De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Werelden 4 – Demonen

Hanna Mobach, De demon, 1989
Houtskool op papier, 50x65cm

Mijn vriendschap met Karti vinden Wirjo en mijn andere vriendjes een beetje vreemd. Maar omdat ik de zoon ben van de toean besar*, laten ze dat niet merken. Op een dag stuurt vader me met een bericht naar de nieuwe ontginning aan de andere kant van het oerwoud. Terwijl ik op weg ben herinner ik me dat ik door een moeras moet dat Imah het demonische water noemt: ‘Aan het begin zul je een smal paadje vinden dat je zonder gevaar kunt volgen, als je geen slechte dingen hebt gedaan.’ Wanneer we bij het moeras aankomen briest Witje met wijdopen neusgaten en begint te galopperen. Ze vertrapt een slang. uit mijn ooghoek zie ik een opengesperde bek en woedende kronkelingen. Ik houd Witje met moeite in en glij dan van haar rug. Met een steen verpletter ik de slangenkop. Ik ga voor Witje uit lopen en ze kalmeert. Wanneer we het moeras achter ons hebben gelaten, jagen we in grote vaart naar het huisje waar opzichter Krommo woont. Ik geef hem het briefje. Hij zegt: ‘Wil de sinjo hier blijven tot morgenochtend voor de oversteek?’ Hij noemt de naam van het moeras niet. ‘Nee, Krommo, ik moet terug. Als ik direct ga, ben ik er voor donker doorheen.’ Krommo gaat naar binnen en schrijft zijn antwoord op. Het kost hem moeite, omdat hij maar zelden hoeft te schrijven. Hij is ook erg bezorgd. Maar zijn gezicht klaart op wanneer ik hem de spreuk vertel, die ik van Karti kreeg om te zorgen dat me niets overkomt: ‘Luister demonen, uit de schoot van een vrouw komt het vuur dat jullie verschroeit. Ga terug.’
Nadat Krommo voor de zekerheid de spreuk nog een paar keer heeft herhaald, slinger ik me snel op Witje. Ze draaft onmiddellijk weg. Het briefje steekt in mijn broekband en het kapmes op m’ n rug kleppert in de houten schede. Bij het moeras gaat Witje in langzame draf over. Behoedzaam gaan we verder. Op de plaats van de slang staat een prachtige bloem, die zich opent wanneer we er vlakbij zijn. Ik laat me van de rug van Witje glijden en neem de bloem voorzichtig tussen mijn handen. Als ik eraan ruik hoor ik de stem van Karti: ‘Zie, alles is goed, en het paard weet de weg.’ Ik klim weer snel op Witje, die nu rustig is. We komen ongehinderd door het moeras. Het stuk oerwoud, waar we nog doorheen moeten, is vertrouwd. Thuis in de stal wrijf ik Witje droog en blijf nog een poosje bij haar staan. Het moeras, de slang en de spreuk zijn van Karti en een beetje van mij.
Wanneer ik mijn vader het briefje van Krommo geef, ben ik nog helemaal in de ban van wat er gebeurd is. Hij vraagt me hoe het gegaan is. Ik vertel gehoorzaam hoe het ging, maar ik wil de slang, de spreuk en de bloem eigenlijk verzwijgen. Vader zegt: ‘Het is fijn dat Karti je geholpen heeft door het moeras te komen. Ik zelf ben in het moeras altijd een beetje bang. Dat komt dus door demonen, weet ik nu van jou. Jij weet al meer dan ik.’
‘Karti weet het,’ denk ik bij mezelf. Ik blijf nog even staan voor ik weg ga. Mijn vader zegt niets meer, al heb ik gemerkt dat hij er eigenlijk meer over wil weten.
Ik hoor in die tijd mijn vader en mijn moeder ‘s avonds, na het lezen van de krant, vaak met elkaar praten over dingen die ik nog nooit gezien heb. Ik spijbel nu niet meer en leer al gauw lezen en schrijven. Ik kan nu zelf die onbekende wereld gaan ontdekken.

Op een dag zal ik weg moeten van de plantage om op een blanke school in Bandoeng verder te leren. Maar Karti vertelt dat ik later pas weg zal gaan, met een grote boot over het noordelijke water, en pas na heel veel dagen in een land zal komen waar veel minder zon is en de mensen minder plezier hebben. Maar ze zegt dat dat nog heel lang duurt, en tot die tijd zullen we nog heel vaak samen zijn. Dat stelt me gerust.

