Tao-zen, de weg van niet-dwang
17. Verwerkelijking of eenwording

<< Inhoudsopgave

Je kunt in het leven twee grote krachten onderscheiden: de meest opvallende en altijd werkende kracht is die van de zelfverwerkelijking, gedreven door de zelfhandhaving. Deze blijft meestal, als er niets bijzonders gebeurt, je leven lang de enige kracht die in je werkt. Zelfs als je za-zen, een van de yoga’s, tai-chi of een andere meditatieve bewegingskunst beoefent, kun je gebruik maken van een verfijnde vorm van die kracht van zelfverwerkelijking en zelfhandhaving.
Je ‘ik’, die bundel van neigingen, impulsen, strevingen en oordelen, bestendigt zich in het denken-voelen en tracht voornamelijk door het denken het voortbestaan van dat ‘ik’ als afgescheidenheid voort te zetten.
Bij die oefenwegen vertelt men je wel dat het er juist om gaat los te raken van de gewoontebeweging in je bewustzijn, maar het centrum ervan, het ‘ik’, staat dat niet toe en voorziet je van een doel in het oefenen, waardoor de beweging van het denken-voelen bestendigd kan worden.

Als je een van voornoemde oefenwegen gaat, stuit je natuurlijk op die rusteloze beweging van het denken-voelen; je weet ook dat je het kwijt moet raken en je bedient je van de middelen die in die oefenwegen gegeven worden, waarbij de meeste middelen teruggaan op het gebruik van de wil.
Wat er zelden bij wordt gezegd, is dat, als je al gebruik maakt van de wil om de oefenweg te blijven gaan, je dat op een bijzondere wijze moet doen, namelijk zó dat je de wil alleen als aanzet gebruikt om dan weer over te gaan op het ervaren en beleven van wat zich in de oefening voordoet.
Je zou het ook anders kunnen zeggen: het gaat eigenlijk om het oefenen zelf en niet om het resultaat ervan.
De vraag is dan: kun je oefenen zonder onafgebroken de wil voor een bepaald doel te gebruiken?
En ook: is er iets in de oefening dat je zonder wilswerking doet doorgaan? Dat ‘iets’ is de beleving van wát er gebeurt, als je je za-zen doet, je tai-chi of yoga. Bij ieder van die oefenwegen doet de beleving van wat er aan je gebeurt zich anders voor, maar waar het om gaat is om het zó intens te beleven, dat het beleven zelf je doet doorgaan.
Dat belangeloze beleven is de tweede kracht, die vanzelf optreedt op het moment dat je niet meer wilt.

Wat is de plaats van teleurstellingen daarin?
Teleurstellingen komen pas, als je uit het aandachtig volgen van wat er gebeurt weg bent en zogenaamd objectief de toestand waarin je bent vergelijkt met waar je komen wilt: dat einddoel dat je je ingedacht hebt en dat je meent te kunnen aflezen aan je leraar of meester!
Zodra je vergelijkt, ben je weg uit het moment van het oefenen zelf en terug in de bestendiging van het ‘ik’ dat je nu juist kwijt wilde.
Als je dit werkelijk doorziet, laat je je daardoor niet meer van de wijs brengen: je weet nu dat het erom gaat zo aandachtig en intens mogelijk te oefenen, zonder je beoordeling van wat er gebeurt serieus te nemen.
Alleen zó is echte voortgang mogelijk.

De echte voortgang bestaat uit het je steeds verder openen voor wat er in de oefening aan je geopenbaard wordt.
De kracht die dat mogelijk maakt is de aandacht, die je in het moment van ‘doen’ houdt, waardoor verleden en toekomst er niet zijn en je zonder bijmotief kunt beleven wat er is. Eénworden met je oefening gaat over in het steeds verder openstaan voor alles wat gebeurt, ook in je verdere leven van alledag.
Zo gaat de oefening van zitten op je kussen, bewegen in de yoga of tai-chi over in het steeds verder oefenen in alle dagelijkse handelingen en gebeurtenissen. Het steeds weer ‘erin’ zijn wordt dan de grote oefening en dat betekent dat, telkens als je merkt dat je verdeeld en onrustig bent, je je weer bewust wordt dat je vanuit je ‘ik-centrum’ bezig bent. Je kunt dan een ‘pauze-oefening’ doen, zoals staan, geworteld in je voeten, of zitten, gevestigd in je bekkenbodem, of alleen maar diep ademend waardoor je helemaal leeg wordt van gedachten of drijfveren.

