de yogi’s het ademen vanuit de anus noemen?
Antwoord: Er wordt hetzelfde mee bedoeld, maar in mijn benadering is die verrichting geen doel op zichzelf. Wanneer je bij het aandachtig volgen van de adem tot steeds grotere ontspanning komt (waarmee je je voorlopige persoonlijkheid, je ‘ik’, weggeeft) kom je vanzelf tot aan de anus en van daaruit voel je een verwijding bij de inademing die zich behalve in je bekken door je hele buik doorzet. (Let wel, je anus verwijdt niet, het verwijdingsgevoel begint net erboven).
Dat gevoel van verwijding en sterkte is zo bevrijdend, dat je er telkens toe wilt terugkeren als je het bent kwijt geraakt in de gewoontespanning die je je aangewend hebt.
Je oefent dan niet omdat je je dat voorgenomen hebt, maar omdat je het nodig hebt!

Vraag: Geldt dit ook voor momenten dat je zenuwachtig bent, onzeker of angstig?
Antwoord: Het ademen tot diep in je bekken is door zijn aandachtsomwending en zijn directheid in staat huidige spanningen, onzekerheden en angsten zoal niet weg te nemen dan toch zo mild te maken, dat je in staat bent er op in te gaan. (Ik bedoel daarmee niet naar een oorzaak zoeken of erover denken, dat is zinloos).
Als je gevestigd bent in een onafhankelijk centrum, kom je in een nieuwe verhouding tot die stoornis te staan. Je oefening blijft: je steeds weer te vestigen; van daaruit kom je aan het directe ervaren en loslaten toe.

Vraag: Is deze oefening met wat dat uitwerkt de reden dat je niet met de koan werkt?
Antwoord: Ja, de koan[1]
is voor mijn gevoel een uitstekend hulpmiddel om die toestand van open zijn voor het onmiddellijke van de uitdaging te bevorderen. Je doet dan eigenlijk een vooroefening voor wat zich in het leven onophoudelijk aan je voordoet, namelijk ervaren en ingaan op iets zonder erover te denken. Bij het soto-zen volstaat men met het zitten, om vanuit het gevestigd zijn je eigen koan te vinden.
Die eigen koan vraagt het vermogen om erbij te blijven, zonder overweging of denken, in het vertrouwen dat het onmiddellijk duidelijk zal worden.
Je eigen koan heeft vanzelf je volledig ongedwongen aandacht; je hoeft niet iets vol te houden – het is een natuurlijke behoefte.

Vraag: Ik begrijp dus dat dit eenvoudige za-zen met alles te maken heeft wat je op de weg kunt ontmoeten?
Antwoord: Ja, het is een volwassen oefening. Een volwassen oefening heeft met alles te maken. Zoals in je lichaam een kleine verandering in je cellen een verandering in je hele lichaam oproept, zo verandert een werkelijke basisoefening al het andere en werkt door jou heen in op het wereldbewustzijn.

Vraag: Je spreekt daar ook nog over een sterk en zwak ‘ik’, ik had daar nog niet van gehoord; wat houdt dat in?
Antwoord: In de psychologie wordt onderscheid gemaakt tussen een sterk ik – een mens die zich in het leven gemakkelijk doorzet  – en een zwak ik dat dat niet kan.
Het is duidelijk dat in het maatschappelijke verkeer de zwakke ‘ikken’ in de knel komen, het gevoel hebben altijd in de verdrukking te zijn. Daarom is het van daaruit wenselijk dat je een sterk ‘ik’ opbouwt.
In de meditatie die erop gericht is dat je geopend raakt voor je wezen, jouw eigenlijke bron, maakt het weinig uit van welke ‘ik-positie’ je uitgaat. Hoewel natuurlijk een sterk ‘ik’ (met alle vertrouwen in dat ‘ik’) gemakkelijker kan oefenen, maar ook juist vanuit datzelfde vertrouwen minder geneigd is om het te doen! De zwakke ‘ikken’ proberen het eerder. Je behoeft dus niet eerst een sterk ‘ik’ op te bouwen voor je aan za-zen begint.
Wel is het gevaar aanwezig dat je vanuit de zwakke ik-positie troost of geborgenheid zoekt in de meditatie, zodat je niet meer ‘doelloos’ oefent!
Pas als je inziet dat je daarom za-zen doet, kun je het loslaten en tot werkelijk oefenen komen.

Vraag: Psychologisch of meditatief bezig zijn is dus verschillend?
Antwoord: Ja, psychologie is erop gericht je te helpen je terecht te vinden in het leven in de maatschappij; meditatie is erop gericht je eigenlijke thuis te vinden, dat wat voor de geboorte en na de dood is en nu de bodem van je leven is, al besef je dat niet. Er zijn natuurlijk raakpunten tussen beide, want ook de psychologie beseft dat er iets is, dat het ‘ik’ te boven gaat, maar de psychologie blijft aan deze kant, aan het tijdgebonden zintuiglijk ervaren, staan.
Meditatie probeert je te helpen, om je ongeacht de situatie waarin je bent, te openen voor het onzegbare, op een natuurlijke en liefdevolle manier, zonder dwang.

Zodra je bij jezelf bent houd je op ergens naar toe te gaan – alleen het hoogstnodige telt; oplettend wachtend ontvouwt zich wat je niet zoeken kunt.

Alle systemen berusten op de dwang van het bereiken – kun je je oefening ‘om niet’ doen?

Besef je de invloed van je lichaam op je denken-voelen en omgekeerd? Dan wordt het ongehaaste gewaarzijn, waarin geen tijd is, van cruciale betekenis.

Kun je in een verkeerde houding heel worden?
Nee, zolang je gelooft dat het daarin zit. Ja, als je alles vergeet in het zijn bij wat er gebeurt.
En de oefeningen? Die tonen je het ongedurig bewegen van de geest – meer niet. Als je ‘dat’ beseft kan het onvoorspelbare je meenemen.

____________________
[1] Verstandelijk onoplosbaar raadsel, waarin de leerling zich van opstaan tot slapengaan moet verdiepen.