Eerst gaat mijn vader naar de stad om er een goed kosthuis voor me te vinden en op verschillende scholen inlichtingen in te winnen. Het hoofd van één school zegt dat hij bereid is om mij in zijn huis op te nemen. Het echtpaar heeft zelf drie kinderen, een jongen en twee meisjes, die ook naar deze school gaan. Hij raadt mijn vader aan met de hoofdonderwijzer te gaan praten en hem te vertellen hoever zijn zoon is en of hij een oogje in het zeil wil houden.
Wanneer hij weer terug is vertelt vader me alles wat hij in de stad heeft gezien en gehoord. ‘Je moet er maar niet tegen opzien. En in de grote vakantie, en die is meer dan twee maanden, ben je weer bij ons terug.’ Hij ziet dat ik er nog niet gerust op ben en trekt me op schoot. We halen allerlei avonturen op die we samen hebben beleefd. Het spannenste was die keer dat we samen naar de ontginning aan de andere kant van het oerwoud liepen. We kwamen langs een ravijn en keken uit op de ontginning, waar we de koelies aan het werk zagen. Plotseling hoorden we zacht maar toch duidelijk het grommen van een tijger. Toen ik naar beneden keek zag ik een grote koningstijger, die op het punt stond de droge bedding van een riviertje over te steken. Ik deed het bijna in m’n broek, maar mijn vader haalde een kleine Browning uit zijn zak en fluisterde me toe dat ik niet bang behoefde te zijn. Ik vertrouwde hem en pakte zijn hand vast. Ik was helemaal niet bang meer. De tijger keek naar boven, liet nog een grom horen en verdween in de struiken aan de overkant. Zo is het gebeurd. M’n vader zal er altijd zijn om me te beschermen.Ik glijd gerustgesteld van zijn schoot en ga nog een keer naar de pasgeboren Bengaalse geitjes kijken. Die heb ik mogen helpen bij hun geboorte. Daar ben ik heel trots op.
De avond voordat ik samen met mijn vader naar Bandoeng ga, vraag ik aan Imah hoe ik bij haar en Karti kan komen als ik in de stad ben. Ze zegt: ‘Er zijn openingen tussen alles wat gesloten lijkt. Als je aan mij of Karti denkt zul je weer hier zijn, net als prins Amanda die gevangen was genomen door de demonen van het kwaad. Maar dat gebeurde heel lang geleden, toen er nog geen helden waren die de demonen in bedwang konden houden. Gelukkig was prinses Sarupti prins Amanda niet vergeten en verlangde ze steeds meer naar hem. Maar ze wist niet hoe ze hem kon bevrijden. Ze had al vaak aan de raadsvrouwen gevraagd wat ze moest doen, maar niemand wist de naam van de hoofddemon, en als iemand toevallig de naam wél wist, durfde die hem niet uit te spreken uit angst ook betoverd te worden en net als de prins te worden opgesloten in een machtige burcht. Maar op een dag dat de prinses weer treurig bij de vijver in de binnenhof zat, kwam er een klein vogeltje aangevlogen dat vrolijk tjilpte en op haar schoot neerstreek. Sarupti begreep niet dat het vogeltje haar kwam helpen, maar toen het fladderend bij haar rechteroor kwam hoorde ze de woorden “Bamboebastanidja de tijd is om.” Het vogeltje herhaalde het tot driemaal toe aan haar oor en zei erbij dat als ze erg naar de prins verlangde en de spreuk zou herhalen, ze vanzelf bij de burcht zou komen. Ze moest dan, strak naar de ingangspoort kijkend, zeggen dat Sarupti prins Amanda kwam halen. Er zouden dreunende geluiden uit de burcht komen en ten slotte zou de hoofddemon dreigend en stampend voor haar staan. Ze moest dan alleen maar de spreuk blijven herhalen en de demon strak aankijken. Dan zou de deur met groot geraas naar binnen vallen en in de stofwolken zou Amanda verschijnen. Wanneer ze dan weer terugverlangde naar de paleisvijver, zouden ze elkaar daar terug vinden.’
‘En zijn de prins en de prinses toen verder bij elkaar gebleven, Imah?’
‘Natuurlijk, want zo’n heilige spreuk blijft altijd van kracht.’
Ik ga gerustgesteld op mijn zij liggen en kijk nog een poosje naar het helder brandende oliepitje en de bewegende schaduwen op de wanden van mijn kamer. Maar vlak voordat ik inslaap schrik ik op: ‘Maar hoe moet ik bij jullie komen, zonder toverspreuk?’ ‘Dat weet je best. Je kent Karti en mij heel goed. Je hoeft maar aan ons te denken en strak naar de muur van je kamer daar te kijken. Dan zie je dat er een gat is waar je doorheen kunt.’
Eigenlijk kan ik het niet geloven, maar Imah strijkt over mijn voorhoofd en lacht me toe. Alles is weer zoals het hoort en het onbekende huis met een vreemde vader en moeder lijkt al heel gewoon.

* Zie de Woordenlijst achterin.

 

< terug naar Online bladerboeken