Zo wordt je oefenweg een doorlopend avontuur dat al je aandacht en inzet vraagt; een inzet die nodig is om steeds sneller de weerstanden op te merken die zich vanuit je oude geesteshouding opnieuw instellen en die je – doordat je je ervan bewust wordt – weer los kunt laten.
De doorlopende oefening begint dus met opmerken dát je tegen een weerstand aanzit, daarna volgt het loslaten in een langere of kortere pauze-oefening waardoor je weer in het moment kunt blijven waarin je bent. Zo oefen je je steeds meer in open zijn voor en daardoor één zijn met de grote beweging van het leven; een beweging die totaal anders gericht is dan de alleen op zelfhandhaving en bestendiging van het ik-centrum gerichte kracht.
Het eerste dat je in de durende oefening ontwikkelt is het onmiskenbare gevoel uit de grote beweging gevallen te zijn, terug in de verdeelde en onrustige gejaagde aandacht van het ik-centrum. Als je dat gemerkt hebt, volgt daar zonder wilsinzet het herstellen uit en het ervarend verder gaan.
Dat is de tweede kracht, die van de belangeloze beleving, die ons losmaakt van de zelfhandhaving en het afgescheiden zijn.

Vraag: Ik begrijp het verband tussen het denken en het ‘ik-centrum’ niet goed. Wil je daar nog eens op ingaan?
Antwoord: Ik noemde al de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn naar een steeds grotere verzelfstandiging, waarmee een steeds groter afgescheiden zijn gepaard gaat; dit drukt zich ook uit in het geven van namen aan wat zich aan onze zintuigen voordoet.
Dit benoemen stelt ons in staat in categorieën te onderscheiden, te vergelijken en steeds verdergaande verschillen en overeenkomsten op te merken, wat tot uitdrukking komt in het hebben en gebruiken van een taal.
Namen en dus voorstellingen, die in hoofdzaak statisch zijn – het zijn fragmenten van de werkelijkheid die niet met de werkelijkheid mee kunnen veranderen – geven het denken schijnbaar greep op wat er gebeurt en ervaren wordt.
Het denken dat onophoudelijk met die statische fragmenten werkt, schept een eigen (schijn)wereld: het ‘ik’, waarnaar alles afgemeten wordt en dat als eigenlijke werkelijkheid wordt ervaren.
Valt het denken, door wat voor oorzaak ook, een ogenblik stil, dan zijn wij zolang dat duurt zonder de door ons geschapen werkelijkheid: stil en leeg en in staat de eigenlijke bewegende werkelijkheid van het geheel te ervaren. Als je al een vermoeden hebt van die eigenlijke werkelijkheid – herkend in uitspraken en overleveringen van heiligen en wijzen – zul je ernaar zoeken en gaan oefenen vanuit je ik. Je zult steeds vaststellen waar je naar toe wilt en dan op weg gaan, en daarbij zie je niet wat zich intussen voordoet. Dat betekent dat je bij het oefenen niet opmerkt wat er in de oefening zelf gebeurt.
Als je oefent op de ik-manier zal het eigenlijke, het onbekende voor de ik-wereld, niet aan je geopenbaard worden.
Anders gezegd: het ervaren, zónder een voorstelling tijdens de oefening zelf, is waar het om gaat. Kun je dat?

Vraag: Kun je aan iets merken dat je goed oefent?
Antwoord: Ja, je merkt als je goed oefent, dat je verzameld bent, niet meer verdeeld; dat je moeiteloos vanuit een leeg centrum aandacht hebt; dat je eigenlijk alleen aandacht bent. Je wilt of verwacht niet iets van wat binnen je aandacht komt.
Een daarvan afgeleid kenmerk is, dat je plotseling geen haast meer hebt, omdat het verleden en de toekomst van de ik-wereld er niet meer zijn. Alles wat zakelijk gezien straks gebeuren moet, komt op zijn eigen tijd aan de beurt. Daar heb je op dit moment geen boodschap aan.
Je zou ook kunnen zeggen dat het een vredevol, ongehaast doen is, waarbij het doen zelf de vervulling is, niet wat er uit voortkomt.

