De breuk | Deel III: De terugkeer
In een vuilgroen licht

Waar ik op de boot naar Holland al voor vreesde, is bewaarheid geworden. De vervolgingswaan die mijn vader in het gezinskamp al had, is nadat hij op kamers in Den Haag is gaan wonen verergerd. Hij wil niemand meer zien en alleen zijn met zijn herinneringen aan de plantage en het leven met zijn geliefde vrouw. Maar op den duur wordt die afzondering zo groot en daarmee zijn afwijzing van de wereld om hem heen, dat hij niet meer gewoon in de gemeenschap kan zijn.

De familie, die zich nooit veel om hem heeft bekommerd, vreest dat er een smet op het blazoen van de Houtmans zal komen en weet gedaan te krijgen dat hij door de gemeentepsychiater ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard.
Dat bericht ligt op een ochtend op de deurmat.

Alles van vroeger komt bij me boven: de vertrouwen gevende hand en later het begrip en respect dat hij voor mij had, ook als hij mij niet begreep. Van die man is alleen de bange, ontgoochelde man van het gezinskamp over. De man van de geslepen messen.

Dat merk ik als ik hem in de inrichting bezoek.
Van de geneesheer-directeur hoor ik de voorwaarden voor een voorlopige vrijlating en ik zie voor het eerst een vuilgroen licht dat vanuit een hoek van de kamer als een borrelende krater langzaam op me toekomt.

Later, als ik mijn vader op een keer midden in de zomer onder een deken op bed vind, wordt hij overweldigd door zijn ellende. Voor ik bij hem ben heb ik door heel veel deuren moeten gaan, die weer achter me gesloten worden. Bij de laatste deur hoor ik zijn zachte gekreun.
Mijn vader bij ons nemen is onmogelijk en geld om de zaak juridisch aan te vechten heeft hij niet. Dat alles gaat door me heen op het moment dat mijn vader zich omdraait, me ziet en zijn hand naar me uitstrekt met tranen die gestaag blijven lopen.
Ik weet niet anders te doen dan hem zacht te strelen en ‘Vader… vader’ te zeggen en zijn hand stevig vast te houden zodat, naar ik hoop, de krachtstroom kan gaan lopen. Gelukkig is het hem vergund. Het maakt hem ontspannen en rustig.
We hebben elkaar weinig te zeggen. Alles is duidelijk en onomkeerbaar, maar we horen bij elkaar en ondanks het vuilgroene licht zullen we elkaar niet meer verliezen.

Een klein jaar later maakt de dood een einde aan het onmachtige lijden en kan hij terugkeren naar zijn vrouw, die hem in de dood is voorgegaan. Dat mijn vader gauw zou sterven, merkte ik aan het licht dat langzaam in hem doofde, en ook aan de weeë geur om hem heen, die ik zo goed ken van de dodenbarak. Niet lang daarna kreeg ik een oproep van het ziekenhuis, waar mijn vader naartoe was overgebracht. Ze vreesden dat hij aan een etterende doorligwond zou gaan sterven. Ik pakte meteen de trein en vond hem met gesloten ogen en langzaam ademend in zijn bed. De nacht bracht ons steeds dichter bij elkaar, zwijgend, terwijl mijn vader zich klaarmaakte voor de laatste schreden en ik hem dankbaar daarbij steunde. Ten slotte herkende ik de windstilte van de voleinding, die vooraf gaat aan het barmhartige licht van de overgang, die de laatste pijn wegneemt, en je rustig laat wegglijden in wat niet gekend kan worden.

Ik bleef nog een tijd zitten bij de kouder wordende man, eens mijn vader, nu onbereikbaar, en aanvaardde geduldig het standje van de ochtendzuster, omdat ik niemand gewaarschuwd had.
Later bij de begrafenis, waarbij de familie vrome en lovende woorden spreekt over de overledene, zie ik het vuilgroene licht traag uit de kraters van hun monden stromen.
Ik schrik. Wat weten ze af van mijn vader, zij die in de oorlog hier waren? Niets. Onwillekeurig buig ik mijn hoofd en als ik aan de beurt ben, als een na laatste, kan ik alleen maar zeggen: ‘Dank je dat ik je zoon mocht zijn.’ Daarna draai ik me om en verlaat de begraafplaats. Ik heb de familie nooit meer teruggezien.

Als ik van de begrafenis terugrijd in de trein, moe en met een smeulende woede, voel ik opeens weer de hand van mijn vader, die in de trein met me meeliep naar de wc als ik moest plassen, op die lange terugreis van het kosthuis waar ik geschopt was. Zonder het te beseffen zijn we opgenomen geweest in de geborgenheid die alleen maar buiten de wereld van feiten ervaren kan worden. Mijn vader hoort bij die geborgenheid die voortgaat de wereld te begeleiden op haar omzwervingen door de tijd.

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.
< terug naar Online bladerboeken