Vraag: Ik ken het alleen als ik iets doe wat ik heel fijn vind. Normaal is er die onrust van het willen bereiken. Is daar verbetering in aan te brengen?
Antwoord: Ja, zorgen dat je gevestigd bent of in je midden (net boven je bekkenbodem) bent. Je hebt nu lang genoeg geoefend om te weten dat je door langzaam en diep uitademen en even rusten op het diepste punt – waarbij je de bekkenbodem iets optrekt en daardoor het gevoel hebt dat je buik aan de bovenkant achterwaarts kantelt – zwaar en massief beneden wordt, rustig bij jezelf, zonder haast.
Je voelt je in jezelf geborgen en vrij van de wereld.
Vanuit dat gevoel kun je gemakkelijk, ook bij werk dat je niet fijn vindt, die aandacht en die rust hebben waardoor je verzameld kunt zijn; aandachtig vanuit dat lege centrum. Het niet-fijne werk is daarmee een oefening geworden voor het bij jezelf zijn en blijven.

Vraag: Maar dat werk kan toch ik-gericht zijn en niet ten bate van anderen?
Antwoord: Het gevestigd en aandachtig zijn is neutraal, maar het daardoor verbonden zijn met wat er in en buiten je gebeurt, maakt je duidelijk wat je doet; je zult dan handelen naar die duidelijke beleving – ermee ophouden of doorgaan op een andere wijze.

Vraag: Is dat gevestigd raken voor ieder weggelegd, of moet je daarvoor een bepaalde begaafdheid hebben?
Antwoord: Iedereen kan dat gevestigd zijn beleven, als hij rustig – nergens op uit zijnde – oefent en zich alleen bekommert om de adem en wat die allemaal in hem veroorzaakt.

Vraag: Ik heb meermalen meegemaakt dat mensen, nadat ze een poos geoefend hebben, er uit ontevredenheid mee ophouden en dan dat hele oefenen tot onzin verklaren!
Antwoord: Het tot onzin verklaren is onbelangrijk; voor jou is van belang na te gaan hoe de teleurstelling ontstaat: je bent ergens op uit en als je het niet bereikt, ben je teleurgesteld of je bereikt het wel en merkt dan dat het niet van waarde is, doordat je tijdens het oefenen gemerkt hebt dat er heel andere dingen zijn die niet met je bedoelingen te maken hebben.
Als je ophoudt met oefenen, ben je blijven steken in de teleurstelling om het niet-bereiken van een door het ik gekoesterde voorstelling. Dat is natuurlijk heel jammer; een bijzaak heeft je verhinderd tot het hart van de zaak door te dringen.

Vraag: Kan de leraar er iets aan doen om je echt te laten oefenen?
Antwoord: Ja, als je niet té verbeten resultaat-gericht bent, kan de leraar proberen je inzicht te geven in de werking van je bewustzijn, zodat je op een intelligentere manier met je oefening om kunt gaan. Het oefenen wordt dan het opmerken dat je meegenomen wordt en het loslaten er van zodat je bij jezelf kunt terugkeren – weer in jezelf gevestigd zijn. De leraar kan je dus helpen op de juiste wijze te oefenen.

Vraag: Ben je daarmee niet steeds maar met jezelf bezig?
Antwoord: Leren opmerken hoe je probeert te leven naar vooraf bepaalde voorstellingen, vereist aandacht voor de werking van je eigen bewustzijn. Maar zonder die aandacht zul je nooit werkelijk het verband tussen ik-zijn en het afgescheiden-zijn van het geheel voor jezelf opmerken. In alles wat je doet zal die ik-betrokkenheid doorwerken, hoe edel het werk ook mag zijn! Meditatie is een fundamentele zaak.

Vraag: Neemt het ‘zitten’ in de hele oefening nog een bijzondere plaats in?
Antwoord: Ja, want in het zitten word je rechtstreeks geconfronteerd met de werking van je bewustzijn – hoe vervelend die werking je ook mag toeschijnen. Het oefenen in het dagelijks leven, dat uit het zitten volgt, vooronderstelt al een opmerkzaam kunnen zijn voor wat er allemaal plaats heeft tijdens het leven.

Vraag: Heb ik goed begrepen dat wij bij vrijwel iedere beleving er ook een oordeel over hebben, die de beleving vervalst?
Antwoord: Ja, iedere ervaring of beleving zet ook het denken in werking en het denken wil vaststellen en weten of wat vastgesteld is, goed of niet-goed is. Daarmee ben je uit de beleving weg en terug in de beoordeling, in je denkende en onderscheidende ik – bij maatstaven die niet uit eigen observatie, maar door je opvoeding, maatschappelijke of culturele leefomstandigheid zijn vastgesteld. Iedere ervaring wordt daarmee – ongewild – tot een versterking van het ik en een versteviging van het afgescheiden zijn.

Vraag: Hoe kun je voorkomen dat je je beleving onmiddellijk vervalst door je oordeel erover? Je oordeel dringt dikwijls sterker door dan je beleving.
Antwoord: Door het in jezelf gevestigd zijn is er geen haast meer; je kunt opmerken dat je oordeelt over je beleving; dat is het begin van alleen maar beleven.

Vraag: Je zegt dat hoe meer je je in de oefening ontspant, des te beter je opmerkt wat er plaatsheeft. Heeft dat ook met de beleving te maken?
Antwoord: Natuurlijk, hoe meer ontspannen je bent, des te gemakkelijke kun je opmerken wat er in je en buiten je gebeurt, zonder gestoord te worden door een oordeels- of verzetsbeweging in je. Je kunt ook zeggen: je merkt alleen op, zonder dat er een belang in je is dat dat opmerken verstoort.
Zoals je al weet is het in je midden komen afhankelijk van een gewilde maar natuurlijk ontstane ontspanning door de steeds weer terugkerende aandacht voor wat nog gespannen is. Die beweging van het steeds verder ontspannen gaat op den duur van je ‘zitten’ over in de gebeurtenissen van de dag. Dan sta je in de durende oefening: je bent ‘onderweg’.

Vraag: Je zei, dat het misschien het allerbelangrijkste is dat, wanneer je uit je midden raakt, je dit onmiddellijk opmerkt. Kun je daar nog nader op ingaan?
Antwoord: Ik had eigenlijk beter kunnen zeggen: hoe meer geoefend je bent, des te sneller merk je op dat je niet meer verzameld bent, maar afgeleid door alles wat er om en in je gebeurt en dat je daardoor verdeeld bent in de fragmenten van je voorlopige ‘ik’. Ik zou ook kunnen zeggen dat je zo gewend raakt aan verzameld zijn dat verdeeld zijn als warrig en onwerkelijk aanvoelt.
Dat gevoelig zijn voor het niet-verzamelde ontwikkelt zich door het oefenen op het kussen en in alledag, wat weer aanspoort tot meer oefenen, zonder enig wilsbesluit!

Vraag: Wat je ons vertelde heb ik in zijn samenhang nog nooit zo gehoord. Is het nieuw?
Antwoord: Nee, het is heel oud, maar het wordt anders gezegd in de overlevering uit West en Oost, zoals wij die nu kennen. Tijd, leefomstandigheden, cultuur, klimaat en het bewustzijn van toen hebben de uitdrukkingswijze bepaald. Ik zeg het in de gewone, niet-religieuze of magische woorden van nu, zodat je er zonder omwegen mee kunt werken.
Het enig nieuwe eraan is, dat ik duidelijk maak dat het een bewustzijnswerking is, waaraan je alleen met inzicht kunt werken.

Vraag: Wat vind je van de leraren die de oude methoden en uitdrukkingen nog wel hanteren?
Antwoord: Als zij zich daarin helemaal thuis voelen, is dat de enige manier waarop zij goed kunnen werken. Zij zullen ook de leerlingen krijgen die met die methodiek gebaat zijn.
Dat is het mooie: nog steeds kan een ieder de weg vinden, die voor hem of haar de kortste en vooral de duidelijkste is.

Vraag: Maar op het moment dat je bij een bepaalde leraar gaat oefenen, weet je nog helemaal niet of dat voor jou de kortste weg is.
Antwoord: Dat merk je wel, al doende: op een bepaald moment merk je, dat je je erin thuis voelt of niet. In het laatste geval behoud je ervan wat van betekenis voor je is en je probeert het op een andere manier, misschien bij een andere leraar.
Uiteindelijk ga je je eigen weg, waarbij de leraar je helpt het punt te vinden waar je helemaal alleen verder moet in je eigen bewustzijnsontwikkeling.
Het belangrijkste blijft, dat je begint, dat je je op weg begeeft.


Het onbekende is onbekend – soms is dat zo duidelijk dat je toekomstgerichte activiteit stil valt: plotseling waait alle zekerheid weg, je bent alleen en het onbekende in je gaat.

 

Lees ‘Tao-zen, de weg van niet-dwang’ online via de navigatie hierboven.
Je kunt het boek ook uitprinten of als e-Book lezen.
< terug naar Online bladerboeken